In deze zaak heeft een buitenlands beleggingsfonds verzocht om teruggaaf van dividendbelasting over de jaren 2008 tot en met 2010 en 2012 tot en met 2015. De inspecteur van de Belastingdienst heeft deze verzoeken afgewezen, wat heeft geleid tot beroep bij de rechtbank. De rechtbank heeft geoordeeld dat de inspecteur terecht heeft afgewezen, omdat het beleggingsfonds niet aannemelijk heeft gemaakt dat het voldoende vergelijkbaar is met een fiscale beleggingsinstelling (fbi). De rechtbank heeft daarbij verwezen naar jurisprudentie van de Hoge Raad, die stelt dat buiten Nederland gevestigde beleggingsinstellingen niet in aanmerking komen voor een tegemoetkoming op grond van de regeling van de afdrachtvermindering. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie, noch om teruggaaf te verlenen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen recht bestaat op teruggaaf van dividendbelasting en ook geen recht op vergoeding van rente over de ingehouden dividendbelasting. De beroepen zijn ongegrond verklaard.