ECLI:NL:RBZWB:2022:3428

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 juni 2022
Publicatiedatum
24 juni 2022
Zaaknummer
AWB- 21_2165
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheidsevaluatie door UWV

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiser tegen de weigering van het UWV om een WIA-uitkering toe te kennen. Het UWV had op 21 september 2020 besloten om per 16 juni 2020 geen WIA-uitkering aan eiser toe te kennen, omdat hij volgens hen per die datum voor 0% arbeidsongeschikt was. Eiser maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het UWV verklaarde dit bezwaar ongegrond op 8 april 2021. De rechtbank behandelde de zaak op 16 juni 2022, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van het UWV aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat het UWV terecht heeft vastgesteld dat eiser per 16 juni 2022 voor 0% arbeidsongeschikt is. De rechtbank baseert dit oordeel op de medische rapporten van de verzekeringsartsen van het UWV, die hebben vastgesteld dat eiser verminderde functionele mogelijkheden heeft, maar niet in een mate die leidt tot arbeidsongeschiktheid. Eiser had aangevoerd dat zijn slaapdeprivatie niet voldoende was meegewogen, maar de rechtbank oordeelt dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen de klachten van eiser adequaat hebben gewogen.

De rechtbank wijst ook het verzoek van eiser om een onafhankelijke deskundige aan te stellen af, omdat er geen aanwijzingen zijn dat het UWV de beperkingen van eiser heeft onderschat. De rechtbank concludeert dat de functies die aan de arbeidsongeschiktheidsevaluatie ten grondslag zijn gelegd, passend zijn en dat het UWV terecht heeft vastgesteld dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen recht heeft op een WIA-uitkering en geen proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/2165 WIA

uitspraak van 23 juni 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. F.E.R.M. Verhagen,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de weigering een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen.
1.1
Het UWV heeft met het besluit van 21 september 2020 (primair besluit) geweigerd per 16 juni 2020 aan eiser een WIA-uitkering toe te kennen.
Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Met het bestreden besluit van 8 april 2021 is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
1.2.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 16 juni 2022 zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde, tolk [naam tolk] en de gemachtigde van het UWV, [vertegenwoordiger vwr] .

