Uitspraak
17.8196 WIA
OVERWEGINGEN
,had dit volgens appellant moeten worden gecompenseerd door het toepassen van een reductiefactor.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellant, die zich op 18 augustus 2014 ziek meldde, had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde deze aanvraag, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond. Appellant was van mening dat het beleid van het Uwv, dat de urenomvang per SBC-code moet worden gesteld op de grootste urenomvang van de binnen de SBC-code geselecteerde functies, in strijd was met het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidsverzekeringen. Hij stelde dat er onvoldoende recht werd gedaan aan de omvang van de maatmanfunctie.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de urenomvang van de aan de schatting ten grondslag gelegde arbeid per SBC-code inderdaad op de grootste urenomvang van de binnen de SBC-code geselecteerde functies moet worden gesteld. De Raad verwees naar eerdere uitspraken die deze interpretatie bevestigden. In dit geval was er sprake van twee arbeidsplaatsen met een omvang van 38,01 uur per week, wat voldeed aan de voorwaarde dat één arbeidsplaats aan de minimale urenomvang voldoet. Daarom oordeelde de Raad dat het Uwv de urenomvang van de functie terecht bepalend had geacht en dat er geen reductiefactor toegepast hoefde te worden.
De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en wees de verzoeken van appellant af. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar gedaan op 23 januari 2020.