ECLI:NL:RBZWB:2022:394

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 januari 2022
Publicatiedatum
28 januari 2022
Zaaknummer
19/4793 en 19/4794
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingrechtelijke geschillen tussen vennootschappen en de inspecteur van de Belastingdienst met betrekking tot vennootschapsbelasting en aftrekbaarheid van kosten

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 januari 2022, zijn twee vennootschappen, [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2], in geschil met de inspecteur van de Belastingdienst over de aanslagen vennootschapsbelasting (VPB) voor het jaar 2014. De inspecteur heeft aan [belanghebbende 1] een aanslag opgelegd op basis van een negatief belastbaar bedrag van € 32.986 en aan [belanghebbende 2] een aanslag opgelegd op een belastbaar bedrag van € 106.352, waarbij ook belastingrente in rekening is gebracht. Beide vennootschappen hebben beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur, die de aanslagen handhaafde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] samenwerkten en dat [heer X], een belastingadviseur, een centrale rol speelde in de bedrijfsvoering van beide vennootschappen. De inspecteur betwistte de aftrekbaarheid van het bedrag van € 106.352 dat [belanghebbende 1] aan [belanghebbende 2] had betaald, en stelde dat deze betalingen alleen verklaard konden worden vanuit een aandeelhoudersrelatie. De rechtbank oordeelde dat er geen zakelijk motief was voor de betaling en dat het bedrag niet in aftrek kon worden gebracht.

