ECLI:NL:RBZWB:2022:3366

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 juni 2022
Publicatiedatum
22 juni 2022
Zaaknummer
C/02/376474 / HA ZA 20-525
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bestuurders bij investeringen in start-ups en de gevolgen van wanprestatie

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, hebben eisers, bestaande uit een groep investeerders, een vordering ingesteld tegen Ladislaus Communication B.V. en [gedaagde 2] wegens wanprestatie en onrechtmatige daad. De eisers hebben in de periode van 2014 tot en met 2019 aandelen gekocht in verschillende besloten vennootschappen die zich bezighouden met de ontwikkeling van bio-plastics. De investeerders stellen dat de ontvangen koopsommen niet zijn aangewend voor de exploitatie van de vennootschappen, zoals afgesproken, maar voor privédoeleinden door de bestuurder van Ladislaus. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen bewijs is dat de koopsommen één-op-één moesten worden doorgestort naar de vennootschappen, maar dat de afspraken wel zijn geschonden door het onterecht besteden van een deel van de gelden aan privédoelen. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen schade is aangetoond bij de eisers, waardoor de vordering tot schadevergoeding is afgewezen. De rechtbank heeft ook de vorderingen in reconventie van de gedaagden afgewezen, waarbij zij de eisers in de proceskosten heeft veroordeeld. Dit vonnis benadrukt de verantwoordelijkheden van bestuurders bij het beheren van investeringen en de noodzaak voor investeerders om duidelijke afspraken te maken over het gebruik van hun inleg.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Handelsrecht
Middelburg
zaaknummer / rolnummer: C/02/376474 / HA ZA 20-525
Vonnis van 15 juni 2022
in de zaak van

1.[eiser 1],

wonende te Brakel,
2.
[eiser 2],
wonende te Heelsum,
3.
[eiser 3],
wonende te Amsterdam,
4.
[eiser 4],
wonende te Spaarndam,
5.
[eiser 5],
wonende te Tilburg,
6.
[eiser 6],
wonende te Uithoorn,
7.
[eiser 7],
wonende te Hoorn,
8. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser 8],
gevestigd te Hengelo,
9. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser 9],
gevestigd te Wateringen,
10.
[eiser 10],
wonende te Warder,
11.
[eiser 11],
wonende te Den Haag,
12.
[eiser 12],
wonende te Brakel,
13.
[eiser 13],
wonende te Den Hout,
14. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser 14],
gevestigd te Hoorn,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. H.T. Kernkamp te Rotterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
LADISLAUS COMMUNICATION B.V.,
gevestigd te Heinkenszand,
2.
[gedaagde 2],
wonende te Heinkenszand,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. J.B. de Meester te Middelburg.
Eisers in conventie, tevens gedaagden in reconventie, worden hierna gezamenlijk aangeduid als eisers en individueel als eiser(es) sub 1 tot en met 14. Gedaagden in conventie, tevens eisers in reconventie, worden hierna gezamenlijk aangeduid als gedaagden en individueel als Ladislaus en [gedaagde 2].

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 14 juli 2021;
  • de conclusie van antwoord in reconventie, tevens houdende akte overlegging producties;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 25 januari 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Ladislaus staat aan het hoofd van een groep vennootschappen die zich toelegt op het ontwikkelen van bio-plastics. Tot die groep vennootschappen behoren HemCell B.V. (hierna: HemCell) en BioBase Pack Europe B.V. (hierna: BioBase). HemCell is houdster van een wereldwijd patent op basis waarvan volledig composteerbaar plastic kan worden gemaakt. BioBase legt zich toe op de productie van het basismateriaal voor dit plastic. [gedaagde 2] heeft Ladislaus, HemCell en BioBase opgericht en de uitvindingen gedaan.
2.2.
Ladislaus heeft investeerders aangetrokken ten behoeve van de productie van het bio-plastic. Zij heeft daarvoor in de periode van 2014 tot en met 2019 vier besloten vennootschappen opgericht, zogenoemde In Crowd Funds (ICF)-vennootschappen, en aandelen in die ICF-vennootschappen verkocht aan investeerders, waaronder aan meerdere eisers. De aankoopsommen voor de aandelen in de ICF-vennootschappen werden betaald aan Ladislaus. De ICF-vennootschappen werden naast Ladislaus minderheidsaandeelhouder in HemCell en BioBase.
2.3.
In 2014 was de heer [X] (hierna: [X]) naast Ladislaus mede-aandeelhouder in HemCell. [X] hield 50% van de aandelen en is uiteindelijk voor het bedrag van € 500.000,- uitgekocht door Ladislaus, waarna Ladislaus een meerderheid van de aandelen in HemCell en BioBase hield.
2.4.
In het Business Plan van oktober 2014 (hierna: het Businessplan) staat onder andere:
“(…)Exploitatiebegroting
Resultatenrekening Totaal Totaal Totaal Totaal Totaal
Jaar 1 Jaar 2 Jaar 3 Jaar 4 Jaar 5
(…)
Personeelskosten 168.803 372.780 396.844 402.976 409.292
(…)
Toelichting algemene kosten
(…)
2. De salariskosten betreffen de managementvergoeding van de directie en ondersteunend personeel. Gedurende de opstart van BioBase Pack Europe wordt rekening gehouden met het aanhouden van een verkoopkantoor met een aantal ondersteunende medewerkers.
(…)
Gewenste investering
Voor de opstart van de productie wordt een bedrag gevraagd van €1,6 miljoen. Deze 1,6 miljoen is gebaseerd op de inschatting van de benodigde tijd en kosten voor het opstarten van de productie. De grootste kostenpost hierin is de voorfinanciering van inkoop grondstoffen en de investering in de eerste Pilot-plant.
De investering wordt gewaardeerd middels een 30% aandelen belang te verwerven van Ladislaus Communication bv.
Allocatie van de investering
In hoofdlijnen valt de investering uiteen in: zie bijlage detaillering
a. Verwerving aandelen 30%
b. € 100K opstart en voorbereiding productie pilot in India.
c. € 550K productie Nederland. (waarvan € 150K uniek voor het HemCell+biovezel.
d. € 150K betaling (deelbetalingen mogelijk) aan huidige aandeelhouders.
e. De overige € 800K is werkkapitaal en valt uiteen in:
- € 500K inkoop materialen, inkoop compounderen en spuitgieten ( 100MT HemCell+50PLA)
- € 150K voorraad en debiteuren (wellicht bancair met ‘hulp’ van investeerder).
- € 150K overige kosten, man. fee etc. (gedurende 2015). (…)”
2.5.
