ECLI:NL:RBZWB:2022:3626

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 juni 2022
Publicatiedatum
30 juni 2022
Zaaknummer
20/9787 en 21/1816
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van accijns en verzuimboetes bij controle op rode diesel in landbouwbedrijf

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 juni 2022, worden de beroepen van belanghebbende tegen de naheffingsaanslag accijns en verzuimboetes behandeld. De zaak betreft een controle door de Douane waarbij rode diesel werd aangetroffen in de voorraadtanks en brandstofreservoirs van de werkvoertuigen van belanghebbende, die eigenaar is van een landbouwbedrijf. De inspecteur legde een naheffingsaanslag van € 6.136 en een verzuimboete van € 623 op. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt, wat leidde tot een vermindering van de verzuimboete, maar de naheffingsaanslag bleef in stand. De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, aangezien belanghebbende in strijd met de wet rode diesel voorhanden had. De rechtbank vermindert de verzuimboete tot € 175, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak, waaronder een eerdere strafrechtelijke veroordeling van belanghebbende. Daarnaast wordt een tweede verzuimboete opgelegd wegens het niet verlenen van toegang aan de Douane tijdens een vervolgcontrole. De rechtbank oordeelt dat deze boete terecht is opgelegd, omdat belanghebbende niet aan zijn verplichting voldeed om toegang te verlenen voor een belastingonderzoek. De rechtbank verklaart het beroep met betrekking tot de naheffingsaanslag ongegrond, maar gegrond voor de eerste verzuimboete, en het beroep met betrekking tot de tweede verzuimboete is ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 20/9787 en 21/1816

uitspraak van de meervoudige kamer van 30 juni 2022 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats 1] , belanghebbende

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

De inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 16 oktober 2020 (zaaknummer 20/9787) en 31 maart 2021 (zaaknummer 21/1816).
Zaaknummer 20/9787
De inspecteur heeft met dagtekening 18 december 2019 aan belanghebbende, op één aanslagbiljet verenigd, een naheffingsaanslag accijns van € 6.136 en een naheffingsaanslag voorraadheffing van € 100 opgelegd (hierna samen: de naheffingsaanslag). Gelijktijdig met de vaststelling van de naheffingsaanslag heeft de inspecteur belanghebbende een verzuimboete van € 623 opgelegd en € 232 aan belastingrente in rekening gebracht.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 16 oktober 2020 het bezwaar van belanghebbende tegen de naheffingsaanslag en verzuimboete gegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij aangegeven de naheffingsaanslag en verzuimboete te verminderen/kwijt te schelden tot respectievelijk € 6.136 en € 623.
Zaaknummer 21/1816
De inspecteur heeft met dagtekening 20 oktober 2020 aan belanghebbende ter zake van een ander feit een verzuimboete van € 1.000 opgelegd (hierna: de tweede verzuimboete).
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 31 maart 2021 het bezwaar van belanghebbende tegen de tweede verzuimboete gegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de tweede verzuimboete verminderd tot € 689,25.
De inspecteur heeft op de beroepen gereageerd met verweerschriften.
De rechtbank heeft de beroepen op 19 mei 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende, de gemachtigde van belanghebbende en namens de inspecteur, [inspecteur] , [inspecteur] en [inspecteur] .

Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

Met betrekking tot de naheffingsaanslag en verzuimboete (20/9787)

