ECLI:NL:RBZWB:2022:3281

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 juni 2022
Publicatiedatum
16 juni 2022
Zaaknummer
AWB- 21_1936
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor medicinale cannabis door college van burgemeester en wethouders

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 juni 2022, werd het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvraag voor bijzondere bijstand voor medicinale cannabis behandeld. Eisers, die beiden medicinale cannabis gebruiken en oprichters zijn van een stichting, hadden een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand ter waarde van € 10.000,-. Het college van burgemeester en wethouders van Tilburg had deze aanvraag afgewezen, met de motivering dat een stichting geen aanspraak kan maken op bijzondere bijstand en dat de kosten voortkomen uit geleden schade, die niet als noodzakelijk worden beschouwd. Tevens werd gesteld dat er voorliggende voorzieningen zijn op basis van de Wet langdurige zorg en de Zorgverzekeringswet.

Eisers voerden aan dat er bijzondere omstandigheden waren die hun aanvraag rechtvaardigden, maar de rechtbank oordeelde dat het college terecht had gehandeld. De rechtbank stelde vast dat de kosten voor medicinale cannabis als medische zorg moeten worden beschouwd en dat de Zorgverzekeringswet als voorliggende voorziening geldt. De rechtbank concludeerde dat eisers niet hadden aangetoond dat er sprake was van zeer dringende redenen die bijstandsverlening noodzakelijk maakten. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.

De uitspraak benadrukt de strikte voorwaarden waaronder bijzondere bijstand kan worden verleend en de noodzaak voor eisers om hun claims met objectieve gegevens te onderbouwen. De rechtbank wees erop dat het college niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de keuzes van de wetgever met betrekking tot de vergoeding van medicinale cannabis.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/1936 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 juni 2022 in de zaak tussen

[naam eiser 1] en [naam eiser 2] , te [woonplaats] , eisers

gemachtigde: mr. B.G.M.C. Peters,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 28 januari 2021 (primaire besluit) heeft het college de aanvraag voor bijzondere bijstand afgewezen.
In het besluit van 18 maart 2021 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 2 juni 2022.
Hierbij was aanwezig namens het college [naam vertegenwoordiger] .
Eisers en hun gemachtigde zijn niet verschenen. De gemachtigde van eisers heeft per e-mail op de ochtend van de zitting de rechtbank verzocht om de zaak schriftelijk af te doen.