In de Management Summary van Investeringsvoorstel HemCell en BioBase van 4 oktober 2014 (hierna: de Management Summary) staat onder andere:
“(…) Ad 1. Investeringsomvang en onderbouwing:
HemCell bv : Gevraagde investering € 1,4 miljoen
In hoofdlijnen valt de investering uiteen in:
a. Verwerving aandelen 20%.
a. € 400K ontwikkeling design portfolio (ruim 35 “ready to market” concepten).
b. € 500K betaling (deelbetalingen mogelijk) aan huidige aandeelhouders.
c. € 150K vastleggen genetische code in overlay patent (medio 2015).
d. € 150K internationale PCT fase okt 2015.
e. € 200K divers advies en begeleiding (gedurende 2015).
BioBase Pack Europe bv : Gevraagde investering € 1,6 miljoen.
In hoofdlijnen valt de investering uiteen in: zie detaillering bij business plan.
a. Verwerving aandelen 30%
b. € 100K opstart productie pilot in India.
c. € 550K productie Nederland. (waarvan € 150K uniek voor het HemCell+biovezel).
d. € 150K betaling (deelbetalingen mogelijk) aan huidige aandeelhouders.
e. De overige € 800K is werkkapitaal en valt uiteen in:
- € 500K inkoop materialen, inkoop compounderen en spuitgieten ( 100MT HemCell+50PLA)
- € 150K voorraad en debiteuren (wellicht bancair met ‘hulp’ van investeerder).
- € 150K overige kosten, man. fee etc. (gedurende 2015).
2.6.
In een conceptkoopovereenkomst van aandelen, welke niet is ondertekend, staat onder andere:
“Koper beoogt met deze investering toekomstig rendement op de aandelen uit dividend en/of waardevermeerdering van die aandelen te behalen. De van Koper ontvangen koopsom zal door Verkoper aangewend worden voor de exploitatie en bedrijfsvoering van de Vennootschap HC en de Vennootschap BBPE.”
2.7.
In de notariële akten van levering van de aandelen in de ICF-vennootschappen door Ladislaus aan de individuele kopers staat onder andere:
Artikel 2.
Garanties ten aanzien van het vermogen van de Vennootschap.
Koper en Verkoper stellen hierbij vast als bedoeld in titel 15, Boek 7 Burgerlijk Wetboek, dat Verkoper niet gehouden is nadere mededelingen te doen (als bedoeld in lid 2 van artikel 7:17 Burgerlijk Wetboek) over het vermogen (activa, passiva en rechtsverhoudingen) van de Vennootschap en haar activiteiten en komen overeen dat ten aanzien van het vermogen van de Vennootschap en haar activiteiten geen nadere garanties worden verlangd respectievelijk gegeven.
Daarnaast zijn Koper en Verkoper overeengekomen dat Koper de Aandelen zal afnemen zoals ze zijn en aanvaardt Koper volledig de risico’s verbonden aan de Aandelen, onverminderd het bepaalde in de garanties.
(…)
Artikel 4.
Ontbinding.
1. Alle ontbindende voorwaarden die zijn overeengekomen in de Koopovereenkomst of in nadere overeenkomsten, die op de koop betrekking hebben, zijn thans uitgewerkt en komen bij dezen geheel te vervallen. Noch Verkoper noch Koper kan zich derhalve ter zake van deze koop en levering thans nog op een ontbindende voorwaarde beroepen.
2. Koper en Verkoper doen afstand van het recht om, uit welken hoofde dan ook, ontbinding van de aan de levering ten grondslag liggende rechtshandelingen te vorderen.
(…)
Hoofdstuk 3
(…)
Afdeling 6.
Volledige overeenkomst.
Deze akte beoogt een vastlegging te zijn van alle afspraken die tussen Partijen zijn gemaakt omtrent de aangelegenheden waaraan in deze akte wordt gerefereerd, en treedt derhalve in de plaats van alle eerdere mondelinge en/of schriftelijke afspraken die tussen Partijen omtrent die aangelegenheden zijn gesloten. (…)”
2.8.
Op 1 oktober 2019 is een geldleningsovereenkomst tot stand gekomen tussen eiseres sub 14 ([eiser 14]) en BioBase, waarbij eiseres sub 14 het bedrag van
€ 50.000,- heeft geleend aan BioBase ter financiering van een matrijs en proefmatrijzen. De lening had een looptijd tot maximaal eind 2019.
2.9.
Omstreeks oktober 2019 heeft een aantal investeerders in de vorm van een ‘taskforce’ onderzoek gedaan naar de besteding van de voor de aandelen in de ICF-vennootschappen door Ladislaus ontvangen bedragen. Hieruit is het volgende overzicht gekomen:
Cash ontvangsten uit verkoop ICF aandelen:
ICF I BV (31-12-2014 & 9-1-2015) 627.500
ICF II BV (31-12-2014 & 9-1-2015) 1.188.600
ICF III BV 368.165
ICF IV BV 310.775
ICF IV BV 2019717.5
3.212.540
Gegeven korting op verkoop-46.875
Totale ontvangst3.165.665
De ingelegde gelden zijn binnen Ladislaus Communication BV als volgt besteed:
Ingebracht in HemCell 410.818
Ingebracht in BioBase Pack Europe en Holding 661.112
1.071.930Nb Nog niet geheel bedrag als agio geboekt bij HemCell en BBPE (slechts 400k t/m JR 2018).
In Ladislaus gebleven2.093.735
Als volgt besteed over de jaren: 2014 2015 2016 2017 2018 2019 Totaal
Aankoop 50% aandelen HemCell 100.000 350.000 50.000 500.000
Aankoop paard 28.000 40.000 12.000 80.000
Operationele kosten paard5.223 4.113 4.237 1.930 15.503
Aanschaf en kosten paard 28.000 45.223 16.113 4.237 0 1.930 95.503
Prive rekening courant N. [gedaagde 2] 138.154 102.978 85.263 37.651 -19.677 344.369
Niet cash items-20.477 -39.254 -50.552 -32.832 -142.565
Saldo prive opnamen 117.677 63.724 34.711 5.369 -19.677 201.804
Afkoop levensloop 63.521 63.521
Afkoop Amort (ICF P Zuidhoek gekocht) 50.000 50.000
Afkoop van Beuningen 10.000 10.000
Opzet ICF-structuur 50.848 50.848
Kosten binnen Ladislaus
Salaris 132.000 132.000 132.000 132.000 132.000 660.000
Sociale lasten 834 810 798 -9.156 -7.902 -14.616
Overige personeelskosten 5.900 1.600 1.597 1.584 10.681
Pensioen (geen cash out)
Totaal management beloning 138.734 132.810 134.398 124.441 125.681 656.065
(….)”
