In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 augustus 2022, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende, die diensten aanbiedt gericht op het inzetten van docenten op basisscholen, een naheffingsaanslag omzetbelasting (OB) opgelegd voor de periode van 1 april 2015 tot en met 31 december 2019, ter hoogte van € 585.837, met daarbij € 55.056 aan belastingrente en verzuimboeten van in totaal € 26.390. De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, omdat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in aanmerking komt voor de vrijstelling van OB voor onderwijsdiensten. De rechtbank stelt vast dat de docenten in een verhouding van ondergeschiktheid tot belanghebbende werken, wat betekent dat de aard van de diensten van belanghebbende relevant is voor de beoordeling. De rechtbank concludeert dat de diensten niet kwalificeren als het verzorgen van onderwijs, maar als het ter beschikking stellen van personeel, waardoor de vrijstelling niet van toepassing is. De verzuimboeten worden verminderd tot € 25.070 wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de naheffingsaanslag en belastingrentebeschikking.