ECLI:NL:CRVB:2020:219

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 januari 2020
Publicatiedatum
30 januari 2020
Zaaknummer
17/8196 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om WIA-uitkering en uitleg van het Besluit beleidsregels uurloonschatting 2008

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellant, die zich op 18 augustus 2014 ziek meldde, had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde deze aanvraag, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond. Appellant was van mening dat het beleid van het Uwv, dat de urenomvang per SBC-code moet worden gesteld op de grootste urenomvang van de binnen de SBC-code geselecteerde functies, in strijd was met het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidsverzekeringen. Hij stelde dat er onvoldoende recht werd gedaan aan de omvang van de maatmanfunctie.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de urenomvang van de aan de schatting ten grondslag gelegde arbeid per SBC-code inderdaad op de grootste urenomvang van de binnen de SBC-code geselecteerde functies moet worden gesteld. De Raad verwees naar eerdere uitspraken die deze interpretatie bevestigden. In dit geval was er sprake van twee arbeidsplaatsen met een omvang van 38,01 uur per week, wat voldeed aan de voorwaarde dat één arbeidsplaats aan de minimale urenomvang voldoet. Daarom oordeelde de Raad dat het Uwv de urenomvang van de functie terecht bepalend had geacht en dat er geen reductiefactor toegepast hoefde te worden.

De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en wees de verzoeken van appellant af. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar gedaan op 23 januari 2020.

Uitspraak

17.8196 WIA

Datum uitspraak: 23 januari 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 15 november 2017, 16/7884 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.C. Walker, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 november 2019. Namens appellant is verschenen mr. Walker. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Z. Seyban.

OVERWEGINGEN

1. Appellant is laatstelijk werkzaam geweest bij een pizzeria/steakhouse voor 38 uur per week. Op 18 augustus 2014 heeft appellant zich ziek gemeld met diverse lichamelijke klachten. In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellant het spreekuur van een verzekeringsarts bezocht. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. Hij heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Bij besluit van 26 juli 2016 heeft het Uwv geweigerd aan appellant met ingang van 15 augustus 2016 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 24 november 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarin is onder meer verworpen de grond van appellant dat geen grondslag is gelegen in de wet voor het beleid van het Uwv dat de urenomvang per SBC-code gesteld moet worden op de grootste urenomvang van de binnen de SBC-code geselecteerde functies, onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 4 september 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3242.
3. In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald dat het in artikel 2, tweede lid, aanhef en onder a, van de Beleidsregel uurloonschatting 2008 neergelegde beleid, dat de urenomvang per SBC-code wordt gesteld op de grootste urenomvang van de binnen de SBC‑code geselecteerde functies in strijd is met het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidsverzekeringen (Schattingsbesluit). Volgens appellant is het onredelijk en onbillijk om uit te gaan van de grootste urenomvang in het geval niet minimaal drie arbeidsplaatsen binnen een geselecteerde functie gelijk zijn aan de urenomvang van de maatmanfunctie. Daarmee wordt volgens appellant onvoldoende recht gedaan aan de omvang van de maatmanfunctie, zoals omschreven in het Schattingsbesluit. Nu de geselecteerde functie van medewerker logistiek/intern transport met SBC-code 111220 slechts twee arbeidsplaatsen bevat die voldoen aan de urenomvang van de maatmanfunctie
,had dit volgens appellant moeten worden gecompenseerd door het toepassen van een reductiefactor.
3.1.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
In artikel 2, tweede lid, aanhef en onder a, van het Besluit beleidsregels uurloonschatting 2008 is bepaald dat de urenomvang van de aan de schatting ten grondslag gelegde arbeid per SBC-code wordt gesteld op de grootste urenomvang van de binnen de SBC-code geselecteerde functies. Een vergelijkbare bepaling was eerder neergelegd in artikel 3, tweede lid, aanhef en onder a, van het Besluit beleidsregels uurloonschatting 2004. Over deze eerdere bepaling is geoordeeld dat deze niet in strijd is met het Schattingsbesluit. Verwezen wordt naar de uitspraak van de Raad van 8 april 2010, ECLI:NL:2010:BQ0772. Zoals ook is overwogen in de uitspraak van de Raad van 28 februari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:673, is er geen aanleiding om ten aanzien van de vergelijkbare bepaling van het Besluit beleidsregels uurloonschatting 2008 tot een ander oordeel te komen. Het is voldoende wanneer ten minste één arbeidsplaats aan de eis van de juiste minimale urenomvang voldoet. Wat appellant heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding om deze rechtspraak te heroverwegen.
4.2.
Nu de bij aan appellant voorgehouden functie van medewerker logistiek/intern transport met SBC-code 111220 sprake is van twee arbeidsplaatsen met een omvang 38,01 uur per week en dus wordt voldaan aan de voorwaarde dat één arbeidsplaats aan de minimale urenomvang voldoet, heeft het Uwv de urenomvang van die functie terecht bepalend geacht en is terecht geen reductiefactor toegepast.
4.3.
Uit wat is overwogen in 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S. Wijna, in tegenwoordigheid van D.S. Barthel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2020.
(getekend) S. Wijna
(getekend) D.S. Barthel