2.10.
Eiser sub 12 ([eiser 12]), eiseres sub 8 ([eiser 8]), eiser sub 13 ([eiser 13]) en eiser sub 7 ([eiser 7]) hebben allen werkzaamheden verricht ten behoeve van de ondernemingen. Zij hebben in plaats van betaling in geld, aandelen in één van de ICF-vennootschappen geleverd gekregen bij wijze van vergoeding voor de door hen verrichte werkzaamheden. De aan eiser sub 12 geleverde aandelen tegen het bedrag van
€ 537.500,- vormden derhalve betaling voor de door hem verrichte werkzaamheden. Hetzelfde geldt voor de aan eiseres sub 8 geleverde aandelen tegen het bedrag van
€ 75.000,-, de aan eiser sub 13 geleverde aandelen tegen het bedrag van € 50.000,- en de aan eiser sub 7 geleverde aandelen tegen het bedrag van € 25.000,-. Verder heeft eiseres sub 1 ([eiser 1]) regelmatig commerciële contacten voor de ondernemingen onderhouden, als vergoeding waarvoor voor het bedrag van € 7.500,- aan aandelen zijn geleverd aan eiser sub 12, de partner van [eiser 1].
2.11.
Nadat bij diverse aandeelhouders (waaronder eisers) ontevredenheid was ontstaan over de wijze waarop [gedaagde 2] de geïnvesteerde gelden had aangewend, heeft de adviseur van [gedaagde 2] bij e-mail van 3 februari 2020 een compensatievoorstel gedaan. Eisers zijn hiermee niet akkoord gegaan.
2.12.
Ter verzekering van verhaal hebben eisers sub 1 tot en met 7 en eisers sub 10 tot en met 12, na daartoe verkregen verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, op 31 juli 2020 conservatoir beslag gelegd op het aandeel van [gedaagde 2] in een woning en op de aandelen die Ladislaus houdt in HemCell en BioBase.
2.13.
Gedaagden hebben in kort geding opheffing gevorderd van het beslag op de door Ladislaus gehouden aandelen in HemCell en BioBase. De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft de vordering tot opheffing bij kortgedingvonnis van 14 april 2021 toegewezen en geoordeeld dat niet is gebleken van een grondslag voor een vordering voor [eiser 3], alsmede dat ten aanzien van de andere beslagleggers gerede twijfel bestaat over de deugdelijkheid van de vorderingen en dat het belang van gedaagden bij opheffing zwaarder weegt dan het belang van de beslagleggers bij handhaving van de beslagen.
2.14.
[gedaagde 2] heeft in kort geding opheffing van de op zijn woning gelegde beslagen gevorderd. De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft voldoende aannemelijk geacht dat eisers een vordering hebben op [gedaagde 2] en de vordering afgewezen bij vonnis van 30 september 2021.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
Eisers vorderen, na een ter zitting mondeling gedane vermindering van eis – samengevat – dat de rechtbank bij zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis gedaagden hoofdelijk veroordeelt tot betaling van:
1. het bedrag van € 32.500,- aan eiseres sub 1, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2015, althans vanaf de dag van de dagvaarding, tot aan de dag van algehele betaling;
2. het bedrag van € 50.000,- aan eiser sub 2, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2015, althans vanaf de dag van de dagvaarding, tot aan de dag van algehele betaling;
3. het bedrag van € 50.000,- aan eiser sub 3, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2016, althans vanaf de dag van de dagvaarding, tot aan de dag van algehele betaling;
4. het bedrag van € 50.000,- aan eiser sub 4, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2016, althans vanaf de dag van de dagvaarding, tot aan de dag van algehele betaling;
5. het bedrag van € 25.000,- aan eiser sub 5, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2016, althans vanaf de dag van de dagvaarding, tot aan de dag van algehele betaling;
6. het bedrag van € 50.000,- aan eiser sub 6, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2015, althans vanaf de dag van de dagvaarding, tot aan de dag van algehele betaling;
7. het bedrag van € 25.000,- aan eiser sub 7, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2018, althans vanaf de dag van de dagvaarding, tot aan de dag van algehele betaling;
8. het bedrag van € 75.000,- aan eiseres sub 8, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2017, althans vanaf de dag van de dagvaarding, tot aan de dag van algehele betaling;
9. het bedrag van € 50.000,- aan eiseres sub 9, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2017, althans vanaf de dag van de dagvaarding, tot aan de dag van algehele betaling;
10. het bedrag van € 50.000,- aan eiser sub 10, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2016, althans vanaf de dag van de dagvaarding, tot aan de dag van algehele betaling;
11. het bedrag van € 87.500,- aan eiser sub 11, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2020, althans vanaf de dag van de dagvaarding, tot aan de dag van algehele betaling;
12. het bedrag van € 537.500,- aan eiser sub 12, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2018, althans vanaf de dag van de dagvaarding, tot aan de dag van algehele betaling;
13. het bedrag van € 50.000,- aan eiser sub 13, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2016, althans vanaf de dag van de dagvaarding, tot aan de dag van algehele betaling;
14. het bedrag van € 145.000,- aan eiseres sub 14, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2019, althans vanaf de dag van de dagvaarding, tot aan de dag van algehele betaling;
Voor zover noodzakelijk met vernietiging van de ‘volledige overeenkomst’ bepaling in de diverse aktes van levering, alsmede van de uitsluiting van de mogelijkheid tot ontbinding door eisers, en met hoofdelijke veroordeling van gedaagden in de proces- en beslagkosten, met bepaling dat deze kosten binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis moeten worden voldaan, bij gebreke waarvan wettelijke rente verschuldigd zal zijn vanaf de dag van dit vonnis tot aan de dag van algehele betaling.
3.2.