De rechtbank verklaarde het beroep van [belanghebbende 1] ongegrond en het beroep van [belanghebbende 2] gegrond, waarbij de aanslag aan [belanghebbende 2] werd vernietigd. De rechtbank gelastte de inspecteur om het door [belanghebbende 2] betaalde griffierecht te vergoeden. Deze uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 19/4793 en 19/4794
uitspraak van 28 januari 2022
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende 1], gevestigd te [vestigingsplaats 1] (zaaknummer BRE 19/4793),
[belanghebbende 1] ,
en
[belanghebbende 2], gevestigd te [vestigingsplaats 2] (België) (zaaknummer BRE 19/4794),
[belanghebbende 2] ,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft aan [belanghebbende 1] voor het jaar 2014 de aanslag vennootschapsbelasting (hierna: VPB) opgelegd, berekend naar een negatief belastbaar bedrag van € 32.986.
1.2.
De inspecteur heeft aan [belanghebbende 2] voor het jaar 2014 de aanslag VPB opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 106.352. Tevens is bij beschikking € 5.405 belastingrente in rekening gebracht.
1.3.
De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 15 augustus 2019 de in 1.1 en 1.2 bedoelde aanslagen gehandhaafd.
1.4.
[belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] (hierna gezamenlijk: belanghebbenden) hebben daartegen beroep ingesteld.
1.5.
De inspecteur heeft verweerschriften ingediend.
1.6.
Belanghebbenden hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de inspecteur.
1.7.
De inspecteur heeft voor de zitting een pleitnota met zeven bijlagen toegezonden aan de rechtbank. De griffier heeft deze pleitnota doorgestuurd naar belanghebbenden.
1.8.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 december 2021 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, [heer X] namens belanghebbenden, en namens de inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] . De zaken van belanghebbenden zijn gelijktijdig behandeld.
1.9.
Belanghebbenden hebben tijdens de zitting een pleitnota voorgelezen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de andere partij. De inspecteur heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de twee bij deze pleitnota behorende bijlagen.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1.
[heer X] (hierna: [heer X]) is gehuwd met [mevrouw X] (hierna: [mevrouw X]). Zij zijn sinds 2003 woonachtig in België. [heer X] is belastingadviseur.
2.2.
[belanghebbende 2] is op [datum 1] 1987 naar Nederlands recht opgericht door [heer X] onder de naam Adviesbureau [heer X] B.V. [belanghebbende 2] is een belastingadvieskantoor. [heer X] verricht sinds 1987 werkzaamheden voor [belanghebbende 2] . Aanvankelijk genoot [heer X] hiervoor loon in geld. Op [datum 2] 2003 is besloten de werkelijke leiding van [belanghebbende 2] over te brengen naar België en de statuten aan te passen naar Belgisch recht. Dit heeft plaatsgevonden op [datum 3] 2003. Sindsdien bestaat de bezoldiging van [heer X] uit loon in natura, namelijk uit de terbeschikkingstelling van enkele voertuigen en van de woning gelegen aan de [adres 1] (België; hierna: de woning).
2.3.
[belanghebbende 2] heeft in 1995 [B.V. 1] B.V. opgericht. Bestuurders van [B.V. 1] B.V. zijn [belanghebbende 2] en [mevrouw X]. [B.V. 1] B.V. is gevestigd in Nederland.
2.4.
[B.V. 1] B.V. heeft in 2003 [belanghebbende 1] opgericht. Enig aandeelhouder en bestuurder van [belanghebbende 1] is sinds de oprichting [B.V. 1] B.V. [belanghebbende 1] is gevestigd in Nederland.
2.5.
Tot 1 januari 2013 had [belanghebbende 1] een participatie in de Maatschap [maatschap] (hierna: de maatschap). Vanaf 2008 is het kantoorpand in [vestigingsplaats 1] , aan de [adres 2] (hierna: het kantoorpand), verhuurd aan de maatschap.
2.6.
Per 1 januari 2013 heeft een herstructurering plaatsgehad en is de maatschap opgegaan in [kantoor] N.V. (hierna: [kantoor]) (hierna: de herstructurering). Met ingang van 2013 is het kantoorpand gehuurd door [kantoor].
2.7.
Sinds de herstructurering is [belanghebbende 1] houder van aandelen in [B.V. 2] B.V. en [B.V. 3] B.V. en is de laatst genoemde vennootschap bestuurder en houder van (50%) aandelen in [B.V. 4] B.V. (hierna: [B.V. 4]) en houder van aandelen in [kantoor].
2.8.
[belanghebbende 1] is op 22 februari 2013 een ‘aansluitovereenkomst’ aangegaan met [B.V. 4] (hierna: de aansluitovereenkomst). De aansluitovereenkomst behelst het (middellijk) ter beschikking stellen door [belanghebbende 1] van managementactiviteiten aan [B.V. 4]. In de aansluitovereenkomst is onder meer het volgende overeengekomen:
“2. Voorwerp van deze overeenkomst
1. [belanghebbende 1] (…) laat met ingang van één januari tweeduizend dertien managementwerkzaamheden uitvoeren met betrekking tot de uitgeoefende onderneming(en) van B.V. [rechtbank: [B.V. 4]] en [kantoor] door de hierboven onder 1 genoemde natuurlijke persoon [rechtbank: [heer X]]. Deze natuurlijke persoon zal zich ondermeer moeten confirmeren aan het door [kantoor] vastgestelde sanctiebeleid de dato vijf en twintig september tweeduizend zeven zoals neergelegd in aangehechte notitie, en de daaruit voortvloeiende aan zijn functioneren te stellen eisen.
2. [belanghebbende 1] (…) is verplicht voor de uitoefening van de in artikel 2.1 genoemde werkzaamheden uitsluitend gebruik te maken van de natuurlijke persoon, zoals in de aanhef vermeld, welke voldoet aan de kwalitatieve eisen welke door de aard van de te verrichten werkzaamheden aan de uitvoerende persoon mogen worden gesteld en [belanghebbende 1] (…) staat er jegens de B.V. voor in dat:
- de uitvoerende persoon zich met zijn gehele persoon en werkkracht zal inzetten ten behoeve van B.V. [rechtbank: [B.V. 4]] en [kantoor];