Belanghebbende is, met zijn echtgenote, eigenaar van [Bedrijf 1] . De activiteiten van het bedrijf bestaan uit het verrichten van loonwerk voor derden en de teelt van voedergewassen, aardappels en overige wortel- en knolgewassen. De onderneming wordt gevoerd door belanghebbende en zijn echtgenote. Ter uitvoering van voornoemde activiteiten beschikt het bedrijf over diverse tractoren, zelfrijdende landbouwvoertuigen en een heftruck. Het bedrijf is gevestigd op enkele kilometers van de Nederlands-Belgische grens.
Op 29 mei 2018 omstreeks 10:30 uur is door ambtenaren van de Douane Breda, kantoor Vlissingen, een controle in het kader van de accijnswetgeving uitgevoerd op het adres van voornoemd bedrijf. De bevindingen zijn vastgelegd in een proces-verbaal. De controle was gericht op het in strijd met de Wet op de accijns (hierna: de WA) voorhanden hebben van minerale oliën waaraan herkenningsmiddelen zijn toegevoegd.
Tijdens de controle zijn de volgende voorraadtanks en voertuigen met een brandstofreservoir aangetroffen.
1 Intermediate Bulk Containers (hierna: IBC's), inhoud 1000 liter per stuk;
4 jerrycans, inhoud 20 liter per stuk;
Tractor New Holland T6080, inhoud 300 liter;
Tractor New Holland T7050, inhoud 439 liter;
Combine Claas, inhoud 650 liter;
Heftruck Datsun, inhoud 60 liter;
Opslagtank, inhoud 5000 liter.
Uit de IBC’s, de jerrycans, de brandstofreservoirs van de voertuigen en de opslagtank zijn monsters genomen. De uitslagen van het monsteronderzoek wezen uit dat het ging om gasolie waaraan een rode kleurstof is toegevoegd (hierna: rode diesel). Enkel het monster uit de opslagtank met een inhoud van 5.000 liter is geanalyseerd als blanke gasolie. Naar aanleiding van de controle en de onderzoeksresultaten is, op strafrechtelijke gronden, in totaal 4.000 liter rode diesel in beslag genomen.
Tijdens het onderzoek door de Douane heeft belanghebbende verklaard dat hij de aangetroffen rode diesel op factuur heeft gekocht bij [Bedrijf 2] te [plaats 2] (België). In het ter zake van het onderzoek door de ambtenaren van de Douane opgemaakte proces-verbaal is – onder meer – het volgende opgenomen:
“Op 5 juni 2018 stuurde [belanghebbende] mij, verbalisant [naam verbalisant] een faktuur (Bijlage 9) van 11 IBC's rode gasolie. Het betreft een faktuur van de [Bedrijf 2] uit [plaats 2] , België, voor 11.777 liter rode gasolie. Hiermee werd de herkomst van de door verbalisanten aangetroffen hoeveelheid rode gasolie aangetoond.”
De genoemde bijlage betreft een factuur van 9 mei 2018.
De inspecteur heeft vervolgens aan belanghebbende de naheffingsaanslag en verzuimboete opgelegd. De naheffingsaanslag is berekend naar een hoeveelheid van 12.529 liter rode diesel, te weten de totale inhoud van de hiervoor onder 1 tot en met 6 genoemde tanks en reservoirs. De verzuimboete is opgelegd op grond van artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) wegens het niet (tijdig) betalen van de op aangifte verschuldigde belasting.
Naar aanleiding van de controle op 29 mei 2018 en de aldaar aangetroffen rode diesel is bij belanghebbende een onderzoek ingesteld. Het onderzoek richtte zich op het volledig, juist en tijdig in de accijnsheffing betrekken van ontvangen accijnsgoederen uit EU lidstaten in de periode 1 januari 2014 tot en met 30 september 2018. De datum van het controlerapport is 5 maart 2020.
Naar aanleiding van de bevindingen bij het onderzoek op 29 mei 2018 is belanghebbende bij vonnis van de Politierechter Zeeland-West-Brabant van 29 november 2019 veroordeeld tot een boete van € 350 wegens overtreding van het bepaalde in artikel 91, tweede lid, onderdeel a, van de WA.

Met betrekking tot de tweede verzuimboete (21/1816)

Op 14 september 2020 omstreeks 13:00 uur zijn de ambtenaren van de Douane Breda, kantoor Vlissingen, wederom naar het adres van het bedrijf gereden om aldaar een accijnscontrole uit te voeren.
Bij de aanvang van het (voorgenomen) onderzoek hebben de controlemedewerkers geconstateerd dat kennelijk niemand aanwezig was. Na bellen werd niet opengedaan en in de loods troffen zij niemand aan. Toen een dochter van belanghebbende verscheen hebben de controlemedewerkers haar gevraagd telefonisch contact op te nemen met belanghebbende. De dochter heeft op verzoek van de controlemedewerkers twee maal telefonisch contact gehad met belanghebbende. Door de controlemedewerkers is daarna slechts een brandstofmonster genomen uit een reservoir op een auto die zich op het erf bevond.
Naar aanleiding van deze (voorgenomen) controle is aan belanghebbende een verzuimboete opgelegd. De verzuimboete is opgelegd op grond van artikel 67ca van de AWR wegens het niet voldoen aan de verplichting om op grond van artikel 50 van de AWR toegang te verlenen voor zover dat voor een ingevolge de belastingwet te verrichten onderzoek nodig is.