Eisers leggen aan hun vorderingen, samengevat, ten grondslag dat Ladislaus wanprestatie heeft gepleegd door in strijd met de met eisers gemaakte afspraken de ontvangen koopsommen in het kader van de uitgegeven aandelen niet één-op-één (in de vorm van agio) door te storten naar HemCell en BioBase, althans door de ontvangen koopsommen niet volledig aan te wenden ten behoeve van de exploitatie en bedrijfsvoering van HemCell en BioBase. Dit levert volgens eisers tevens een onrechtmatige daad op van Ladislaus en van [gedaagde 2], die eisers als bestuurder heeft voorgehouden dat zij investeerden in HemCell en BioBase en niet in Ladislaus. De schade wordt voorshands begroot op de totale inleg. Subsidiair ontbinden eisers de met hen aangegane koopovereenkomsten partieel, wegens de toerekenbare tekortkoming van Ladislaus in dier voege dat Ladislaus de koopprijs geheel, dan wel partieel zal dienen terug te betalen aan eisers, nu sprake is van non-conformiteit gezien de door Ladislaus gedane en voor eisers essentiële toezegging om de koopprijs aan te wenden voor BioBase en HemCell. Nu het niet gebruiken van de investeringen op de wijze waarop dit voorzien was geleid heeft tot een situatie waarin de onderneming eigenlijk een negatieve waarde heeft, is het terugbetalen van de volledige koopprijs, dan wel de volledige koopprijs min één euro een passende remedie.
3.3.
Gedaagden voeren verweer en concluderen tot niet-ontvankelijk verklaring van eisers in hun vorderingen, althans tot afwijzing daarvan, met veroordeling van eisers in de proceskosten, de nakosten daaronder begrepen. Er bestaat volgens gedaagden geen rechtsgrond voor toewijzing van enige vordering. Zij betwisten, samengevat, met eisers te zijn overeengekomen dat de betaalde koopsommen door Ladislaus geheel moesten worden doorgestort naar HemCell en BioBase. Er was geen vastomlijnd doel voor het besteden van de koopsommen. Eisers hebben de aandelen uitdrukkelijk zonder garantie aanvaard, zo blijkt uit de notariële akten van levering. Het door Ladislaus voor de aandelen in de ICF-vennootschappen ontvangen geld is overigens wel besteed in het kader van het door eisers gestelde doel, zodat ook om die reden geen sprake is van een tekortkoming. Uit de stellingen van eisers is verder niet duidelijk welke schade er dan door hen is geleden als gevolg van de gestelde tekortkoming en hoe de gebeurtenis dan in oorzakelijk verband staat met de door eisers gestelde schade van de gehele koopsom. Aan eisers komt verder geen beroep op ontbinding toe, nu uit de akten van levering blijkt dat eisers afstand hebben gedaan van het recht om de aan de levering ten grondslag liggende overeenkomsten te ontbinden. Ook een beroep op non-conformiteit is uitdrukkelijk in de akte uitgesloten.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
Gedaagden vorderen opheffing van het ten laste van Ladislaus op de aandelen gelegde beslag, en het ten laste van [gedaagde 2] gelegde conservatoire beslag op diens woning, met veroordeling van eisers in de proceskosten.
3.6.
Gedaagden leggen daaraan ten grondslag dat alle vorderingen in conventie moeten worden afgewezen als ongegrond en onbewezen. Dat maakt tevens dat de door eisers gelegde beslagen moeten worden opgeheven.
3.7.
Eisers voeren verweer en concluderen tot afwijzing van de vorderingen.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
Wat is de kern van deze zaak?
4.1.
Eisers houden en/of hielden allen aandelen in (één van) de ICF-vennootschappen. Zij stellen deze aandelen te hebben verworven met de door gedaagden gewekte verwachting dat de daarvoor ontvangen koopsommen zouden worden doorgezet, althans geïnvesteerd, in HemCell en BioBase (start-up bedrijven), hetgeen volgens hen niet is gebeurd. Eisers voelen zich hierdoor misleid.
Gedaagden weerspreken dat het geld in strijd met gemaakte afspraken zou zijn besteed. Volgens hen is het geld voor het overgrote deel wel degelijk besteed ten behoeve van HemCell en BioBase.
De rechtbank is van oordeel dat gedaagden in strijd met de partijbedoelingen hebben gehandeld bij de besteding van een gedeelte van de door Ladislaus ontvangen gelden. De rechtbank komt echter tot een kleiner bedrag dan eisers en acht onvoldoende gesteld om te kunnen concluderen dat eisers schade hebben geleden als gevolg van de door gedaagden gemaakte fouten. Ook is er geen grond voor partiële ontbinding ten aanzien van de koopprijs. Dit betekent dat de vorderingen van eisers zullen worden afgewezen. Hieronder zal worden toegelicht hoe tot dit oordeel wordt gekomen.
[eiser 3]
4.2.
Voordat tot de inhoudelijke beoordeling van de vorderingen van eisers wordt overgegaan, dient te worden beoordeeld of eiser sub 3 (de heer [eiser 3]) ontvankelijk is in zijn vorderingen. Als onbetwist staat namelijk vast dat hij zelf geen aandelen in één van de ICF-vennootschappen heeft gekocht van Ladislaus, om welke reden de voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de gestelde grondslag voor zijn vordering ontbrak. [eiser 3] heeft vervolgens bij conclusie van repliek in conventie aangevoerd dat hij de aandelen namens zijn besloten vennootschap Avalanche B.V. (hierna: Avalanche) heeft gekocht, en deze later naar zichzelf in privé heeft doorverkocht. In deze procedure is het de bedoeling om de vordering van Avalanche in te stellen, waarbij wordt verklaard dat Avalanche hem last en volmacht heeft gegeven om de vordering van Avalanche op eigen naam te incasseren, aldus [eiser 3]. Gedaagden concluderen bij conclusie van dupliek in conventie tot de niet-ontvankelijkheid van [eiser 3], omdat hij bij inleidende dagvaarding niet bekend heeft gemaakt als gevolmachtigde namens Avalanche op te treden en hij hiermee nu te laat is.
4.3.
De rechtbank overweegt dat geen sprake is van een situatie waarbij [eiser 3] procedeert in naam van Avalanche als volmachtgever (onmiddellijke vertegenwoordiging), zoals het geval in de uitspraak van de Hoge Raad van 2 april 1993 (ECLI:NL:HR:1993:ZC0919,
NJ1993/573), waarnaar gedaagden verwijzen. [eiser 3] stelt immers op eigen naam, maar voor rekening van Avalanche te procederen (middellijke vertegenwoordiging). Volgens vaste rechtspraak is een lasthebber in een dergelijk geval niet gehouden in de dagvaarding te vermelden dat hij ter behartiging van de belangen van een ander optreedt. Eerst indien het verweer van de wederpartij daartoe aanleiding geeft, zal de lasthebber dienen te stellen en zo nodig te bewijzen dat hij uit hoofde van lastgeving bevoegd is op eigen naam ten behoeve van de rechthebbende op te treden (zie onder andere Hoge Raad 26 november 2004, ECLI:NL:HR:2004:AP9665). Het feit dat [eiser 3] pas bij conclusie van repliek heeft toegelicht namens Avalanche op te treden, vormt derhalve op zichzelf nog geen grond voor een niet-ontvankelijkverklaring. Dat geen schriftelijke machtiging is overgelegd vormt evenmin reden hiertoe, nu als onbetwist vast staat dat [eiser 3] de enig bestuurder van Avalanche is en hij zowel bij conclusie van repliek als ter zitting, zowel op persoonlijke titel als in zijn hoedanigheid van bestuurder van Avalanche, heeft verklaard dat last is verleend. Dit betekent dat [eiser 3] ontvankelijk is in zijn vordering, hetgeen onverlet laat de vraag of er grond is tot veroordeling van gedaagden.