- de uitvoerende persoon bij het uitoefenen van zijn taak alles zal doen en nalaten wat een goed manager behoort te doen en na te laten.
3. Partijen zijn het erover eens en stellen bij deze overeenkomst vast dat de sub 1. genoemde natuurlijke persoon voldoet aan de kwalitatieve eisen als bedoeld.
4. De natuurlijke persoon die namens [belanghebbende 1] (…) de managementwerkzaamheden uitvoert zal hierna manager worden genoemd.”.
2.9.
[B.V. 4] is op 22 februari 2013 een ‘terbeschikkingstellingsovereenkomst’ aangegaan met [kantoor] (hierna: de tbs-overeenkomst). Bij het aangaan van deze overeenkomst heeft namens [B.V. 4] (onder meer) [belanghebbende 1] gehandeld als haar directeur. [B.V. 4] staat met de tbs-overeenkomst de managementactiviteiten en de goodwill ter beschikking aan [kantoor]. In de tbs-overeenkomst is, voor zover van belang, het volgende overeengekomen:
“1. [B.V. 4] heeft mede ten behoeve van [kantoor] bedongen dat de aan [kantoor] ter beschikking gestelde directeuren (van de directeuren) van de aandeelhouders-rechtspersonen van de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid [B.V. 2] B.V. en [B.V. 3] B.V., beide voormeld, en indirect aandeelhouders-rechtspersonen van [B.V. 4] met ingang van één januari tweeduizend dertien hun werkzaamheden ten behoeve van [kantoor] (en de aan haar gelieerde ondernemingen) zullen verrichten in overeenstemming met de door hen gesloten aansluitovereenkomst, met de op hun beroepsuitoefening van toepassing zijnde wettelijke en andere regelgeving, met het terzake geldende door [kantoor] vastgestelde sanctiebeleid de dato vijf en twintig september tweeduizend zeven en overigens met de binnen ieders beroepsgroep geldende gebruiken en opvattingen. [B.V. 4] staat er voorts jegens [kantoor] voor in dat de uitvoerende personen zich met hun gehele persoon en werkkracht zullen inzetten ten behoeve van [kantoor].”.
2.10.
Vanaf de herstructurering heeft [B.V. 1] B.V. een arbeidsovereenkomst gesloten met [heer X]. [B.V. 1] B.V. heeft [heer X] middels een managementovereenkomst ter beschikking gesteld aan [belanghebbende 1] tegen een vergoeding van € 105.000 per jaar.
2.11.
In maart 2013 hebben [belanghebbende 1] (opdrachtgever) en [belanghebbende 2] (opdrachtnemer) een overeenkomst van opdracht gesloten. In de overeenkomst is, voor zover van belang, het volgende overeengekomen:
“1. Opdrachtgever en opdrachtnemer komen overeen dat opdrachtnemer de navolgende werkzaamheden ten behoeve van opdrachtgever zal uitvoeren:
• Algemene internationale fiscale en juridische advisering;
• Begeleiden van grensoverschrijdende fusies en overnames;
• Fiscale en juridische advisering grensoverschrijdende activiteiten NL-DE;
• Fiscale en juridische advisering grensoverschrijdende activiteiten NL-BE;
• Ontwikkelen van internationale commerciële concepten.
2.1
Opdrachtgever garandeert opdrachtnemer 250 adviesuren op jaarbasis.
2.2
Het tarief 2013 bedraagt €190,- ex omzetbelasting per uur.
2.3
Facturatie vindt na onderling overleg plaats.
3. Deze overeenkomst wordt aangegaan voor een periode van 2 jaren met een stilzwijgende verlenging van telkens 1 jaar.
4. Deze overeenkomst kan door beide partijen met in acht name van een opzegtermijn van drie maanden worden opgezegd.
5. Op deze overeenkomst is Nederlands recht van toepassing”.
2.12.
[belanghebbende 2] heeft met dagtekening 31 december 2014 aan [belanghebbende 1] een factuur uitgereikt (hierna: de factuur). Op de factuur is onder meer het volgende vermeld:
“betreft: facturatie 2014
BTW nr. [belanghebbende 1]: (…)
BTW nr. [belanghebbende 2] : (…)
Honoraruim conform doorlopende opdracht 2013 67.252 euro
Extra opdracht [opdracht] nov/dec.
39.100 euro
Totaal 106.352 euro
Betaling geschiedt in onderling overleg.”.
2.13.
[belanghebbende 1] heeft op 20 juli 2016 de aangifte VPB over 2014 ingediend naar een negatief belastbaar bedrag van € 139.338. Op dezelfde dag heeft [belanghebbende 2] de aangifte VPB over 2014 ingediend naar een belastbaar bedrag van nihil.
2.14.
Naar aanleiding van een verzoek om inlichtingen van de Nederlandse belastingdienst aan de Belgische belastingautoriteit heeft de inspecteur op 13 april 2017 van de Belgische belastingautoriteit de volgende inlichtingen over [belanghebbende 2] ontvangen:
“In de balans zijn zeker geen investeringen te vinden die betrekking hebben met het opbouwen van expertise met betrekking tot de German en Belgium desk.
Buiten renten zie ik niet dadelijk kosten die betrekking hebben op het bovenvermeld project en er is geen personeel in dienst van de vennootschap en de zaakvoerder krijgt geen vergoeding voor zijn eventuele werk in de vennootschap.
De enigste inkomsten van de Belgische vennootschap [belanghebbende 2] zijn verkopen van diensten, volgens mij een managementvergoeding van MAATSCHAP [belanghebbende 2] en mogelijk ook [belanghebbende 1]. Verder krijgt de vennootschap nog inkomsten via ontvangen intresten en voordelen in natura, voor het gratis gebruik mogen maken van Onroerende goederen, auto's enz.
Volgens mij is [belanghebbende 2] , [adres 1] ([nummer]) gewoon een managementvennootschap met vooral zakelijke rechten van OG”.
2.15.
Met dagtekening 21 juli 2018 heeft de inspecteur de aanslagen VPB over 2014 aan belanghebbenden opgelegd. De aan [belanghebbende 1] opgelegde aanslag VPB 2014 is vastgesteld naar een negatief belastbaar bedrag van € 32.986. De inspecteur is daarbij afgeweken van de door [belanghebbende 1] ingediende aangifte en heeft het bedrag van € 106.352 niet in aftrek toegelaten. De aan [belanghebbende 2] opgelegde aanslag VPB 2014 is ter behoud van rechten vastgesteld naar een belastbaar bedrag van nihil. De inspecteur is daarbij afgeweken van de door [belanghebbende 2] ingediende aangifte en heeft het bedrag van € 106.352 tot het belastbaar bedrag gerekend.

