In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiser tegen de weigering van het UWV om een WIA-uitkering toe te kennen. Het UWV had op 21 september 2020 besloten om per 16 juni 2020 geen WIA-uitkering aan eiser toe te kennen, omdat hij volgens hen per die datum voor 0% arbeidsongeschikt was. Eiser maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het UWV verklaarde dit bezwaar ongegrond op 8 april 2021. De rechtbank behandelde de zaak op 16 juni 2022, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van het UWV aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat het UWV terecht heeft vastgesteld dat eiser per 16 juni 2022 voor 0% arbeidsongeschikt is. De rechtbank baseert dit oordeel op de medische rapporten van de verzekeringsartsen van het UWV, die hebben vastgesteld dat eiser verminderde functionele mogelijkheden heeft, maar niet in een mate die leidt tot arbeidsongeschiktheid. Eiser had aangevoerd dat zijn slaapdeprivatie niet voldoende was meegewogen, maar de rechtbank oordeelt dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen de klachten van eiser adequaat hebben gewogen.
De rechtbank wijst ook het verzoek van eiser om een onafhankelijke deskundige aan te stellen af, omdat er geen aanwijzingen zijn dat het UWV de beperkingen van eiser heeft onderschat. De rechtbank concludeert dat de functies die aan de arbeidsongeschiktheidsevaluatie ten grondslag zijn gelegd, passend zijn en dat het UWV terecht heeft vastgesteld dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen recht heeft op een WIA-uitkering en geen proceskostenvergoeding ontvangt.