Beoordeling door de rechtbank

De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag en de verzuimboetes terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep met betrekking tot de naheffingsaanslag ongegrond en met betrekking tot de verzuimboete (20/9787) gegrond is. Het beroep met betrekking tot de tweede verzuimboete (21/1816) is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Met betrekking tot de naheffingsaanslag en verzuimboete (20/9787)

Vooraf
Wat is de inhoud van de uitspraak op bezwaar?
De inspecteur heeft in de uitspraak op het bezwaarschrift geconcludeerd dat de naheffingsaanslag en de verzuimboete moeten worden verminderd met respectievelijk € 3 en € 1. Partijen zijn het er echter over eens dat dit moet berusten op een vergissing aangezien de onderhavige naheffingsaanslag en de verzuimboete reeds op de bedragen zijn vastgesteld die in de uitspraak worden genoemd. Om die reden kan, naar eensluidend oordeel van partijen, voor deze procedure ervan worden uitgegaan dat de naheffingsaanslag en de verzuimboete bij uitspraak op bezwaar zijn gehandhaafd.
De naheffingsaanslag
De toepasselijke wetsartikelen luiden voor zover hier van belang als volgt:

Artikel 1 van de WA

"1. Onder de naam accijns wordt een belasting geheven van:
(…)
e. minerale oliën;
(…)
2. De accijns wordt verschuldigd ter zake van de uitslag tot verbruik van de in het eerste lid bedoelde goederen."

Artikel 1a van de WA

"(…)
3. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat aan minerale oliën bij ministeriële regeling, onder daarbij te stellen voorwaarden, voorgeschreven herkenningsmiddelen worden toegevoegd.
(…)"

Artikel 2 van de WA

"1. In deze wet en in de daarop gebaseerde regelingen wordt verstaan onder uitslag tot verbruik:
(…)
4. Als uitslag tot verbruik wordt mede aangemerkt het in strijd met wettelijke bepalingen voorhanden hebben of gebruiken van minerale oliën waaraan herkenningsmiddelen als bedoeld in artikel 1a, derde lid, zijn toegevoegd.
(…)"

Artikel 27

"1. De accijns bedraagt voor:
(…)
b. halfzware olie en gasolie, per 1000 L bij een temperatuur van 15°C € 489,81; (…)"

Artikel 51 van de WA

"1. De accijns wordt geheven van:
(…)
e. bij toepassing van artikel 2, vierde lid: de persoon die de minerale oliën voorhanden heeft of gebruikt; (…)"

Artikel 52 van de WA

"(…)
1. De accijns wordt verschuldigd op het tijdstip van de uitslag tot verbruik.
(…)
3. In afwijking van het eerste lid wordt de accijns verschuldigd:
a. bij toepassing van artikel 2, vierde lid: op het tijdstip van de aanvang van het voorhanden hebben of het gebruik van de minerale oliën; (…)"

Artikel 53a van de WA

1. In afwijking van artikel 53, eerste lid, en van artikel 10, tweede lid, en artikel 19, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt de accijns op aangifte voldaan:
(…)
b. bij toepassing van artikel 52, derde lid, onderdelen a, c, d en e: uiterlijk op de dag na het in artikel 52, derde lid, onderdelen a, c, d en e, bedoelde tijdstip; (…)"

Artikel 55 van de WA

"1. De accijns wordt berekend naar het tarief dat geldt op het tijdstip van de uitslag tot verbruik.
2. In de situatie, bedoeld in artikel 2, vierde lid, wordt de accijns berekend als het verschil tussen het bedrag aan accijns dat is geheven en het bedrag dat zou zijn geheven indien geen herkenningsmiddelen zouden zijn toegevoegd.
3. Voor de berekening van de accijns, bedoeld in het tweede lid, wordt de hoeveelheid vastgesteld op de maximuminhoud van de tank of het reservoir waarin de brandstof voorhanden is of is geweest."

