ECLI:NL:RBZWB:2022:4590

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 augustus 2022
Publicatiedatum
9 augustus 2022
Zaaknummer
AWB- 21 _ 2217 21_2216
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering uitkering op grond van de Werkloosheidswet en Ziektewet aan bestuurder van stichting

Op 9 augustus 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiseres en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres, die sinds de oprichting van de Stichting [naam stichting 1] in 2014 voorzitter is, had aanvragen ingediend voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) en de Ziektewet (ZW). Het UWV heeft beide aanvragen afgewezen, omdat eiseres niet als werknemer werd beschouwd. De rechtbank heeft de zaak beoordeeld naar aanleiding van de bestreden besluiten van het UWV, waarin werd gesteld dat er geen gezagsverhouding bestond tussen eiseres en de stichting, waardoor eiseres niet als werknemer kon worden aangemerkt.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres formeel in een gezagsverhouding stond tot het bestuur van de stichting, ondanks haar rol als bestuurder. De rechtbank oordeelde dat aan alle criteria voor een arbeidsovereenkomst was voldaan, en dat eiseres als werknemer moest worden beschouwd. Hierdoor kon het UWV de aanvragen voor de WW- en ZW-uitkering niet weigeren. De rechtbank heeft de bestreden besluiten vernietigd en het UWV opgedragen om binnen zes weken nieuwe besluiten te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens is het UWV veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 21/2216 ZW en 21/2217 WW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 augustus 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaats] , eiseres

gemachtigde: mr. P.P. Klokkers,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 26 februari 2021 (primair besluit I) heeft het UWV de aanvraag van eiseres om een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) afgewezen.
In het besluit van 2 maart 2021 (primair besluit II) heeft het UWV de aanvraag van eiseres om een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) afgewezen.
In de besluiten van 28 april 2021 (bestreden besluiten) heeft het UWV de bezwaren van eiseres tegen primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de bestreden besluiten beroepen ingesteld.
Het UWV heeft verweerschriften ingediend.
De beroepen zijn besproken op de zitting van de rechtbank op 28 juni 2022. Hierbij waren aanwezig gemachtigde van eiseres en namens het UWV [naam vertegenwoordiger] .