3.Geschil

3.1.
In zaaknummer BRE 19/4793 is in geschil het antwoord op de volgende vragen:
Kan [belanghebbende 1] het bedrag van € 106.352 in mindering brengen op de winst?
Heeft de inspecteur het vertrouwensbeginsel geschonden?
Heeft de inspecteur het zorgvuldigheidsbeginsel geschonden?
In zaaknummer BRE 19/4794 is in geschil het antwoord op de volgende vragen:
Als vraag a bevestigend wordt beantwoord: behoort het bedrag van € 106.352 tot de winst van [belanghebbende 2] ?
Is de belastingrente tot een te hoog bedrag in rekening gebracht?
3.2.
[belanghebbende 1] concludeert tot gegrondverklaring van haar beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de in 1.1 bedoelde aanslag tot een berekend naar een negatief belastbaar bedrag van € 139.338. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
3.3.
[belanghebbende 2] concludeert tot gegrondverklaring van haar beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, vermindering van de in 1.2 bedoelde aanslag tot een berekend naar een belastbaar bedrag van nihil en vernietiging van de beschikking belastingrente. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep voor het geval de in 1.1 bedoelde aanslag niet in stand blijft en tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de in 1.2 bedoelde aanslag en beschikking voor het geval de in 1.1 bedoelde aanslag in stand blijft.