Artikel 91 van de WA

"1. (…)
2. Het is niet toegestaan minerale oliën die zijn voorzien van bij ministeriële regeling voorgeschreven herkenningsmiddelen dan wel bestanddelen daarvan bevatten buiten een accijnsschorsingsregeling of een douaneschorsingsregeling voorhanden te hebben anders dan in:
a. tanks van waaruit minerale oliën worden afgeleverd in de brandstoftanks van andere schepen dan pleziervaartuigen, mits deze schepen in bezit zijn van en gebruikt worden door degene die de beschikking heeft over de eerstgenoemde tanks;
b. brandstoftanks van schepen, andere dan pleziervaartuigen, mits de minerale olie wordt gebruikt voor de aandrijving van deze schepen of als scheepsbehoeften aan boord van deze schepen;
c. opslagtanks voor minerale oliën die zijn bestemd om van daaruit te worden afgeleverd in de brandstoftanks van andere schepen dan pleziervaartuigen;
d. ladingtanks van vaartuigen, voertuigen en treinwagons.
3. Bij ministeriële regeling kan, onder daarbij te stellen voorwaarden en beperkingen, in bijzondere gevallen ontheffing worden verleend ten aanzien van de in het eerste en tweede lid bedoelde verboden.
(…)"

Artikel 13 van de Uitvoeringsregeling accijns

"(…)
2. Als herkenningsmiddel als bedoeld in artikel 1a, derde lid, van de wet wordt aan gasolie toegevoegd: per 1000 L ten minste 6 g en niet meer dan 9 g Solvent Yellow 124 en aan lichte gasolie mede een voldoende hoeveelheid kleursel om aan de gasolie een goed zichtbare en blijvende rode kleur te geven."

Artikel 26 Wet voorraadvorming aardolieproducten 2012 (Wva)

"1. Onder de naam voorraadheffing wordt een heffing geheven van de in artikel 27 bedoelde producten. (…)
2. De voorraadheffing wordt vanwege Onze Minister van Financiën door de rijksbelastingdienst geheven en ingevorderd als ware het accijns.
(…)"

Artikel 27 van de Wva

1. De heffing bedraagt voor:
(…);
c. gasolie, per 1000 liter bij een temperatuur van 15 graden Celsius: € 8,00; (…)"
Is de naheffingsaanslag terecht opgelegd?
Op grond van artikel 91, tweede lid, van de WA is het niet toegestaan minerale oliën die zijn voorzien van voorgeschreven herkenningsmiddelen, waaronder rode diesel, buiten een accijnsschorsingsregeling of een douaneschorsingsregeling voorhanden te hebben anders dan de in dat artikel genoemde uitzonderingssituaties. Belanghebbende erkent dat hij in Nederland rode diesel voorhanden heeft gehad. Vast staat dat van een uitzonderingssituatie als bedoeld in voornoemd artikel geen sprake is.
Het in strijd met wettelijke bepalingen voorhanden hebben van rode diesel wordt op grond van artikel 2, vierde lid, van de WA aangemerkt als uitslag tot verbruik. Ter zake daarvan was belanghebbende op grond van artikel 1, eerste lid, onderdeel e, in combinatie met het tweede lid, van de WA, accijns verschuldigd. Belanghebbende heeft gesteld dat de rode diesel in België is afgeleverd in de IBC’s die stonden opgeslagen op een aanhangwagen van belanghebbende op het erf van [persoon] te [plaats 3] (België). [persoon] heeft echter medio april 2018 aan belanghebbende verzocht om de aanhangwagen met de (rode) diesel in de IBC’s weg te halen. Belanghebbende heeft de IBC’s vervolgens opgehaald en in Nederland in een loods van het bedrijf geplaatst. Uit de IBC’s is volgens belanghebbende niet in Nederland getankt. Het was de bedoeling om de IBC’s met rode diesel opnieuw naar een locatie in België te verplaatsen. De rechtbank overweegt dat het motief van belanghebbende voor het in Nederland voorhanden hebben van de rode diesel niet relevant is. Dat het de bedoeling was om de IBC’s met rode diesel slechts tijdelijk op te slaan om deze vervolgens naar een locatie in België te verplaatsen, doet er immers niet aan af dat het belanghebbende, buiten de wettelijk geregelde uitzonderingen, niet is toegestaan om in IBC’s in Nederland rode diesel voorhanden te hebben. Het belastbare feit is daarmee gegeven. De rechtbank is van oordeel dat, nu belanghebbende de verschuldigde accijns niet heeft voldaan, deze door de inspecteur terecht is nageheven.
In aanvulling op het voorgaande overweegt de rechtbank met betrekking tot de in de brandstofreservoirs van de zelfrijdende voertuigen aangetroffen rode diesel als volgt. In de Nieuwsbrief Douane december 2012 "Rode diesel verdwijnt vanaf 1 januari 2013" is hierover, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
"
(…)9 Mag een loonwerker rode diesel uit België mee terugnemen in de brandstoftank van zijn zelfrijdend werktuig/tractor? Zo ja, is dit gelimiteerd?
Als u in België rode diesel mag tanken in de brandstoftank van een zelfrijdend
werktuig/tractor en u brengt dit zelfrijdend werktuig/tractor vervolgens naar Nederland, dan heffen wij geen accijns over die brandstof. Voorwaarde is dat de rode diesel in het normale brandstofreservoir van een zelfrijdend werktuig/tractor zit. Als wij u controleren, moet u aantonen dat de rode diesel in België is getankt.