De vorderingen van eisers
4.4.
Eisers leggen allereerst aan hun vorderingen ten grondslag dat Ladislaus de gedane investeringen c.q. de ontvangen koopsommen voor de aandelen in de ICF-vennootschappen in strijd met gemaakte afspraken niet volledig (in de vorm van agio) heeft doorgestort naar HemCell en BioBase. Eisers hebben gezien de gemotiveerde betwisting van gedaagden op dit punt echter niet, althans onvoldoende, onderbouwd dat deze afspraak tot algehele doorstorting van de verkoopopbrengsten van de aandelen is gemaakt. Zo stellen eisers in de dagvaarding dat hun beslissing om de investeringen te doen onder meer was gebaseerd op het indertijd gepresenteerde Businessplan en de Management Summary. Uit deze documenten blijkt echter niet dat Ladislaus zou hebben toegezegd de volledige koopsommen door te storten. In beide documenten staat bijvoorbeeld juist, zoals gedaagden ook aanvoeren, dat bedragen besteed zouden worden aan betalingen aan huidige aandeelhouders (onder het kopje ‘allocatie van de investering’) en dat managementvergoedingen zouden worden uitbetaald (waaronder € 150.000,- aan managementfee over 2015). Pas ter zitting hebben eisers voor het eerst verklaard dat een onjuiste versie van de Management Summary in het geding zou zijn gebracht, maar daarmee hebben zij hun stelling nog niet van enige nadere onderbouwing voorzien. Uit de overgelegde conceptkoopovereenkomst blijkt – voor zover hier al een toezegging aan kan worden ontleend nu het niet de ondertekende versie van de overeenkomst betreft – evenmin van de gestelde afspraak, nu hierin slechts staat dat Ladislaus de koopsom zal aanwenden voor de exploitatie en bedrijfsvoering van de vennootschappen HemCell en BioBase. Daaruit volgt niet dat dit door middel van volledige doorstorting zou gebeuren. Tot slot hebben eisers bij conclusie van repliek nader gesteld dat de in het geding gebrachte nieuwsbrieven tevens ten grondslag hebben gelegen aan de investeringsbeslissingen van eisers, afhankelijk van het moment van levering van de aandelen. Zij hebben namelijk allen op andere momenten aandelen gekocht. Eisers hebben echter nagelaten toe te lichten om welke toezeggingen uit welke nieuwsbrieven van welke data het gaat, en hebben evenmin toegelicht welke eisers zich hierop zouden hebben gebaseerd. De aangehaalde berichten van na 2019, zoals het bericht van 9 september 2020 waarin staat dat de volledige opbrengst ten goede komt aan de financiering van HemCell en BioBase, zijn pas van ná het moment waarop eisers hun aandelen hebben gekocht, zodat deze berichten niet kunnen dienen ter onderbouwing van de stelling dat eisers de gestelde toezegging is gedaan. Voorts kan ook aan de uitlating dat de opbrengst ‘ten goede komt aan’ HemCell en BioBase nog niet worden afgeleid dat dit via volledige doorstorting zou gebeuren. Deze primaire stelling van eisers wordt dan ook als onvoldoende onderbouwd gepasseerd.
4.5.
Eisers bepleiten vervolgens dat het in ieder geval de afspraak was dat het overgrote deel van de koopsommen zou worden aangewend worden ten behoeve van, althans ten goede zou komen aan, HemCell en BioBase. Gedaagden bevestigen dat dit de bedoeling was, in zoverre dat zij erkennen dat de investeringsgelden werden opgehaald met de bedoeling het ontwikkelde en gepatenteerde bio-plastic binnen BioBase te gaan produceren en verkopen. Zij weerspreken echter tekortgeschoten te zijn in deze afspraak. De rechtbank ziet zich derhalve voor de vraag gesteld of de ontvangen koopsommen in lijn met deze erkende afspraken - in de kern - zijn aangewend ten behoeve van HemCell en BioBase.
4.6.
Eisers hebben aan de hand van het door de Taskforce opgestelde overzicht van oktober 2019 zoals weergegeven onder rechtsoverweging 2.7. van dit vonnis bepleit dat [gedaagde 2] de ontvangen koopsommen – in strijd met de gemaakte partijafspraken – heeft aangewend ten behoeve van zichzelf, althans niet ten behoeve van HemCell en BioBase. Gedaagden hebben ter zitting erkend dat het door de Taskforce opgestelde overzicht klopt, zodat de rechtbank van de juistheid hiervan uit zal gaan. Uit het overzicht blijkt dat het bedrag van € 3.165.665 is ontvangen van investeerders, waarvan € 410.818,- als kapitaal is ingebracht bij HemCell en BioBase en nog eens € 611.112,- als lening ingebracht is in BioBase. Volgens eisers betekent dit dat de overige € ‭2.143.735‬,- niet ten goede is gekomen aan HemCell en BioBase. Zij kunnen niet in dit standpunt worden gevolgd. Het enkele feit dat dit deel van de voor de aandelen ontvangen koopsommen niet één-op-één is doorgestort naar de ondernemingen van HemCell en BioBase, brengt nog niet met zich dat de ontvangen koopsommen daarmee niet zijn aangewend ten behoeve van de exploitatie van deze vennootschappen. Niet in geschil is namelijk dat er ook binnen Ladislaus kosten zijn gemaakt in het belang van HemCell en BioBase. ‬‬‬‬‬‬‬
Nu de juistheid van het door de Taskforce opgestelde overzicht tussen partijen niet in geschil is, zal de rechtbank hierna op basis van dit overzicht en de door partijen ingenomen stellingen beoordelen of de genoemde posten in strijd met de tussen partijen gemaakte afspraken zijn aangewend voor andere doeleinden dan overeengekomen.‬‬
De ingekochte aandelen ad € 500.000,-
4.7.