4.Beoordeling van het geschil

Vooraf
4.1.
Tijdens de zitting hebben belanghebbenden verzocht om aanhouding van de zitting dan wel de bijlagen 3 en 5 bij de pleitnota van de inspecteur buiten beschouwing te laten. De rechtbank heeft in wat belanghebbenden hebben aangevoerd geen reden gevonden de zitting aan te houden dan wel de stukken buiten beschouwing te laten. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat belanghebbenden hun beroep nauwelijks hebben gemotiveerd en pas op 19 november 2021 een nader (inhoudelijk) stuk voorzien van vele bijlagen hebben ingediend. Gelet op deze gang van zaken kan het de inspecteur niet worden verweten dat hij in reactie op het nadere stuk van belanghebbenden daags voor de zitting een pleitnota met bijlagen heeft ingediend. Tijdens de zitting hebben belanghebbenden verklaard dat ze voorafgaand aan de zitting de pleitnota van de inspecteur hebben ontvangen en dat ze er kennis van hebben genomen. Belanghebbenden hebben tijdens de zitting kunnen reageren op de pleitnota van de inspecteur en de daarbij gevoegde bijlagen. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbenden niet in hun procespositie zijn geschaad.
4.2.
Belanghebbenden hebben een voorwaardelijk bewijsaanbod gedaan. Belanghebbenden hebben aangeboden getuigenverklaringen te laten afleggen over de aard en plaats van de door [heer X] verrichte werkzaamheden. In het onderhavige geval heeft de rechtbank door middel van de uitnodigingen voor de zitting van 3 december 2021 belanghebbenden gewezen op de mogelijkheid getuigen mee te brengen of op te roepen. Daarmee is gelegenheid geboden tot uitvoering van het bewijsaanbod. Er is geen sprake van omstandigheden waaruit zou kunnen volgen dat belanghebbenden in redelijkheid niet kan worden tegengeworpen dat zij de getuigen niet hebben meegebracht of opgeroepen. [1]
Ten aanzien van het geschil
4.3.
[belanghebbende 1] heeft in de aangifte VPB 2014 het aan haar in rekening gebrachte bedrag van € 106.352 (zie 2.12) ten laste van de winst gebracht. Zij stelt zich op het standpunt dat sprake is van een betaling aan [belanghebbende 2] voor een concerndienst. [belanghebbende 1] beschikte zelf niet over kennis en expertise en huurt die in van [belanghebbende 2] , aldus belanghebbenden. Het staat de vennootschappen vrij om hun werkzaamheden op die manier in te richten. De inspecteur heeft het bedrag van € 106.352 niet in aftrek toegelaten. Volgens de inspecteur zouden de betalingen niet hebben plaatsgevonden, als er geen sprake was van een aandeelhoudersrelatie. De betalingen kunnen daarom volgens de inspecteur alleen worden verklaard vanuit een aandeelhoudersmotief. [belanghebbende 1] kan het bedrag van € 106.352 daarom volgens de inspecteur niet in aftrek brengen.
4.4.
Vast staat dat [belanghebbende 1] op 22 februari 2013 partij is geweest bij het aangaan van de aansluitovereenkomst (zie 2.8) en de tbs-overeenkomst (zie 2.9). Op grond van deze overeenkomsten staat [belanghebbende 1] er voor in dat [heer X] zich met zijn gehele persoon en werkkracht zal inzetten ten behoeve van [B.V. 4] en [kantoor]. [belanghebbende 1] is in dat kader een managementovereenkomst met [B.V. 1] B.V. aangegaan, bij wie [heer X] in loondienst is. Binnen deze constellatie heeft [belanghebbende 1] de beschikking over de volledige werkkracht en kennis van [heer X]. [belanghebbende 1] drijft niet zelf een belastingadvieskantoor. Alle omzet die door de werkkracht van [heer X] worden gerealiseerd, komt ten goede aan [kantoor]. De rechtbank ziet niet in op grond van welke zakelijke reden [belanghebbende 1] bovenop de werkkracht en kennis van [heer X] waarover zij immers al beschikt op grond van de managementovereenkomst, nog werkkracht en kennis van diezelfde persoon zou moeten ‘inkopen’ bij [belanghebbende 2] . Verder acht de rechtbank niet aannemelijk dat [belanghebbende 2] over expertise in België beschikt die niet belichaamd is in de persoon van [heer X] en waarvoor een zakelijke vergoeding is betaald. De rechtbank is daarom van oordeel dat er geen zakelijk motief aan de overeenkomst van opdracht en daarmee de factuur ten grondslag ligt. De betalingen moeten worden geacht te zijn gedaan in de aandeelhouderssfeer. [belanghebbende 1] kan het bedrag van € 106.352 daarom niet in aftrek brengen.
4.5.
Voor zover belanghebbenden betogen dat [belanghebbende 1] over een vaste inrichting in België beschikt omdat [heer X] regelmatig vanuit zijn woning in België werkt, faalt dit betoog. Uit de stukken en hetgeen belanghebbenden ter zitting hebben verklaard maakt de rechtbank op dat [heer X] weliswaar ook thuiswerkte in België maar dat dit ad hoc en incidenteel gebeurde en dat geen sprake was van een vaste afspraak. De rechtbank acht niet aannemelijk dat sprake is van een kantoor dat ter beschikking aan [belanghebbende 1] stond of dat [belanghebbende 1] van [heer X] verlangde dat hij zijn werkzaamheden in België verrichtte.
De overige stellingen van [belanghebbende 1] behoeven gelet op wat de rechtbank in 4.4. en 4.5 heeft geoordeeld, afgezien van haar beroep op de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, geen behandeling.
4.6.
[belanghebbende 1] heeft verder een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel. [belanghebbende 1] heeft gesteld dat zij ook in 2003 tot en met 2012 de werkzaamheden van [heer X] inhuurde, dat de inspecteur de door [belanghebbende 2] aan [belanghebbende 1] gefactureerde bedragen over de periode 2003 tot en met 2012 steeds in aftrek heeft toegelaten en dat hij daarmee de indruk heeft gewekt van een bewuste standpuntbepaling. De rechtbank is van oordeel dat [belanghebbende 1] aan deze handelwijze van de inspecteur niet het in rechte te honoreren vertrouwen heeft kunnen ontlenen dat ook in 2014 het gefactureerde bedrag van € 106.532 in aftrek kan worden gebracht. Per 1 januari 2013 heeft namelijk de herstructurering plaatsgehad (zie 2.6), waardoor de feiten en omstandigheden, en dus de context waarbinnen de factuur is uitgereikt, per die datum zijn gewijzigd. Het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt dus alleen al daarom.
4.7.
Volgens [belanghebbende 1] heeft de inspecteur het zorgvuldigheidsbeginsel geschonden, omdat hij niet is ingegaan op haar verzoek met de medewerkers van [kantoor] te praten en de systemen in te zien. [belanghebbende 1] verbindt hieraan de conclusie dat de bewijslast moet worden verschoven. [belanghebbende 1] verliest daarbij uit het oog dat het aan haar is om feiten en omstandigheden te stellen en bij betwisting aannemelijk te maken, die meebrengen dat het bedrag van € 106.532 in aftrek kan worden gebracht en dat dienaangaande de vrije bewijsleer geldt. Het staat [belanghebbende 1] dus vrij om met alle bewijsmiddelen de aftrekbaarheid van het bedrag van € 106.532 aannemelijk te maken. De inspecteur heeft dus niet het zorgvuldigheidsbeginsel geschonden door niet met medewerkers van [kantoor] te praten of de systemen in te zien.
4.8.
Gelet op het vorenstaande blijft de in 1.1 bedoelde aanslag in stand. Voor dat geval is niet in geschil dat de in 1.2 bedoelde aanslag moet worden vernietigd. Dat betekent dat ook de grond aan de beschikking belastingrente komt te ontvallen.
Gelet op het vorenstaande dient het beroep van [belanghebbende 1] ongegrond en het beroep van [belanghebbende 2] gegrond te worden verklaard.