10 Mogen Belgische loonbedrijven die in Nederland werken rode diesel in mobiele tanks de grens overbrengen en hun machines in Nederland hiermee aftanken?

Nee. (...)"
De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende met de door hem overgelegde bonnen niet aannemelijk heeft gemaakt dat de inspecteur van het heffen van accijns met betrekking tot de in brandstofreservoirs van de tractor New Holland T7050 en Combine Claas aangetroffen rode diesel had moeten afzien. De rechtbank overweegt daartoe dat op één van de bonnen een datum is vermeld van 24 juli 2018, welke datum is gelegen na de datum van de controle op 29 mei 2018. Dat sprake is van een schrijffout zoals belanghebbende heeft gesteld, acht de rechtbank niet aannemelijk. Op de andere bon is een datum vermeld van 22 juli 2016. Deze datum ligt bijna twee jaar voor de controledatum en uit de bon niet kan worden afgeleid op welke voertuig deze betrekking heeft. Gelet op dit een en ander maakt belanghebbende niet aannemelijk dat aan de voorwaarden als opgenomen in de hiervoor aangehaalde nieuwsbrief van de Douane, is voldaan
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.
Is de naheffingsaanslag naar het juiste bedrag opgelegd?
Op grond van artikel 55 van de WA berekent de inspecteur de verschuldigde accijns in gevallen als het onderhavige over de maximuminhoud van de tank of het reservoir waarin de rode diesel voorhanden is geweest. De rechtbank volgt belanghebbende dan ook niet in zijn stelling dat de nageheven accijns beperkt dient blijven tot de 4.000 liter uit de IBC’s in beslag genomen rode diesel. Verder heeft belanghebbende ter zitting aangevoerd dat één van de gecontroleerde IBC’s nagenoeg leeg was. De rechtbank overweegt dat vaststaat dat in de elf onderzochte IBC’s voldoende gasolie aanwezig was om daar monsters uit te nemen en dat uit de uitslagen van het Douane Laboratorium is gebleken dat het bij elk van die elf monsters ging om rode diesel. Dat zich in één van de IBC’s onvoldoende gasolie bevond om bij de inbeslagneming nog een hoeveelheid af te zuigen, doet er niet aan af dat belanghebbende hierin wel rode diesel voorhanden had. Het ook uit die IBC genomen monster toont dat immers aan. De inspecteur heeft derhalve in overeenstemming met de WA geheven over de maximuminhoud van de elf IBC’s. Dit leidt tezamen met de maximuminhoud van de vier jerrycans en de maximuminhoud van de brandstofreservoirs van de vier voertuigen tot een gezamenlijke inhoud van 12.259 liter, waarover de naheffingsaanslag is opgelegd. De rechtbank acht geen grond aanwezig om de naheffing te beperken tot de maximuminhoud van de elf IBC’s. De rechtbank overweegt daartoe dat – mede gelet op de wisselende verklaringen van belanghebbende hierover – niet aannemelijk is geworden dat de in de brandstofreservoirs van de voertuigen aangetroffen diesel steeds uit de IBC’s is getankt. Het daarop toegepaste tarief is tussen partijen niet in geschil.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de naheffingsaanslag tot het juiste bedrag is opgelegd.
Is er sprake van een in rechte te beschermen vertrouwen?
Belanghebbende stelt dat de inspecteur in strijd heeft gehandeld met het vertrouwensbeginsel en beroept zich op het controlerapport van 5 maart 2020. Belanghebbende voert aan dat de controle op 29 mei 2018 binnen de reikwijdte van het onderzoek valt en in de conclusie van het rapport is opgenomen dat de controle geen aanleiding geeft tot correcties.
De rechtbank overweegt dat de naheffingsaanslag voorafgaand aan het controlerapport is opgelegd. Uit het controlerapport blijkt verder niet dat de inspecteur expliciet en ondubbelzinnig is teruggekomen van zijn standpunt met betrekking tot de reeds opgelegde naheffingsaanslag. De rechtbank is dan ook van oordeel dat belanghebbende aan het ingestelde administratieve onderzoek en het naar aanleiding daarvan opgemaakte controlerapport niet het in rechte te beschermen vertrouwen heeft kunnen ontlenen dat de inspecteur alsnog de opgelegde naheffingsaanslag zou vernietigen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is sprake van een schending van het inzagerecht en het motiveringsbeginsel?