Overwegingen

Feiten
1.1
Eisers gebruiken beiden medicinale cannabis en zijn oprichters van de [naam stichting] .
1.2
Op 5 augustus 2020 zijn in de woning van eisers 11 hennepplanten in beslag genomen.
Eiseres had onder strikte voorwaarden toestemming om 5 planten in de woning te telen.
Sinds 17 februari 2021 hebben eisers toestemming om maximaal 10 (2x5) planten in hun woning te telen.
1.3
Op 25 januari 2021 hebben eisers een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de aanschaf van medicinale cannabis voor € 10.000,-.
1.4
Bij het primaire besluit heeft het college de aanvraag afgewezen en daarbij overwogen dat een stichting geen aanspraak kan maken op (bijzondere) bijstand. De kosten komen voort uit geleden schade en kunnen volgens het college niet als noodzakelijk worden gezien. Tot slot stelt het college dat de Wet langdurige zorg en de Zorgverzekeringswet (Zvw) voorliggende voorzieningen zijn.
1.5
Tegen dit besluit hebben eisers bezwaar gemaakt. Tevens hebben eisers een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend. Het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen bij uitspraak deze rechtbank van 9 maart 2021. [1]
1.6
Bij het bestreden besluit heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard en het primaire besluit met aanpassing van de motivering gehandhaafd. Het college heeft opgemerkt dat het primaire besluit ten onrechte aan de stichting is gericht. Het college sluit hierbij aan bij de uitspraak van de voorzieningenrechter.
Omvang van het geding
2. Aan de orde is de vraag of het college terecht de aanvraag voor bijzondere bijstand heeft afgewezen.
Wettelijk kader
3. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Beroepsgronden
4. Eisers voeren aan dat gelet op de bijzondere omstandigheden waarin zij verkeren niet geconcludeerd kan worden dat er sprake is van een passende en toereikende voorliggende voorziening. Daarnaast is het gebruik van medicinale cannabis voor beiden noodzakelijk. Er is sprake van zeer dringende redenen op grond waarvan eisers in aanmerking moeten komen voor bijzondere bijstand. Het college heeft gehandeld in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel, motiveringsbeginsel en beginsel van fair play. Hiertoe hebben eisers aangevoerd dat er geen onderzoek is gedaan naar hun bijzondere medische omstandigheden en dat pas na een eerdere opdracht tot vernietiging en dreigen met sluiting van hun woning, het eisers is toegestaan om een grote hoeveelheid planten te kweken.
Beoordeling
5.1
Zoals de rechtbank hiervoor onder 1.2 heeft overwogen hebben eisers sinds 17 februari 2021 toestemming om maximaal 10 planten in hun woning te telen. In dit verband heeft de gemachtigde van eisers in de bezwaarfase aangevoerd dat eisers vermoedelijk in mei 2021 weer zelfvoorzienend zijn. De rechtbank ziet zich daarom voor de vraag gesteld of eisers voldoende procesbelang hebben bij een inhoudelijke beoordeling van het door hen ingestelde beroep. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend, omdat eisers in bezwaar hebben verzocht om vergoeding van de kosten van bezwaar, zodat daarin reeds een procesbelang bij de behandeling van het beroep is gelegen.
5.2
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [2] zijn de prestaties en vergoedingen op grond van de Zvw voor medische en paramedische kosten aan te merken als aan de Participatiewet (PW) voorliggende, toereikende en passende voorzieningen. In deze regelgeving is in het algemeen een bewuste keuze gemaakt over de noodzaak van het vergoeden van deze kosten.
De rechtbank stelt vast en tussen partijen is niet in geschil dat het gebruik van medicinale cannabis voor eisers is geïndiceerd in het kader van pijnbestrijding bij fybromyalgie en bij eiser tevens voor ADHD en migraine. Het gebruik ervan is voorgeschreven door een arts.
Gelet hierop zijn de kosten van de door eisers gebruikte medicinale cannabis aan te merken als kosten van medische zorg. Daarvoor geldt de Zvw als voorliggende voorziening in de zin van artikel 15, eerste lid, van de PW.
Uit het bovenstaande volgt dat de stelling van eisers dat geen sprake is van een voorliggende voorziening, geen doel treft.
De medicinale cannabis wordt niet aan eisers vergoed, omdat dit middel niet is opgenomen in de lijst van te vergoeden geneesmiddelen. Dit is echter het gevolg van een bewuste keuze die de wetgever in het kader van de Zvw heeft gemaakt om de kosten voor medicinale cannabis als niet noodzakelijk te vergoeden kosten te beschouwen. Artikel 15, eerste lid, tweede volzin, van de PW staat dan ook aan bijstandsverlening in de weg, gelijk de voorzieningenrechter eerder heeft geoordeeld.
Uit het bovenstaande volgt dat de stelling van eisers dat het gebruik medicinale cannabis voor beiden noodzakelijk is, ook geen doel treft. Deze beroepsgrond slaagt niet.
5.3
Artikel 16, eerste lid, van de PW biedt de mogelijkheid om alsnog bijzondere bijstand te verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB [3] is van zeer dringende redenen sprake als een situatie van levensbedreigende aard is of blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben. Daarbij dient vast te staan dat sprake is van een acute noodsituatie en dat de behoeftige omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand volstrekt onvermijdelijk is. Het ligt in beginsel op de weg van degene die een beroep doet op zeer dringende redenen in de zin van artikel 16 van de PW om aan de hand van objectieve gegevens aannemelijk te maken dat sprake is van een acute noodsituatie in bovenvermelde zin.
Eisers zijn niet geslaagd in de op hen rustende bewijslast. Een medische onderbouwing van hun standpunt dat sprake is van een situatie van levensbedreigende aard of van een situatie die blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben, ontbreekt. Anders dan eisers stellen, is uit het verhandelde ter zitting gebleken dat het college niet beschikt over dergelijke informatie. Het college heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat uit de situatie van eisers geen zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de PW voortvloeit. Deze beroepsgrond slaagt niet.
5.4
De rechtbank ziet in hetgeen eisers hebben aangevoerd geen reden om te oordelen dat het college heeft gehandeld in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel, motiveringsbeginsel of het beginsel van fair play. Zoals onder 5.2 is overwogen, is het een bewuste keuze van de wetgever geweest om de kosten voor medicinale cannabis als niet noodzakelijk te vergoeden kosten te beschouwen. Het college kan hiervoor niet verantwoordelijk worden gehouden. Anders dan indien sprake is van zeer dringende redenen, hetgeen niet het geval is bij eisers, heeft de wetgever het college geen ruimte toegekend om bij de besluitvorming omtrent bijzondere bijstand rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van eisers. Zoals hiervoor onder 5.3 is overwogen, lag het op de weg van eisers om de nodige duidelijkheid te verschaffen en hun stelling dat sprake is van zeer dringende redenen, te onderbouwen met concrete en verifieerbare gegevens. Nu zij dergelijke gegevens niet hebben aangeleverd, ook niet nadat de voorzieningenrechter hen heeft gewezen op hun bewijslast, was het college niet gehouden om uit eigen beweging nader onderzoek te doen naar de gestelde bijzondere medische omstandigheden van eisers. Dat eisers inmiddels onder strikte voorwaarden van de gemeente Tilburg toestemming hebben gekregen om maximaal 10 planten in hun woning te telen, maakt niet dat het college eisers onzorgvuldig heeft bejegend, integendeel zelfs. Uit de e-mail van een medewerker van de gemeente Tilburg van 17 februari 2021 blijkt dat uitzonderlijke en individuele omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Slotoverwegingen
6. De rechtbank oordeelt dat het college de aanvraag voor bijzondere bijstand terecht heeft afgewezen. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eisers geen gelijk krijgen.
7. Er bestaat geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Hees, griffier, op 16 juni 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
BIJLAGE

Participatiewet

Op grond van artikel 11, eerste lid, van de Participatiewet heeft iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, recht op bijstand van overheidswege.
Op grond van artikel 15, eerste lid, van de Participatiewet bestaat geen recht op bijstand voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Het recht op bijstand strekt zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt.
Op grond van artikel 16, eerste lid, van de Participatiewet kan het college aan een persoon die geen recht op bijstand heeft, gelet op alle omstandigheden, in afwijking van deze paragraaf, bijstand verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken.

Voetnoten

2.bijvoorbeeld CRvB 26 januari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:239 en 5 maart 2019 ECLI:NL:CRVB:2019:708
3.bijvoorbeeld CRvB 26 januari 2021 ECLI:NL:CRVB:2021:239