Beoordeling door de rechtbank

2. Aan het bestreden besluit heeft het UWV ten grondslag gelegd dat eiser per 16 juni 2022 voor 0% arbeidsongeschiktheid is. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is.
Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
Bij deze beoordeling is van belang of eiser medische beperkingen heeft en of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
3. De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 16 juni 2022 heeft vastgesteld op 0%
.
Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
3.2
Eiser is werkzaam geweest als productiemedewerker. Voor dat werk is hij uitgevallen vanwege gezondheidsklachten.
Zijn de beperkingen juist vastgesteld?
4. Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
De verzekeringsarts heeft eiser gezien op het spreekuur en hem psychisch onderzocht. Voor een lichamelijk onderzoek bestond geen aanleiding, aangezien er geen specifiek lichamelijke klachten zijn. Volgens de verzekeringsarts heeft eiser verminderde functionele mogelijkheden als gevolg van ziekte of gebrek. De verzekeringsarts b&b heeft eisers dossier bestudeerd en hem gesproken tijdens de (telefonische) hoorzitting. In tegenstelling tot de verzekeringsarts acht de verzekeringsarts b&b een beperking voor beroepsmatig autorijden wel aan de orde. Voor het overige sluit de verzekeringsarts b&b aan bij het standpunt van de verzekeringsarts.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiser zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 12 maart 2021.
4.2
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat met name op het vlak van slaapdeprivatie onvoldoende oog is geweest voor zijn (on)mogelijkheden en beperkingen. Met te stellen dat het een feit is dat eiser alert en geconcentreerd kan zijn, gaat het UWV te kort door de bocht. Dat eiser bij een belangrijke bespreking bij het UWV in staat is zijn aandacht er bij te houden, door vermoedelijk aangeleerde technieken, impliceert geen objectieve “overall” maatstaf. De huisarts van eiser heeft een korte verklaring afgelegd. Eiser heeft de destijds behandeld psycholoog eveneens om relevante informatie gevraagd, maar zij wenst hier niet aan mee te werken. Er is geen sprake van equality of arms. Eiser verzoekt dan ook om een deskundige aan te stellen. Tot slot acht eiser het onzorgvuldig dat hij telefonisch is gehoord.
4.3
Oordeel rechtbank over beroepsgronden
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, waaronder vermoeidheids- en slaapklachten. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden. Eiser heeft in beroep geen medische informatie overgelegd die de rechtbank aanleiding geeft om te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Daarbij is in aanmerking genomen dat door de verzekeringsarts b&b uitvoerig is toegelicht waarom er geen reden is om voor de door eiser geclaimde klachten van slaapgebrek en vermoeidheid nog meer beperkingen aan te nemen. Daarnaast heeft de verzekeringsarts b&b gerapporteerd dat, gezien de aard van de psychische problematiek in combinatie met het geschetste dagelijks functioneren van eiser, er terecht door de verzekeringsarts is uitgegaan van de normaalwaarde wat betreft concentreren en verdelen van de aandacht. In wat eiser heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding de verzekeringsarts b&b hierin niet te volgen. De enkele omstandigheid dat de verzekeringsartsen de door eiser ervaren klachten op een andere manier hebben gewogen dan dat hij die ervaart, betekent niet dat hun oordeel onzorgvuldig of onjuist is. De subjectieve beleving van klachten is volgens vaste rechtspraak immers niet beslissend bij de beantwoording van de vraag welke beperkingen in objectieve zin bij eiser zijn vast te stellen. Van belang zijn alleen de medisch te objectiveren beperkingen.
Het door eiser gedane verzoek om een onafhankelijk deskundige te benoemen, wijst de rechtbank af. De rechtbank overweegt – onder verwijzing naar het zogenoemde Korosec-arrest [1] en de toepassing hiervan door de Centrale Raad van Beroep (CRvB) – dat in dit geval een zorgvuldig onderzoek door de verzekeringsarts b&b heeft plaatsgevonden. Eiser heeft volgens de rechtbank geen belemmeringen ondervonden bij de onderbouwing van zijn standpunt dat het UWV de beperkingen heeft onderschat. Van strijd met ‘equality of arms’ is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Dat, zoals is aangevoerd, de psycholoog niet bereid is om een verklaring af te leggen, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel, nu uit de stukken die eiser wel aan het dossier heeft toegevoegd, zoals het bericht van de huisarts ook voldoende informatie naar voren komt.
Evenmin ziet de rechtbank in de omstandigheid dat eiser niet persoonlijk is gezien door de verzekeringsarts b&b, maar alleen is gehoord tijdens een telefonische hoorzitting aanleiding voor een andersluidend oordeel. De rechtbank betrekt daarbij dat eiser wel is gezien door de verzekeringsarts en door hem psychisch is onderzocht. De verzekeringsarts b&b heeft van de bevindingen van de verzekeringsarts kennis genomen. Daarnaast heeft zij eiser telefonisch gesproken en kennis genomen van de medische informatie die zich in het dossier bevindt. Dat de verzekeringsarts b&b eiser niet in persoon heeft gezien maakt haar medisch onderzoek naar het oordeel van de rechtbank niet onzorgvuldig. De rechtbank is namelijk, zoals hiervoor is overwogen, niet gebleken dat de verzekeringsarts b&b een onjuist beeld had van de belastbaarheid en beperkingen van eiser.
De rechtbank komt tot de conclusie dat niet is gebleken dat in de FML van 12 maart 2021 de beperkingen van eiser zijn onderschat. De beroepsgrond dat eiser meer beperkt moet worden, slaagt dan ook niet. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank daarom uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
Zijn de aan de schatting ten grondslag gelegde functies geschikt?
5.1
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (Sbc-code 111180), lader, losser (Sbc-code 111220) en huishoudelijk medewerker gebouwen (Sbc-code 111334).
5.2
De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de voor eiser geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar de rapporten van de arbeidsdeskundige en van de arbeidsdeskundige b&b
.Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies. Van een overschrijding zoals door eiser gesteld, is de rechtbank dan ook niet gebleken.
Onder verwijzing naar de uitspraak van de CRvB van 8 maart 2022 [2] overweegt de rechtbank dat de gestelde beperkte beheersing van de Nederlandse taal, gelet op de functieomschrijvingen en de opleidingseisen, geen reden geeft om aan te nemen dat eiser niet geschikt is voor de geduide functies. Deze grond slaagt dan ook niet.
Het UWV heeft de urenomvang per SBC-code op grond van artikel 2, tweede lid, aanhef en onder a, van de Beleidsregel uurloonschatting 2008 gesteld op de grootste urenomvang van de binnen de SBC-code geselecteerde functies. De rechtbank overweegt dat de CRvB in zijn uitspraak van 8 april 2010 [3] over een vergelijkbare bepaling heeft geoordeeld dat deze niet in strijd is met het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten. In de uitspraak van 28 februari 2019 [4] heeft de CRvB overwogen dat er geen aanleiding is ten aanzien van artikel 2, tweede lid, aanhef en onder a, van de Beleidsregel uurloonschatting 2008 tot een ander oordeel te komen. In zijn uitspraak van 23 januari 2020 [5] heeft de CRvB overwogen dat het betoog dat het onredelijk en onbillijk is om uit te gaan van de grootste urenomvang, geen aanleiding geeft zijn rechtspraak te heroverwegen. De rechtbank sluit zich hierbij aan. Eisers grond ten aanzien van de reductiefactor kan derhalve evenmin slagen.
De rechtbank komt tot de conclusie dat de hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
Is de mate van arbeidsongeschiktheid juist vastgesteld?
6. Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies zou kunnen verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot de conclusie dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Dit betekent dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 16 juni 2020 heeft vastgesteld op 0%
.Omdat pas recht bestaat op een WIA-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de WIA-uitkering terecht geweigerd per 16 juni 2020.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het UWV terecht de WIA-uitkering heeft geweigerd per 16 juni 2020.
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard krijgt eiser geen proceskostenvergoeding. Ook krijgt eiser het griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier, op 23 juni 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage wettelijk kader

In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.