Overwegingen

1.
Feiten en omstandigheden
Op 12 juni 2014 is de Stichting [naam stichting 1] (de Stichting) opgericht. Eiseres is sinds de oprichting voorzitter van deze stichting. Haar partner is sinds 10 juni 2015 secretaris van de Stichting. Zij zijn de enige bestuurders. Op
1 september 2017 heeft eiseres met de Stichting een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd gesloten voor de functie administratief medewerker. Deze arbeidsovereenkomst is met wederzijds goedvinden op 1 januari 2021 beëindigd.
Op 30 december 2020 heeft eiseres bij het UWV een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de WW.
Op 3 februari 2021 heeft eiseres zich bij het UWV met ingang van dezelfde datum ziekgemeld.
Bij besluit van 26 februari 2021 (primair besluit I) heeft het UWV de aanvraag van eiseres om een WW-uitkering met ingang van 4 januari 2021 afgewezen, omdat zij niet kan worden aangemerkt als werknemer en dus niet verzekerd is voor de WW. Het UWV beschouwt eiseres niet als werknemer omdat er geen gezagsverhouding was tussen haar en de Stichting.
Bij besluit van 2 maart 2021 (primair besluit II) heeft het UWV geweigerd aan eiseres met ingang van 3 februari 2021 een ZW-uitkering toe te kennen. Eiseres heeft zich ziek gemeld via Mijn UWV. Mijn UWV is alleen bestemd voor degene die een WW-uitkering ontvangen en zich ziek willen melden. Eiseres heeft echter geen WW-uitkering.
Eiseres heeft tegen de primaire besluiten bezwaar gemaakt.
2.
Bestreden besluiten
Bestreden besluit I
Met bestreden besluit I heeft het UWV het bezwaar van eiseres tegen primair besluit I ongegrond verklaard en is terecht geen WW-uitkering toegekend.
Het UWV stelt dat er geen sprake was van een privaatrechtelijke dienstbetrekking tussen eiseres en de Stichting, omdat een gezagsverhouding ontbrak. Hierdoor kan eiseres niet als werknemer worden aangemerkt.
Eiseres heeft de Stichting in 2014 mede opgericht en is sindsdien bestuurder/voorzitter. Haar partner is sinds 2015 aan de Stichting verbonden als bestuurder/secretaris. Zij zijn de enigen die voor de Stichting werken. Er is statutair geregeld dat elk bestuurslid één stem heeft en dat alle bestuursbesluiten worden genomen met volstrekte meerderheid van stemmen. Omdat er geen andere organen aan de Stichting zijn verbonden en er ook maar twee bestuurders zijn met ieder één stem kan eiseres haar eigen ontslag tegenhouden.
Daarnaast was er volgens het UWV geen sprake van een dienstbetrekking van eiseres naast haar taak als bestuurder. Daarvan kan alleen sprake zijn als is aangetoond dat eiseres naast haar bestuurlijke taken uitdrukkelijk onderscheiden andere werkzaamheden voor de Stichting verrichtte. Uit de opsomming van de werkzaamheden die eiseres uitvoert (telefoon, correspondentie en website) blijkt geen duidelijke scheiding tussen bestuurstaken en taken als werknemer in dienstverband. Eiseres heeft contact met patiënten, artsen, overheid en andere stichtingen of verenigingen. Verder staat eiseres 24 uur per dag klaar voor patiënten die bij de Stichting zijn aangesloten om ze te ondersteunen. Die werkzaamheden vallen volgens het UWV onder de werkzaamheden als bestuurder.
Het UWV stelt dat kan worden aangenomen dat, omdat de voornaamste taak van de Stichting is het ondersteunen en behartigen van belangen van de patiënten, die taak al sinds de oprichting wordt uitgevoerd. De dienstbetrekking tussen eiseres en de Stichting is echter pas sinds 1 september 2017 aangegaan. Daarnaast heeft eiseres tijdens de hoorzitting verklaard dat zij nog steeds 24 uur per dag klaarstaat voor de Stichting en de patiënten, terwijl zij nu nog alleen maar bestuurder is. Ook hieruit blijkt dat er geen scheiding was tussen de werkzaamheden van eiseres als bestuurder en die eiseres stelde als werknemer te doen.
Verder is volgens het UWV gebleken dat eiseres niet als ondergeschikte van het bestuur werkte. Eiseres en haar partner werkten als gelijkwaardigen; zij voerden toezicht op elkaar uit en eiseres had de vrijheid te bepalen welke zaken zij oppakte.
Tot slot stelt het UWV dat het niet aannemelijk is – gelet op de stelling van eiseres dat zij geen hele dagen kan werken – dat zij naast haar taken als bestuurder voor de Stichting, die veel tijd en energie kosten, nog 20 uur per week met de administratie bezig was.
Bestreden besluit II
Met bestreden besluit II heeft het UWV het bezwaar van eiseres tegen primair besluit II ongegrond verklaard.
Het UWV stelt dat eiseres zich heeft ziekgemeld via Mijn UWV maar dat zij dat niet heeft kunnen doen, omdat zij niet voldoet aan de voorwaarden om zich via Mijn UWV ziek te melden. Zij had zich telefonisch bij het UWV ziek moeten melden.
Ten overvloede merkt het UWV op dat, nu eiseres geen recht heeft op een WW-uitkering omdat er geen gezagsverhouding was, zij ook geen recht heeft op een ZW-uitkering.
3.
Beroepsgronden
Eiseres heeft aangevoerd dat het UWV haar ten onrechte niet als werknemer heeft aangemerkt.
Eiseres verwijst naar uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 28 augustus 2017 en 8 april 2015 (ECLI:NL:CRVB:2017:2882 en ECLI:NL:CRVB:2015:1098). Volgens eiseres volgt uit deze uitspraken dat een bestuurder die doorslaggevende zeggenschap heeft, maar voor die rechtspersoon op basis van een arbeidsovereenkomst werkzaam is moet worden beschouwd als werknemer, net als zij.
4.
Verweer
Bestreden besluit I
Het UWV heeft in verweer aanvullend gesteld dat als er van uit wordt gegaan dat eiseres administratief medewerker was zij formeel in een gezagsverhouding tot het bestuur van de Stichting stond. Gelet op de formele benadering in de rechtspraak is dan niet relevant of er materieel sprake was van een gezagsverhouding tussen eiseres en het bestuur. Dit betekent dat eiseres in een gezagsverhouding stond tot de Stichting en dat niet relevant is dat eiseres zelf deel uitmaakte van het bestuur.
Volgens het UWV is eiseres niet werkzaam geweest als administratief medewerker. Er is namelijk geen sprake van een uitdrukkelijk onderscheid tussen de door eiseres verrichte bestuurlijke taken en de werkzaamheden die zij naar eigen zeggen als administratief medewerker verrichtte.
Bestreden besluit II
Het UWV heeft ter zitting de primaire grond tot weigering van de uitkering ingetrokken. Het UWV heeft (subsidiair) geweigerd aan eiseres een ZW-uitkering toe te kennen, omdat zij geen recht heeft op een WW-uitkering.
4.
Wettelijk kader
Het toepasselijke wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
5.
Oordeel van de rechtbank
Ter beoordeling ligt aan de rechtbank voor of het UWV op goede gronden geweigerd heeft aan eiseres een WW-uitkering en een ZW-uitkering toe te kennen.
Op grond van de WW kan een werknemer recht hebben op een werkloosheidsuitkering. Als werknemer wordt aangemerkt degene die in een (privaatrechtelijke) dienstbetrekking heeft gestaan.
Volgens vaste rechtspraak [1] moet voor het aannemen van een privaatrechtelijke dienstbetrekking sprake zijn van een verplichting tot het persoonlijk verrichten van arbeid, een gezagsverhouding en een verplichting tot het betalen van loon.
Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres loon heeft ontvangen en dat zij gehouden was om de arbeid persoonlijk te verrichten.
Partijen zijn uitsluitend verdeeld over de vraag of eiseres in een gezagsverhouding tot de Stichting heeft gestaan.
Het UWV erkent dat eiseres, als er van uitgegaan wordt dat zij werkzaam was als administratief medewerker, formeel in gezagsverhouding tot het bestuur van de Stichting stond. Hij betwist echter dat eiseres werkzaamheden als administratief medewerker heeft verricht. Volgens hem heeft eiseres die werkzaamheden verricht als bestuurder van de Stichting; er was geen duidelijke scheiding tussen de bestuurstaken en de taken als administratief medewerker. Om die reden is er dan toch geen sprake van een gezagsverhouding.
Gezagsverhouding
De Hoge Raad (HR) heeft in haar arrest van 22 maart 2013 [2] met betrekking tot de gezagsverhouding tussen een natuurlijk persoon en een rechtspersoon geoordeeld:
‘Voor aanwezigheid van een arbeidsovereenkomst is een gezagsverhouding vereist. Bij de beoordeling van de vraag of tussen een natuurlijke persoon en een rechtspersoon een gezagsverhouding bestaat, is volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad niet van belang welke personen deel uitmaken van het orgaan van de rechtspersoon dat instructies aan die natuurlijke persoon kan geven (…). Of materieel sprake is van een gezagsverhouding is bij die beoordeling daarom niet relevant. Dit brengt mee dat de statutaire bestuurder van een BV (hierna ook: directeur) die doorslaggevende zeggenschap heeft in de algemene vergadering van aandeelhouders van die vennootschap, voor die BV werkzaam is op basis van een arbeidsovereenkomst indien hij zich verbonden heeft die werkzaamheden tegen loon te verrichten.’
De CRvB heeft in de uitspraak van 10 maart 2022 [3] in navolging van dit arrest en op basis van de volgende omstandigheden geoordeeld:

Op 7 maart 2011 is de Stichting [naam stichting 2] (Stichting) opgericht, met als doel het verrichten van werkzaamheden als bewindvoerder. Appellant was voorzitter en … was penningmeester/secretaris van de Stichting. Appellant is op 31 juli 2012 uit het bestuur getreden. Op 1 oktober 2013 is appellant weer toegetreden tot het bestuur in de functie van voorzitter. Van 1 februari 2017 tot 15 januari 2019 was appellant de enige bestuurder van de Stichting. Appellant heeft op 23 september 2013 met de Stichting een ‘nuluren-overeenkomst voor bepaalde tijd’ gesloten voor de functie van bewindvoerder, met ingang van 1 oktober 2013. Op 15 januari 2014 is deze overeenkomst gewijzigd in een ‘arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd’, met ingang van 1 februari 2014. Nadien is appellant werkzaam gebleven voor de Stichting. Op 26 november 2018 heeft appellant zich bij het Uwv ziek gemeld met ingang van 9 november 2018. (…) Op 13 januari 2019 heeft appellant bij het Uwv een aanvraag overname betalingsverplichtingen op grond van hoofstuk IV van de Werkloosheidswet (WW) ingediend. (…) Tussen partijen is niet in geschil dat appellant gehouden was zijn werkzaamheden voor de Stichting zelf te verrichten en dat hij daarvoor salaris ontving. Het geschil spitst zich daarom toe op de vraag of appellant als bewindvoerder in een gezagsverhouding stond ten opzichte van de Stichting. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad is bij de beoordeling van de vraag of tussen een natuurlijke persoon en een rechtspersoon een gezagsverhouding bestaat niet van belang welke personen deel uitmaken van het orgaan van de rechtspersoon dat instructies aan die natuurlijke persoon kan geven. Of materieel sprake is van een gezagsverhouding is bij die beoordeling niet relevant. (…) Appellant stond als bewindvoerder formeel in een gezagsverhouding tot (het bestuur van) de Stichting. Gelet op de (…) vermelde formele benadering is niet relevant of er materieel sprake was van een gezagsverhouding tussen appellant en de Stichting (…). Hieruit volgt dat tevens niet relevant is dat appellant zelf deel uitmaakte van het bestuur van de Stichting en dat ten tijde van de aanvraag om een faillissementsuitkering sprake was van een incompleet bestuur. Uit hetgeen (…) is overwogen volgt dat aan de drie criteria voor een arbeidsovereenkomst is voldaan, zodat appellant in een privaatrechtelijke dienstbetrekking stond ten opzichte van de Stichting en op grond van artikel 3, eerste lid, van de WW werknemer was in de zin van de WW.
Naar het oordeel van de rechtbank is het gelet op de hiervoor genoemde jurisprudentie niet relevant wat het karakter van de werkzaamheden van eiseres was en of zij deze als bestuurder of administratief medewerker verrichtte. Dat eiseres administratieve werkzaamheden verrichtte en dat zij dat (ook) deed op basis van een arbeidsovereenkomst heeft het UWV bovendien niet betwist. Er dient van uit te worden gegaan dat eiseres formeel in een gezagsverhouding stond tot het bestuur. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee aan alle criteria voor een arbeidsovereenkomst en een privaatrechtelijke dienstbetrekking voldaan, zodat eiseres als werknemer dient te worden beschouwd.
Het UWV heeft aan eiseres derhalve geen WW-uitkering kunnen weigeren op de grond dat zij geen werknemer was. Omdat niet vaststaat dat eiseres geen recht heeft op WW, staat ook niet vast dat het UWV om die reden aan eiseres een ZW-uitkering kunnen weigeren. De bestreden besluiten houden daarom geen stand.
6.
Conclusie
De beroepen zijn gegrond en de rechtbank vernietigt de bestreden besluiten.
De rechtbank zal de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten niet in stand laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat zij daarvoor onvoldoende gegevens heeft. Ook zal de rechtbank niet een bestuurlijke lus toe passen, omdat dat volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen. Het UWV zal daarom nieuwe besluiten moeten nemen, rekening houdend met deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van
zes weken. De rechtbank merkt op dat deze termijn pas begint nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken of, indien hoger beroep wordt ingesteld, nadat op het hoger beroep is beslist.
In die nog te nemen besluiten op bezwaar zal het UWV moeten beslissen of eiseres recht heeft op een vergoeding van de kosten in bezwaar.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het UWV aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden. Daarbij merkt de rechtbank op dat er van eiseres alleen in zaaknummer 21/2216 griffierecht is geheven.
De rechtbank veroordeelt het UWV in de door eiseres gemaakte proceskosten in deze beroepen. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het UWV wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, dat in beide beroepen gelijkluidend is, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de bestreden besluiten;
  • draagt het UWV op binnen 6 weken na het gezag van gewijsde krijgen van deze uitspraak nieuwe besluiten te nemen op de bezwaren met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiseres in deze beroepen tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.D. Sebel, griffier, op 9 augustus 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid de uitspraak mede te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Bijlage: Wettelijk kader