Belanghebbende stelt dat hij in de bezwaarfase ten onrechte niet de beschikking heeft gekregen over het proces-verbaal van de controle op 29 mei 2018 ondanks dat hier wel om is verzocht. Verder doet hij een beroep op het motiveringsbeginsel. De hier genoemde beroepsgronden kunnen niet leiden tot vernietiging van de naheffingsaanslag. [1] Nu de uitspraak op bezwaar met betrekking tot de verzuimboete vernietigd wordt en belanghebbende reeds daarom in aanmerking komt voor vergoeding van proceskosten en griffierecht, behoeven deze beroepsgronden verder geen behandeling. De rechtbank merkt nog wel op dat – zoals ter zitting met de inspecteur is besproken – het proces-verbaal tot de op de zaak betrekking hebbende stukken behoort en dat belanghebbende bij een inzage dus kennis moet kunnen nemen van zo’n stuk.
Is terecht belastingrente in rekening gebracht?
Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. Nu de naheffingsaanslag in stand blijft, geldt dat ook voor de belastingrente.
Kan belanghebbende aanspraak maken op de inbeslaggenomen rode diesel?
Belanghebbende stelt dat hij teruggaaf van de in beslag genomen rode diesel wil, dan wel een marktconforme vergoeding. Aangezien de inbeslagname een strafrechtelijke aangelegenheid betreft, is de rechtbank niet bevoegd hierover te oordelen. De rechtbank verklaart zich ter zake van deze beroepsgrond onbevoegd.
De verzuimboete
Is de opgelegde verzuimboete terecht opgelegd en passend en geboden?
Op grond van het eerste lid van artikel 67c van de AWR vormt het niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn betalen van belasting welke op aangifte moet worden voldaan of afgedragen een verzuim ter zake waarvan de inspecteur de belastingplichtige een boete kan opleggen. In paragraaf 24 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (BBBB) is bepaald dat de inspecteur in zo’n situatie een verzuimboete oplegt van 10 procent van de verschuldigde belasting tot het wettelijk maximum (zijnde € 5.278).
Vast staat dat belanghebbende rode diesel voorhanden heeft gehad. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat belanghebbende de ter zake daarvan op aangifte verschuldigde accijns niet heeft voldaan. De rechtbank overweegt dat bij het opleggen van een verzuimboete geen onderscheid wordt gemaakt in de mate van schuld of nalatigheid. Alleen indien er sprake is van afwezigheid van alle schuld (avas) blijft een verzuimboete achterwege. Belanghebbende heeft geen feiten of omstandigheden gesteld die kunnen leiden tot het oordeel dat in dit geval sprake is van avas.
Gelet op alle relevante omstandigheden van het geval, waaronder het feit dat de hoogte van de verzuimboete is afgeleid uit de naheffingsaanslag die mede is gebaseerd op ficties [2] en het feit dat een strafrechtelijke procedure is gevolgd waarbij belanghebbende is veroordeeld tot het betalen van een boete van € 350, acht de rechtbank in dit geval een boete van € 175 passend en geboden.
De rechtbank constateert ambtshalve dat vanaf de aankondiging van de boete tot het moment dat de rechtbank uitspraak doet meer dan twee jaar zijn verstreken. Van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven voor verlenging of verkorting van de redelijke termijn voor de berechting van deze zaak is de rechtbank niet gebleken. Dat betekent dat de redelijke termijn is overschreden. Aangezien de boete naar het oordeel van de rechtbank reeds dient te worden verminderd tot een bedrag lager dan € 200, zal de rechtbank echter volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden.
Gelet op het voorgaande wordt de verzuimboete van € 623 verminderd tot € 175.