5.Proceskosten en griffierecht

De rechtbank vindt geen aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die [belanghebbende 2] in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Wel bestaat er aanleiding de inspecteur te gelasten het door [belanghebbende 2] betaalde griffierecht te vergoeden.

6.Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep met nummer BRE 19/4793 ongegrond;
  • verklaart het beroep met nummer BRE 19/4794 gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar tegen de aan [belanghebbende 2] opgelegde aanslag;
  • vernietigt de aan [belanghebbende 2] opgelegde aanslag;
  • gelast dat de inspecteur het door [belanghebbende 2] betaalde griffierecht van € 345 aan deze vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. van der Vegt, voorzitter, mr. drs. P.C. van der Vegt en mr. H.J. Cosijn, rechters, in aanwezigheid van mr. drs. M.M. Stassen-Kanters, griffier, op 28 januari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl..
De griffier, De voorzitter,
Mr. drs. M.M. Stassen-Kanters Mr. J.M. van der Vegt
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch. De rechters die deze uitspraak hebben gedaan, zijn normaal gesproken als raadsheer werkzaam bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch. Zij zijn in 2021 als rechter-plaatsvervanger gedetacheerd bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Een eventueel hoger beroep moet worden ingediend bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch, maar zal worden behandeld door raadsheren van het gerechtshof Den Haag, dat als nevenzittingsplaats van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch is aangewezen.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.

Voetnoten

1.Vgl. HR 11 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:29.