WERKLOOSHEIDSWET
Artikel 3
1. Werknemer is de natuurlijke persoon, jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, die in privaatrechtelijke of in publiekrechtelijke dienstbetrekking staat.
Artikel 15
Met inachtneming van de artikelen 16 tot en met 21 en de daarop berustende bepalingen heeft de werknemer die werkloos is recht op uitkering.
Artikel 16
1. Werkloos wordt de werknemer die:
a. in een kalenderweek ten minste vijf arbeidsuren minder heeft dan zijn gemiddeld aantal arbeidsuren per kalenderweek of een aantal arbeidsuren heeft dat ten hoogste gelijk is aan de helft van zijn gemiddeld aantal arbeidsuren per kalenderweek; en
b. beschikbaar is om arbeid te aanvaarden.
ZIEKTEWET
Artikel 3
1. Werknemer is de natuurlijke persoon die in privaatrechtelijke of in publiekrechtelijke dienstbetrekking staat.
Artikel 7
Voor de toepassing van deze wet wordt als werknemer beschouwd:
a. degene, die krachtens de verplichte verzekering op grond van de Werkloosheidswet uitkering ontvangt;
Artikel 19
1. De verzekerde heeft bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte recht op ziekengeld overeenkomstig het bij of krachtens deze wet bepaalde.
Artikel 20
De werknemers in de zin van deze wet zijn verzekerd.

Voetnoten

1.bijvoorbeeld de uitspraken van de HR van 6 november 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1746) en de CRvB van