De aandelen die [X] hield in Hemcell zijn overgekocht door Ladislaus, voor het bedrag van € 500.000,-. Dat dit bedrag hiervoor zou worden aangewend volgt uit de Management Summary, waarin staat dat een bedrag van € 500.000,- bestemd is voor betaling aan huidige aandeelhouders. Nu eisers er op basis hiervan op de hoogte waren dat dit bedrag besteed zou worden aan betalingen aan huidige aandeelhouders, kan niet worden gezegd dat het een tekortkoming zijdens gedaagden vormt dat het bedrag ook daadwerkelijk hiervoor is aangewend. Dit was kennelijk de bedoeling van partijen, althans was dit eisers bekend. Het is derhalve evenmin onrechtmatig te noemen dat het bedrag aan de uitkoop van [X] is besteed.
De ten behoeve van [gedaagde 2] aan Ladislaus onttrokken bedragen
4.8.
[gedaagde 2] is jaarlijks een betaling toegekend van € 132.000,- aan salaris. Hoewel eisers stellen dat dit in strijd zou zijn met de gemaakte afspraken en dat [gedaagde 2] hen zou hebben voorgehouden niets te verdienen, blijkt uit de Management Summary dat een bedrag van
€ 150.000,- was begroot aan overige kosten, waaronder management fees (gedurende 2015). Hieruit blijkt dus niet van een dergelijke afspraak. Dat de werkzaamheden die [gedaagde 2] heeft verricht binnen Ladislaus mede ten behoeve van de exploitatie van HemCell en BioBase waren, is voorts niet in geschil, zodat niet valt in te zien waarom het een tekortkoming onder de koopovereenkomsten zou opleveren, dan wel dat het onrechtmatig was van gedaagden deze betalingen te verrichten.
4.9.
Wel hebben gedaagden erkend dat [gedaagde 2] bedragen aan Ladislaus heeft onttrokken ten behoeve van de aanschaf en het onderhoud van een privépaard, en dat dit niet had gemoeten op deze wijze. Blijkens het Taskforce-overzicht gaat het in totaal om het bedrag van € 95.503,-. De rechtbank is van oordeel dat dit handelen strijdig is met de tussen eisers en gedaagden gemaakte afspraken en in zoverre een tekortkoming oplevert zijdens gedaagden. Er was immers geen grond het betreffende bedrag te onttrekken aan Ladislaus, terwijl dit bedrag niet ten goede is gekomen aan de exploitatie van HemCell en/of BioBase. Het door gedaagden gevoerde verweer dat het paard weer voor € 80.000,- is verkocht, en dat de koopsom is verrekend, zoals aangevoerd bij conclusie van antwoord, wordt als onvoldoende onderbouwd gepasseerd. [gedaagde 2] heeft ter zitting nader verklaard dat de opbrengst na verkoop van het paard deels is teruggevloeid in Ladislaus, en dat hij van een deel van de opbrengst heeft geleefd. Hij heeft dit standpunt echter op geen enkele wijze onderbouwd, noch gesteld over welke bedragen het zou gaan.
4.10.
Ook ten aanzien van het door [gedaagde 2] opgenomen rekening-courant bedrag van
€ 201.000,- hebben gedaagden ter zitting erkend dat er geen grondslag bestond voor deze betaling aan [gedaagde 2]. Gedaagden hebben daarmee niet betwist dat deze onttrekking in strijd met de gemaakte partijafspraken was. Eisers hebben in dit kader niet nader toegelicht waarom niet uitgegaan dient te worden van het bedrag van € 201.804,-, maar van het hogere bedrag van € 344.369,-. Dit had wel van hen mogen worden verwacht, nu gedaagden op dit punt gemotiveerd verweer hebben gevoerd en hebben toegelicht dat het genoemde negatieve bedrag 'niet cash items' ad € 142.565,- daarop in mindering dient te worden gebracht (zodat uit wordt gekomen op het bedrag van € 201.804,-). Eisers hebben hier niet nader op gereageerd.
Tussenconclusie
4.11.
De rechtbank concludeert dat het bedrag van € 296.503,- (€ 201.000,- + € 95.503,-) in strijd met de tussen partijen gemaakte afspraken is onttrokken aan Ladislaus, hetgeen een toerekenbare tekortkoming oplevert van zowel Ladislaus als diens bestuurder [gedaagde 2].
Causaal verband
4.12.
Hiermee is echter nog niet gezegd dat eisers ten gevolge van deze onttrekkingen schade hebben geleden in de vorm van een vermindering van de waarde van hun aandelen. Ter beantwoording van deze vraag dient een vergelijking te worden gemaakt tussen enerzijds de situatie zoals die zich in werkelijkheid heeft voorgedaan, en anderzijds de hypothetische situatie die zich zou hebben voorgedaan als de tekortkomingen achterwege zouden zijn gebleven. Anders dan eisers betogen, brengt het enkele gegeven dat een gedeelte van de ontvangen gelden in strijd met de partijbedoelingen en -afspraken niet is gespendeerd ten behoeve van HemCell en BioBase in ieder geval nog niet met zich dat zij hierdoor voor een gelijk bedrag aan schade hebben geleden.
4.13.
Vast staat dat Ladislaus het totale bedrag van € 3.165.665,- aan aankoopsommen heeft ontvangen, zodat het onttrokken bedrag van € 296.503,- neerkomt op 9,4% van de totale ontvangsten. Het is dan ook de vraag of de aandelen die eisers houden in de ICF-vennootschappen méér waard zouden zijn, indien dit bedrag van € 296.503,- extra zou zijn geïnvesteerd in de ondernemingen (de tekortkoming wordt weggedacht). Hiertoe is onvoldoende gesteld.
4.14.
De rechtbank stelt voorop dat eisers hebben geïnvesteerd in een start-up. Zij waren er bekend mee dat de productie van het bio-plastic nog niet was gestart en dat de materialen hiertoe (waaronder de productiemachines) nog moesten worden aangekocht. Inherent aan het investeren in nieuwe ondernemingen, is dat een zeker opstartrisico bestaat. De waarde van de aandelen ten tijde van de aankoop daarvan was dan ook gebaseerd op een zekere prognose van wat de aandelen in de toekomst mogelijk waard zouden zijn. De ondernemingen beschikten immers nog over niet veel meer dan een patent en een plan ten tijde van de uitgifte van de eerste aandelen. Dit alles betekent ook dat niet zonder meer aangenomen kan worden dat het bedrag dat eisers hebben betaald voor de aandelen in de ICF-vennootschappen, ook de werkelijke (markt)waarde van de aandelen vertegenwoordigde. Wat de waarde van de aandelen nu is, is evenmin (onderbouwd) gesteld. Om deze reden valt thans ook niet te zeggen dat en in hoeverre de huidige waarde van de aandelen hoger was geweest, indien het bedrag van € 296.503,- wél was geïnvesteerd in HemCell en BioBase. Dat eisers als gevolg van deze onttrekking schade hebben geleden, is dan ook onvoldoende onderbouwd. Het aanwezige vermogen in Ladislaus – dat lager is ten gevolge van de onttrekkingen van gedaagden – valt in ieder geval niet één-op-één gelijk te stellen aan de waarde van de aandelen in de ICF-vennootschappen. Aan een schadebegroting wordt dan ook niet toegekomen.
