Op 20 juni 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een belanghebbende en de inspecteur van de belastingdienst. De belanghebbende had een beroepschrift ingediend tegen de uitspraken van de inspecteur van 28 januari 2022, die de verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting over de jaren 2014 en 2015 had afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende geen gebruik heeft gemaakt van het recht om op zitting te worden gehoord, wat met instemming van de inspecteur is gebeurd. De rechtbank heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de inspecteur terecht geen teruggaven van dividendbelasting heeft verleend. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar eerdere uitspraken van de Hoge Raad, waarin is bepaald dat het vrije verkeer van kapitaal niet wordt belemmerd door het feit dat buiten Nederland gevestigde beleggingsinstellingen niet in aanmerking komen voor een tegemoetkoming op grond van de regeling van de afdrachtvermindering. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie te stellen en heeft de overige verweren van de inspecteur niet behandeld. Aangezien er geen recht bestaat op teruggaaf van dividendbelasting, heeft de belanghebbende ook geen recht op vergoeding van rente over de ingehouden dividendbelasting. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard, wat betekent dat de belanghebbende het griffierecht niet terugkrijgt en ook geen vergoeding van proceskosten ontvangt.