ECLI:NL:CRVB:2019:673
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging WIA-uitkering en medisch onderzoek
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de WIA-uitkering van appellante. Appellante had zich in 2009 ziek gemeld en na een aanvraag om WIA-uitkering werd vastgesteld dat zij per 20 juni 2011 geen recht had op een uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Na een nieuwe ziekmelding in 2014 werd haar een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, maar deze werd later beëindigd op basis van een herbeoordeling. Appellante voerde aan dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep haar hand- en vingergebruik ten onrechte niet meer beperkt had geacht en dat niet alle relevante informatie in de beoordeling was meegenomen. De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en het Uwv had de Raad verzocht de uitspraak te bevestigen.
De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellante met ingang van 17 juli 2015 geen recht meer had op een WIA-uitkering. De Raad onderschreef de conclusie van de rechtbank dat er een voldoende zorgvuldig medisch onderzoek had plaatsgevonden en dat de verzekeringsarts zijn bevindingen inzichtelijk had gemotiveerd. De diagnose carpaal tunnel syndroom die na de eerdere beoordelingen was gesteld, leidde niet tot een wijziging van de beperkingen. De Raad bevestigde dat de belasting in de functies in overeenstemming was met de belastbaarheid van appellante en dat er geen medische noodzaak was voor een urenbeperking. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.