Met betrekking tot de tweede verzuimboete (21/1816)

Vooraf
Is sprake van een schending van het motiveringsbeginsel?
Belanghebbende stelt dat de inspecteur de uitspraak op bezwaar onvoldoende heeft gemotiveerd, omdat deze gelijk is aan de motivering van de boete.
Op grond van artikel 7:12 van de Awb dient de beslissing op bezwaar te berusten op een deugdelijke motivering die uiterlijk bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld.
De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur de uitspraak op bezwaar voldoende heeft gemotiveerd. In de uitspraak op bezwaar is de inspecteur ingegaan op de gronden die belanghebbende in bezwaar heeft aangevoerd en is door hem uiteengezet op basis waarvan hij tot het oordeel is gekomen dat het bezwaar van belanghebbende ongegrond dient te worden verklaard. Dat belanghebbende zich niet kan vinden in de argumentatie van de inspecteur, betekent niet dat de inspecteur zijn uitspraak op bezwaar onvoldoende heeft gemotiveerd. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is het verleende uitstel van betaling te vroeg beëindigd?
De fiscale rechter is niet bevoegd om uitstel van betaling te verlenen of om te oordelen of een eerder verleend uitstel van betaling al dan niet terecht is beëindigd. Voor zover belanghebbende een geschil heeft met betrekking tot deze kwestie dient hij zich te wenden tot de ontvanger, dan wel een rechtsvordering in te dienen bij de civiele rechter.
De tweede verzuimboete
Is de opgelegde verzuimboete terecht opgelegd en passend en geboden?
Op grond van artikel 50, eerste lid, van de AWR is degene die een gebouw of grond in gebruik heeft verplicht de inspecteur en de door deze aangewezen deskundigen desgevraagd toegang te verlenen tot alle gedeelten van dat gebouw en alle grond, voor zover dat voor een ingevolge de belastingwet te verrichten onderzoek nodig is. Het tweede lid van voornoemd artikel bepaalt dat de gevraagde toegang moet worden verleend, tussen acht uur ’s ochtends en zes uur ’s avonds, met uitzondering van zaterdagen, zondagen en algemeen erkende feestdagen.
Op grond van artikel 67ca, eerste lid, van de AWR begaat degene die niet voldoet aan de verplichting hem opgelegd bij of krachtens artikel 50, eerste lid, van de AWR een verzuim ter zake waarvan de inspecteur hem een bestuurlijke boete van ten hoogste € 5.514 kan opleggen. In paragraaf 24b van het BBBB is bepaald dat de inspecteur een verzuimboete kan opleggen van 50 procent van het wettelijk maximum (zijnde € 2.757).
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de boete verminderd tot € 689,25 (zijnde 25 procent van € 2.757).
Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat toegang is verleend als bedoeld in artikel 50, eerste lid, van de AWR en de verzuimboete daarom ten onrechte is opgelegd. Belanghebbende heeft daartoe aangevoerd dat door zijn dochter toestemming is gegeven om een monster te nemen van een op dat moment op een pick-up truck op het terrein aanwezige opslagtank. Daarnaast is door de ambtenaren van de Douane aangegeven dat zij in de loodsen hebben gekeken.
De rechtbank volgt belanghebbende niet in zijn stelling dat is voldaan aan de verplichting van artikel 50, eerste lid, van de AWR. De uit dat artikel voortvloeiende verplichting om toegang te verlenen heeft immers betrekking op alle gedeelten van het gebouw en alle grond, voor zover dat voor een ingevolge de belastingwet te verrichten onderzoek nodig is. In het onderhavige geval is geen toegang verleend tot onder meer de loodsen en de schuren. Dat de ambtenaren van de Douane hebben nagegaan of in de loodsen personen aanwezig waren kan, anders dan belanghebbende wellicht meent, niet als het verrichten van onderzoek zoals in de wet bedoeld, worden aangemerkt.
In de motivering van de boete heeft de inspecteur toegelicht dat de ambtenaren van de Douane op het moment dat zij bij het bedrijf aankwamen niemand hebben aangetroffen. Op het moment dat de controleambtenaren terugliepen naar de auto zagen zij dat de – meerderjarige – dochter van belanghebbende het terrein op kwam rijden. Nadat zij haar hadden gewezen op de verplichting om toegang te verlenen, heeft zij aangegeven daartoe geen bevoegdheid te hebben. De dochter heeft vervolgens telefonisch contact opgenomen met belanghebbende. Belanghebbende was op dat moment met zijn echtgenote in Frankrijk. Na het gesprek te hebben beëindigd gaf de dochter aan dat belanghebbende de ambtenaren van de Douane geen toegang wilde verlenen. Zij heeft nadien nogmaals telefonisch contact met belanghebbende opgenomen en aangegeven dat belanghebbende niet is teruggekomen van zijn standpunt. In de motivering van de boetebeschikking is ter zake – onder meer – het volgende vermeld: “
Uw dochter heeft vervolgens opnieuw met u gebeld. U bleef bij uw standpunt om ons geen toegang te verlenen. Op mijn vraag of ik met u kon spreken werd negatief beantwoord. Ook het aanbod om face timend met u over het terrein te lopen werd afgewezen.
De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat belanghebbende, ondanks dat hij daartoe de mogelijkheid had, niet heeft voldaan aan zijn verplichting om op grond van artikel 50, eerste lid, van de AWR desgevraagd toegang te verlenen tot in het onderhavige geval de loodsen, schuren en terreinen. Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat hij nooit geweigerd heeft om toegang te verlenen maar enkel heeft gezegd dat zijn dochter daartoe niet bevoegd is en dat zij de douaneambtenaren niet mocht vergezellen. Gelet op de duidelijke en eenduidige verklaringen van de douaneambtenaren die door belanghebbende niet eerder zijn bestreden acht de rechtbank deze nadere verklaring, voor het eerst ter zitting van de rechtbank gedaan, niet geloofwaardig.
Dat belanghebbende heeft aangegeven bereid te zijn de ambtenaren van de Douane een controle te laten uitvoeren mits hij of zijn echtgenote daarbij in persoon aanwezig is, leidt niet tot een ander oordeel. Het karakter van een controle als waar het hier om gaat brengt met zich dat datum en tijd niet vooraf bekend kunnen worden gemaakt, zodat ook niet te voren vaststaat of in een dergelijk geval belanghebbende of zijn echtgenote zelf ter plaatse aanwezig zal zijn.
Aangezien de inspecteur, mede gelet op de tijdens de eerdere controle op 29 mei 2018 in voorraadtanks en brandstofreservoirs van voertuigen aangetroffen rode diesel, aannemelijk heeft gemaakt dat het verlenen van toegang voor een ingevolge de belastingwet te verrichten onderzoek nodig was en gesteld noch gebleken is dat sprake is van avas, komt de rechtbank tot het oordeel dat de boete terecht is opgelegd. De rechtbank acht de boete van € 689,25 passend en geboden.

