ECLI:NL:CRVB:2021:239

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 januari 2021
Publicatiedatum
4 februari 2021
Zaaknummer
19/4380 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van bijzondere bijstand voor medicinale cannabis en de toepassing van de Participatiewet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 januari 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant die bijzondere bijstand aanvroeg voor de kosten van medicinale cannabis. De appellant, die lijdt aan Multiple Sclerose, gebruikte medicinale cannabis ter bestrijding van zijn pijnklachten. Aanvankelijk werd 56 gram per vier weken vergoed, maar dit gebruik steeg naar 130 gram per vier weken. Het college van burgemeester en wethouders van Leiden had de aanvraag voor bijzondere bijstand geweigerd, met als argument dat artikel 15 van de Participatiewet (PW) in de weg staat aan bijstandverlening, omdat de Zorgverzekeringswet een voorliggende voorziening is. De appellant stelde dat er zeer dringende redenen waren om hem bijzondere bijstand te verlenen, zoals zijn aanhoudende pijnklachten.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het beroep van de appellant tegen het besluit van het college ongegrond had verklaard. De Raad oordeelde dat de appellant niet had aangetoond dat er sprake was van zeer dringende redenen, zoals bedoeld in artikel 16 van de PW. De Raad benadrukte dat het aan de appellant was om objectief aan te tonen dat er een acute noodsituatie was die bijstand onvermijdelijk maakte. De door de appellant ingebrachte medische onderbouwing was onvoldoende om aan te tonen dat zijn situatie levensbedreigend was of dat deze zou leiden tot blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel.

De Raad concludeerde dat de weigering van het college om verdere bijzondere bijstand te verlenen terecht was, en dat de toekenning van bijstand voor de periode van 1 september 2018 tot en met 31 augustus 2019 als overgangsperiode diende. De uitspraak werd in het openbaar uitgesproken, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

19.4380 PW-PV

Datum uitspraak: 26 januari 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 14 oktober 2019, 19/5589 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Leiden (college)
Zitting heeft: M. Hillen, lid van de enkelvoudige kamer
Griffier: T. Ali
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 januari 2021. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. P.H.W. Spoelstra. Het college heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen:
Appellant lijdt aan Multiple Sclerose en gebruikt al jaren medicinale cannabis ter bestrijding van zijn pijnklachten. Aanvankelijk ging het om 56 gram per vier weken, maar gedurende de jaren is het gebruik opgelopen naar 130 gram per vier weken. Deze kosten zijn de afgelopen jaren volledig door het college vergoed door middel van de verlening van bijzondere bijstand. Naar aanleiding van een nieuwe aanvraag van appellant op 30 juli 2018 heeft het college de GGD gevraagd om te adviseren. Op 5 november 2018 heeft de GGD een advies uitgebracht.
Bij besluit van 6 maart 2019, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 11 juli 2019 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag van appellant om bijzondere bijstand voor de kosten van medicinale cannabis toegekend voor de periode van 1 september 2018 tot en met
31 augustus 2019, met dien verstande dat met ingang van 1 april 2019 maximaal 60 gram medicinale cannabis per vier weken wordt vergoed. Het college heeft aan de besluitvorming ten grondslag gelegd dat artikel 15 van de Participatiewet (PW) in dit geval aan bijstandverlening in de weg staat, aangezien de Zorgverzekeringswet een voorliggende voorziening is. Gelet op het door het door de GGD uitgebrachte advies is niet gebleken van zeer dringende redenen die noodzaken om in afwijking daarvan bijzondere bijstand te verlenen aan appellant. De toekenning van bijzondere bijstand over de periode van
1 september 2018 tot en met 31 augustus 2019 dient als overgangsperiode. De intentie van het college is om vanaf 1 september 2019 geen bijzondere bijstand meer toe te kennen aan appellant.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Niet in geschil is dat artikel 15 van de PW in dit geval aan bijstandverlening in de weg staat. Artikel 16, eerste lid, van de PW biedt de mogelijkheid om alsnog bijzondere bijstand te verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken. Hiervan is sprake als een situatie van levensbedreigende aard is of blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben. Daarbij dient vast te staan dat sprake is van een acute noodsituatie en
dat de behoeftige omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand volstrekt onvermijdelijk is.
Het ligt in beginsel op de weg van degene die een beroep doet op zeer dringende redenen in de zin van artikel 16 van de PW om aan de hand van objectieve gegevens aannemelijk te maken dat sprake is van een acute noodsituatie in bovenvermelde zin.
Appellant heeft aangevoerd dat de omstandigheid dat hij onafgebroken pijn lijdt, die alleen met het gebruik van cannabis dragelijk is, een zeer dringende reden is die tot verlening van bijzondere bijstand noopt. Ter onderbouwing van zijn stelling heeft hij verwezen naar de brief van 11 december 2019 van zijn neuroloog. Volgens de neuroloog is medicinale cannabis een goede optie bij refractaire (centrale) neuropathische pijn. Ervan uitgaande dat andere neuropathische pijnstillers onvoldoende hebben geholpen tijdens zijn behandelperiode bij de vorige neuroloog lijkt hem de indicatie volledig terecht. Het uitblijven van deze behandeling zal niet leiden tot een levensbedreigende situatie, maar kan zijns inziens significante psychische gevolgen hebben.
Appellant heeft duidelijk voor het voetlicht gebracht dat hij veel last heeft van de gevolgen van zijn aandoening. Hij is echter niet geslaagd in de op hem rustende bewijslast. Een medische onderbouwing van zijn standpunt dat sprake is van een situatie van levensbedreigende aard of van een situatie die blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben, ontbreekt. Dat de situatie van appellant niet levensbedreigend is, is niet in geschil. De situatie van appellant is weliswaar voor hem zeer zwaar vanwege de pijn, maar niet zodanig dat moet worden aangenomen dat die blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben. Alleen al daarom heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat uit de situatie van appellant geen zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de PW voortvloeit.
Uit voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en voor een veroordeling in de proceskosten geen aanleiding bestaat.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) T. Ali (getekend) M. Hillen