ECLI:NL:RBZWB:2021:1053

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 maart 2021
Publicatiedatum
9 maart 2021
Zaaknummer
BRE- 21_685 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor medicinale cannabis

Op 9 maart 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende een aanvraag voor bijzondere bijstand voor medicinale cannabis. Verzoekers, die lid zijn van de Patiënten Groep Medicinale Cannabis Gebruikers, hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, dat hun aanvraag voor bijzondere bijstand op 28 januari 2021 had afgewezen. De verzoekers stelden dat zij afhankelijk zijn van medicinale cannabis voor hun gezondheid en dat de afwijzing van hun aanvraag hen in een levensbedreigende situatie zou kunnen brengen.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen spoedeisend belang was voor het treffen van een voorlopige voorziening, omdat de verzoekers niet voldoende onderbouwd hadden waarom zij pas vijf maanden na de inbeslagname van de hennepplanten een verzoek hadden ingediend. De voorzieningenrechter oordeelde dat de kosten voor medicinale cannabis niet als noodzakelijk kunnen worden aangemerkt, omdat deze kosten niet zijn opgenomen in de lijst van te vergoeden geneesmiddelen onder de Zorgverzekeringswet. Bovendien is er volgens de wetgeving geen recht op bijstand voor kosten die als niet noodzakelijk worden beschouwd.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat het college de aanvraag om bijzondere bijstand terecht had afgewezen. De voorzieningenrechter benadrukte dat de bewijslast voor het bestaan van zeer dringende redenen bij de verzoekers ligt, en dat zij niet voldoende bewijs hadden geleverd dat hun situatie levensbedreigend zou zijn zonder medicinale cannabis. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/685 PW VV

uitspraak van 9 maart 2021 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker 1] en [verzoeker 2] , te [woonplaats] , verzoekers,

gemachtigde: mr. B.G.M.C. Peters,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, verweerder.