Onrechtmatige uitbetaling in de vorm van aandelen
4.15.
Eiser sub 12 ([eiser 12]), eiseres sub 8 ([eiser 8]), eiser sub 13 ([eiser 13]) en eiser sub 7 ([eiser 7]) hebben verder nog bepleit dat het onrechtmatig was van [gedaagde 2] hen voor de door hen verrichte werkzaamheden uit te betalen in de vorm van aandelen, terwijl de onderliggende waarde van de aandelen niet in de onderneming (de rechtbank begrijpt: HemCell en BioBase) is gestopt.
4.16.
De rechtbank volgt eisers niet in dit standpunt. De betreffende eiseres hebben immers werkzaamheden verricht in het belang van HemCell en BioBase. Ook arbeid vertegenwoordigt een waarde, zodat de waarde van de aandelen wel degelijk ten goede is gekomen aan de ondernemingen. Voor de aandelen is, anders gezegd, niet betaald in de vorm van geld maar in de vorm van arbeid. Die arbeid kwam ten goede aan de ondernemingen, zodat de waarde daarvan – in de vorm van arbeid – in de ondernemingen is gestopt. Voor zover de betreffende eisers bedoeld hebben te betogen dat [gedaagde 2] en/of Ladislaus gehouden waren de waarde van de aandelen in geld door te storten aan HemCell en/of BioBase, kunnen zij hierin niet worden gevolgd. Gesteld noch gebleken is wat de grondslag zou zijn van die gehoudenheid. Er is bovendien geen bedrag in geld betaald voor de aandelen, zodat er ook geen geld in Ladislaus is gevloeid dat kon worden doorgezet naar HemCell en BioBase.
Partiële ontbinding
4.17.
Eisers beroepen zich subsidiair op partiële ontbinding, waarbij zij eisen dat Ladislaus veroordeeld wordt tot volledige terugbetaling van de koopprijs, al dan niet minus één euro. Nu het niet gebruiken van de investeringen op de wijze waarop dit voorzien was geleid heeft tot een situatie waarin de onderneming eigenlijk een negatieve waarde heeft, is het terugbetalen van de volledige koopprijs, dan wel de volledige koopprijs min één euro een passende remedie, aldus eisers.
4.18.
Iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van één van haar verbintenissen geeft aan de wederpartij de bevoegdheid om de overeenkomst te ontbinden.
Uit het hiervoor overwogene volgt dat sprake is van een tekortkoming van de zijde van Ladislaus doordat zij het bedrag van € 296.503,- niet heeft aangewend ten behoeve van de exploitatie van HemCell en BioBase. Eisers waren in zoverre bevoegd tot ontbinding van de met Ladislaus aangegane koopovereenkomsten over te gaan. Zij hebben bij aankoop van de aandelen van Ladislaus echter afstand gedaan van het recht om de aan de levering ten grondslag liggende koopovereenkomsten te ontbinden in artikel 4 lid 2 van de leveringsakten, hetgeen aan een algehele ontbinding van de koopovereenkomsten in de weg staat. Eisers beroepen zich daarom ook op partiële ontbinding, zo begrijpt de rechtbank, waarbij de koopovereenkomsten slechts worden ontbonden ten aanzien van de overeengekomen koopsommen.
4.19.
In het midden kan blijven of partijen ook bedoeld hebben de mogelijkheid van gedeeltelijke ontbinding uit te sluiten, of dat dit nog wel mogelijk is onder de individuele koopovereenkomsten. De vorderingen van eisers kunnen namelijk ook niet worden toegewezen indien dit laatste het geval is. In de wet is bepaald dat een gedeeltelijke ontbinding een evenredige vermindering inhoudt van de wederzijdse prestaties in hoeveelheid of hoedanigheid (artikel 6:270 BW). Eisers hebben echter bedoeld de koopovereenkomsten geheel te ontbinden ten aanzien van de koopprijs (de op eisers als kopers rustende verschuldigde prestatie), minus één enkele euro, terwijl de levering van de aandelen wel volledig in stand blijft. Hiermee is sprake van een volledige vermindering van de door eisers verrichte prestatie, met instandhouding van de rest van de overeenkomst. Eisers hebben onvoldoende naar voren gebracht om te kunnen concluderen dat hiermee sprake is van een evenredige vermindering van de wederzijdse prestaties. De rechtbank weegt hierbij mee dat, zoals hiervoor al overwogen, op basis van de van de door eisers ingenomen stellingen in ieder geval niet kan worden vastgesteld dat het gedeeltelijk niet gebruiken van de investeringen op de wijze waarop dit was voorzien heeft geleid tot een situatie waarin de aandelen minder waard zijn geworden, zodat hieruit de evenredigheid in ieder geval niet blijkt.
De advocaat van eisers heeft in dit kader ter zitting desgevraagd nog nader toegelicht dat het antwoord op de vraag wat de prijsvermindering bij partiële ontbinding moet zijn, dient te worden bepaald aan de hand van de vraag of eisers, als ze volledig geïnformeerd zouden zijn, de aandelen al dan niet gekocht zouden hebben. Dit is echter een onjuiste maatstaf gezien het bepaalde in artikel 6:270 BW, zodat eisers hierin niet kunnen worden gevolgd.
De overeenkomst van geldlening
4.20.
Op 1 oktober 2019 is een geldleningsovereenkomst tot stand gekomen tussen eiseres sub 14 en BioBase, met een verplichting tot terugbetaling per uiterlijk eind 2019. Volgens eiseres sub 14 is [gedaagde 2] hiermee een verplichting aangegaan waarvan hij wist dat deze niet kon worden nagekomen. Er was volgens eiseres sub 14 namelijk sprake van een zinkend schip. Dit uitgeleende bedrag wordt meegevorderd in deze procedure, nu dit mede schade is uit de onrechtmatige (groeps)daad van gedaagden.