Conclusie en gevolgen

Het beroep in de zaak 20/9787 is gegrond maar alleen met betrekking tot de verzuimboete. De rechtbank vernietigt de desbetreffende uitspraak op bezwaar en vermindert de aan belanghebbende opgelegde verzuimboete tot € 175. De rechtbank beslist dat het beroep met betrekking tot de naheffingsaanslag ongegrond is. Het beroep met betrekking tot de tweede verzuimboete (21/1816) is eveneens ongegrond.
Omdat het beroep met betrekking tot de verzuimboete (20/9787) gegrond is, moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding voor zijn proceskosten. De inspecteur moet deze vergoeding betalen. De rechtbank acht geen bijzondere omstandigheden aanwezig die een integrale proceskostenveroordeling rechtvaardigen. Dit oordeel behoeft geen nadere motivering. [3] De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 759. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.518. Een kostenvergoeding voor de bezwaarfase is reeds toegekend en is niet in geschil.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep met betrekking tot de verzuimboete (20/9787) gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar van 16 oktober 2020 in zoverre, met uitzondering van de beslissing over de kostenvergoeding;
- vermindert de verzuimboete tot € 175;
- verklaart zich onbevoegd tot het kennisnemen van de klachten met betrekking tot de in beslaggenomen diesel en het beëindigen van het uitstel van betaling van de naheffingsaanslag;
- verklaart het beroep (20/9787) voor het overige ongegrond;
- verklaart het beroep met betrekking tot de tweede verzuimboete (21/1816) ongegrond;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 178 aan belanghebbende moet vergoeden;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 1.518 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.M. Kooijmans, voorzitter, en mr. M.R.T. Pauwels en mr. S.A.J. Bastiaansen, leden, in aanwezigheid van mr. L.M. de Leeuw van Weenen, griffier op 30 juni 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Griffier
Voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Informatie over hoger beroep.

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.

Voetnoten

1.Vgl. Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch 2 juli 2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:2000 en Hoge Raad 28 oktober 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC5146.
2.Vgl. Hoge Raad 5 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:483, onderdeel 5.10, en Hoge Raad 18 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC1962, onderdeel 3.6.8.
3.Hoge Raad 5 januari 2018, ECLI:NL:HR:2018:4.