Procesverloop

Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van 28 januari 2021 (bestreden besluit) van het college inzake de aanvraag voor bijzondere bijstand. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verzoekers gebruiken beide medicinale cannabis en zijn [(....)] van de Patiënten Groep Medicinale Cannabis Gebruikers (PGMCG).
Op 5 augustus 2020 zijn in de woning van verzoekers 11 hennepplanten in beslag genomen.
Verzoekster had toestemming om vijf planten in de woning te telen.
Op 25 januari 2021 hebben verzoeker een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de aanschaf van medicinale cannabis voor € 10.000,-.
Het college heeft deze aanvraag afgewezen bij het bestreden besluit en daarbij overwogen dat een stichting geen aanspraak kan maken op (bijzondere) bijstand. De kosten komen voort uit geleden schade en kunnen volgens het college niet als noodzakelijk worden gezien. Tot slot stelt het college dat de Wet langdurige zorg en de Zorgverzekeringswet (Zvw) voorliggende voorzieningen zijn.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bezwaar gemaakt. Tevens hebben verzoekers een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend.
2. Verzoekers hebben, samengevat, aangevoerd dat zij allebei vijf planten nodig hebben om in hun voorraad medicatie te kunnen voorzien en zes planten om de genetica van de voor hen effectieve werkbare soorten te bewaren. Door de gemeente zijn 11 planten in beslag genomen. Een medewerker van handhaving heeft geadviseerd om een verzoek om bijzondere bijstand in te dienen. De aanvraag is binnen drie dagen afgewezen, hetgeen geen blijk geeft van een zorgvuldige belangenafweging. Volgens verzoekers kan het ontbreken van medicatie levensbedreigend zijn. Verzoekers stellen niet in staat te zijn zelf de kosten voor de cannabis te kunnen betalen. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om te bepalen dat de gemeente Tilburg de noodzakelijke kosten vergoedt, zoals begroot in de bijlage bij het bezwaar van 8 februari 2021 tot de dag dat verzoekers weer kunnen voorzien in de effectieve soorten medicinale cannabis middels thuiskweek.
3. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
4. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Participatiewet heeft iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, recht op bijstand van overheidswege.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de Participatiewet bestaat geen recht op bijstand voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Het recht op bijstand strekt zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de Participatiewet kan het college aan een persoon die geen recht op bijstand heeft, gelet op alle omstandigheden, in afwijking van deze paragraaf, bijstand verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken.
5.1
De voorzieningenrechter ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of sprake is van voldoende spoedeisend belang voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het college betwist dat sprake is van spoedeisend belang en stelt dat niet is onderbouwd waarom pas vijf maanden na de inbeslagname van de hennepplanten een verzoek is ingediend en spoedeisend belang is ontstaan.
De voorzieningenrechter volgt het college hierin niet. Door verzoekers is aangegeven dat zij binnen een week na indiening van het verzoekschrift afhankelijk worden van medicinale cannabis uit een coffeeshop. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om daaraan te twijfelen. Nu het zich laat aanzien dat de beslissing op bezwaar pas eind maart 2021 wordt genomen, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende spoedeisend belang aanwezig.
5.2.
Voorts overweegt de voorzieningenrechter dat op het aanvraagformulier voor bijzondere bijstand bij ‘persoonlijke gegevens’ de gegevens van verzoekster zijn opgenomen. Daarnaast zijn bij ‘gegevens partner’ de gegevens van verzoeker opgenomen. Hieruit blijkt voldoende dat verzoekers deze aanvraag op persoonlijk titel hebben ingediend. De enkele passage “Wij zijn stichting PGMCG ….” maakt dit niet anders.
5.3.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (bijvoorbeeld de uitspraak van 5 maart 2019 ECLI:NL:CRVB:2019:708) zijn de prestaties en vergoedingen op grond van de Zvw voor medische en paramedische kosten aan te merken als aan de Participatiewet voorliggende, toereikende en passende voorzieningen. In deze regelgeving is in het algemeen een bewuste keuze gemaakt over de noodzaak van het vergoeden van deze kosten.
Uit de overgelegde stukken blijkt dat het gebruik van medicinale cannabis voor verzoekers is geïndiceerd in het kader van pijnbestrijding bij fybromyalgie en bij verzoeker tevens voor ADHD en migraine. Het gebruik ervan is voorgeschreven door een arts. Gelet hierop zijn de kosten van de door verzoekers gebruikte medicinale cannabis aan te merken als kosten van medische zorg. Daarvoor geldt de Zvw als voorliggende voorziening in de zin van artikel 15, eerste lid, van de Participatiewet.
De medicinale cannabis wordt niet aan verzoekers vergoed, omdat dit middel niet is opgenomen in de lijst van te vergoeden geneesmiddelen. Dit is echter het gevolg van een bewuste keuze die de wetgever in het kader van de Zvw heeft gemaakt om de kosten voor medicinale cannabis als niet noodzakelijk te vergoeden kosten te beschouwen. Artikel 15, eerste lid, tweede volzin, van de Participatiewet staat dan ook aan bijstandsverlening in de weg.
5.4.
Artikel 16, eerste lid, van de Participatiewet biedt de mogelijkheid om in afwijking van onder meer artikel 15, bijstand te verlenen indien, gelet op alle omstandigheden, zeer dringende redenen daartoe noodzaken. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep is van zeer dringende redenen slechts sprake in geval van een acute noodsituatie, dat wil zeggen een situatie die van levensbedreigende aard is of blijvend ernstig lichamelijk of psychisch letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de bewijslast van feiten en omstandigheden die het oordeel kunnen dragen dat zich zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Participatiewet voordoen, in beginsel op verzoekers rust. Dat brengt mee dat zij de nodige duidelijkheid dienen te verschaffen en hun stelling dat sprake is van zeer dringende redenen moet onderbouwen met concrete en verifieerbare gegevens. Vervolgens is het aan het college om in het kader van de onderzoeksplicht de door verzoekers verstrekte gegevens op juistheid te controleren bijvoorbeeld door het inschakelen van een medisch deskundige.
Uit de overgelegde stukken blijkt niet dat indien verzoekers geen medicinale cannabis gebruiken, een situatie ontstaat die voor verzoekers levensbedreigend is of die blijvend ernstig lichamelijk of psychisch letsel of invaliditeit tot gevolg heeft. Van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Participatiewet is dan ook niet gebleken.
6. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college de aanvraag om bijzondere bijstand terecht afgewezen. Nu het bestreden besluit naar verwachting in rechte stand kan houden, is er geen reden om tot het treffen van een voorlopige voorziening over te gaan.
7. Het bovenstaande leidt ertoe dat het verzoek om een voorlopige voorziening zal worden afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling is geen reden.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. N.M. Zandbergen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 maart 2021.
De griffier is niet in de gelegenheid
deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.