4.21.
De rechtbank stelt voorop dat eiseres sub 14 veroordeling tot betaling van het uitgeleende geldbedrag vordert van zowel Ladislaus als [gedaagde 2], maar zich slechts ten aanzien van [gedaagde 2] op het standpunt heeft gesteld dat hij hiermee (namens BioBase, zo begrijpt de rechtbank) een verplichting is aangegaan waarvan hij wist dat deze niet kon worden nagekomen, zodat de onderbouwing van de vordering zich in zoverre slechts jegens [gedaagde 2] richt. [gedaagde 2] betwist als indirect bestuurder een verplichting te zijn aangegaan waarvan hij wist of moest wezen dat deze niet zou worden nagekomen.
4.22.
Volgens vaste rechtspraak kan een bestuurder uit hoofde van artikel 6:162 BW aansprakelijk zijn voor een door een schuldeiser geleden schade, indien hij als bestuurder namens de vennootschap heeft gehandeld dan wel heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt. [gedaagde 2] kan als indirect bestuurder persoonlijk aansprakelijk zijn indien hij bij het aangaan van de geldleningsovereenkomst wist of behoorde te weten dat BioBase deze overeenkomst niet zou kunnen nakomen en ook voor de ontstane schade geen verhaal zou kunnen bieden (HR 8 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ0758). Eiseres sub 14 heeft echter onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld om hiertoe te kunnen te kunnen concluderen. Zo stelt zij dat het door de vele onttrekkingen bij BioBase ontbrak aan liquiditeiten. Eiseres heeft echter niet nader toegelicht aan welke onttrekkingen zij refereert noch heeft zij een nadere toelichting verstrekt over de financiële positie en vooruitzichten bij BioBase op basis waarvan moet worden aangenomen dat [gedaagde 2] ten tijde van het aangaan van de leningsovereenkomst wist of behoorde te weten dat BioBase niet zou kunnen nakomen. Juist nu de lening is aangegaan ten behoeve van de ontwikkeling van een matrijs en proefmatrijzen, waaruit klaarblijkelijk inkomsten werden verwacht, kan niet zonder meer worden aangenomen dat sprake was van een dergelijke situatie. De stelling wordt als onvoldoende onderbouwd gepasseerd.
Proceskosten
4.23.
Nu de vorderingen van eisers in conventie worden afgewezen, zullen zij als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van gedaagden in conventie begroot op:
- griffierecht € 4.131,00
- salaris advocaat
€ 11.997,00(3 punten x tarief VIII (€ 3.999,00)
Totaal € 16.128,00
4.24.
De nakosten zullen worden toegewezen zoals hierna in het dictum vermeld.
in reconventie
4.25.
Gedaagden betogen dat eisers ten onrechte zijn toegelaten tot het indienen van een conclusie van antwoord in reconventie. Aangezien eisers bij tussenvonnis van 14 juli 2021 door de rechtbank in de gelegenheid zijn gesteld een conclusie van antwoord in reconventie te nemen, moet het bezwaar van gedaagden worden aangemerkt als een verzoek om terug te komen op deze eerdere beslissing. De rechtbank ziet hier geen aanleiding toe en weegt daarbij mee dat gesteld noch gebleken is dat gedaagden op enigerlei wijze zijn benadeeld door het feit dat niet reeds bij repliek in conventie tevens is geconcludeerd in reconventie.
4.26.
De voorzieningenrechter heeft bij vonnis van 14 april 2021 de gelegde beslagen op de door Ladislaus gehouden aandelen in HemCell en BioBase opgeheven. Er rusten thans slechts nog beslagen op de woning van [gedaagde 2]. In reconventie wordt verzocht deze beslagen op de woning op te heffen. Voor de beoordeling daarvan geldt de maatstaf van artikel 705 Rv. Op grond van het tweede lid van dit artikel is opheffing onder meer aan de orde als de ondeugdelijkheid van de vordering waarvoor er beslag is gelegd summierlijk is gebleken. Het enkele feit dat de vorderingen van eisers in conventie worden afgewezen vormt echter op zichzelf onvoldoende reden om het ten laste van [gedaagde 2] gelegde beslag op te heffen. Eisers kunnen immers ook nog hoger beroep instellen. De beoordeling van de opheffingsvordering vereist in alle gevallen een afweging van de wederzijdse belangen.
4.27.
[gedaagde 2] heeft aangevoerd zijn woning te willen verkopen en in financiële nood te verkeren. Eisers hebben aangevoerd belang te hebben bij handhaving van het beslag om hun vorderingen veilig te stellen. Zij hebben erop gewezen dat ook door de Rabobank beslag is gelegd op het woonhuis van [gedaagde 2]. Bij een eventuele opheffing van het beslag kan een onomkeerbare situatie ontstaan waarbij eisers geen verhaal meer kunnen nemen op het woonhuis, aldus eisers.
4.28.
De rechtbank is van oordeel dat de belangenafweging moet doorslaan in het voordeel van eisers en zal de vordering in reconventie afwijzen. Het belang van eisers bij handhaving van het door hen gelegde beslag weegt zwaarder dan het belang van [gedaagde 2], nu eisers bij opheffing van het beslag een reëel risico lopen een belangrijke verhaalsmogelijkheid te verliezen. In het feit dat [gedaagde 2] de wens heeft zijn woning te verkopen ziet de rechtbank onvoldoende grond voor het oordeel dat de uitkomst in de hoofdzaak een hoger beroep – indien dit wordt ingesteld – niet kan worden afgewacht.
Proceskosten
4.29.
Gedaagden worden als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van eisers. De kosten aan de zijde van eisers worden tot op heden begroot op € 3.999,00 aan salaris advocaat (2 punten x 0,5 x tarief € 3.999,00).

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt eisers in conventie in de proceskosten, aan de zijde van gedaagden in conventie tot op heden begroot op € 16.128,00;
5.3.
veroordeelt eisers in conventie in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op
€ 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat eisers niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
in reconventie
5.4.
wijst de vorderingen af;
5.5.
veroordeelt gedaagden in conventie, tevens eisers in reconventie, in de proceskosten, aan de zijde van eisers in conventie, tevens gedaagden in reconventie, tot op heden begroot op € 3.999,00;
5.6.
verklaart dit vonnis ten aanzien van het de proceskostenveroordeling zoals weergegeven in 5.5 uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.H.J. Vermariën, mr. M.M. van 't Nedereind en mr. S. Verschuur en in het openbaar uitgesproken op 15 juni 2022.