ECLI:NL:RBZWB:2022:3280

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 juni 2022
Publicatiedatum
16 juni 2022
Zaaknummer
AWB- 21_5422
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs wegens drugsmisbruik en geschiktheidseisen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 juni 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen een eiser en de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). De eiser had zijn rijbewijs ongeldig verklaard gekregen door het CBR, omdat hij niet geschikt werd geacht om te rijden wegens drugsmisbruik. Het primaire besluit van het CBR, dat op 14 september 2021 was genomen, verklaarde het rijbewijs van eiser ongeldig vanaf 21 september 2021. Dit besluit volgde op een aanhouding van eiser op 6 december 2020, waarbij hij verdacht werd van rijden onder invloed van drugs. Na bloedonderzoek bleek dat eiser amfetamine, cocaïne en GHB in zijn bloed had.

Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het CBR, maar dit werd op 2 november 2021 kennelijk ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 2 juni 2022 heeft de rechtbank de zaak behandeld, waarbij eiser en een vertegenwoordiger van het CBR aanwezig waren. De rechtbank heeft overwogen dat het CBR terecht het rijbewijs ongeldig heeft verklaard, omdat de rapportage van de psychiater geen gebreken vertoonde en de diagnose cannabismisbruik niet in geschil was. De rechtbank oordeelde dat de ongeldigverklaring van het rijbewijs geen maatregel was die voortvloeide uit een strafrechtelijke aanklacht, en dat de persoonlijke omstandigheden van eiser niet konden leiden tot een wijziging van het besluit.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/5422 WVW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 juni 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (het CBR),verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 14 september 2021 (primaire besluit) heeft het CBR het rijbewijs van eiser ongeldig verklaard vanaf 21 september 2021, omdat hij wegens drugsmisbruik niet geschikt is om te rijden.
In het besluit van 2 november 2021 (bestreden besluit) heeft het CBR het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 2 juni 2022.
Hierbij waren aanwezig eiser en namens het CBR mr. S. van der Ark.

Overwegingen

Feiten
1.1
Op 6 december 2020 is eiser door de politie aangehouden als verdacht van rijden onder invloed van drugs en gevaarlijk rijgedrag. Op diezelfde dag werd bij hem bloed afgenomen in verband met een onderzoek naar het rijden onder invloed. Het vermoeden van drugsgebruik werd bevestigd door het onderzoek dat door het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag heeft plaatsgevonden. In het bloed van eiser werd 120 microgram amfetamine, 14 microgram cocaïne en 100 milligram GHB per liter bloed aangetroffen.
1.2
De politie heeft hiervan mededeling gedaan aan het CBR.
1.3
In het besluit van 6 januari 2021 heeft het CBR aan eiser de verplichting opgelegd om mee te werken aan een onderzoek naar de geschiktheid. Het onderzoek bestaat uit een lichamelijk onderzoek en een psychiatrisch onderzoek naar het drugsgebruik van eiser. Tevens heeft het CBR de geldigheid van het rijbewijs van eiser geschorst.
1.4
Het onderzoek naar de geschiktheid is op 19 juni 2021 uitgevoerd door psychiater [naam psychiater] (hierna: de psychiater). De psychiater heeft samen met arts [naam arts] een verslag van hun bevindingen (hierna: de rapportage) opgesteld.
In de rapportage wordt beschouwend gesteld dat er onvoldoende aanwijzingen aanwezig zijn om te concluderen dat er ten tijde van de laatste aanhouding op 6 december 2020 sprake was van een stoornis in drugsgebruik licht/matig/ernstig volgens de DSM-5, maar dat wel op basis van alle relevante gegevens de psychiatrische diagnose cannabismisbruik in de zin der wet gesteld kan worden. Daarnaast was er tot 2017 sprake van GHB misbruik in de zin der wet, in remissie. Anamnestisch is sinds de laatste aanhouding het drugsgebruik van eiser onveranderd. Het urine onderzoek liet aanwijzingen zien voor cannabismisbruik. Concluderend lijkt niet aannemelijk dat eiser met het drugsmisbruik is gestopt.
1.5
In de brief van 24 augustus 2021 heeft het CBR eiser geïnformeerd over de voorlopige uitslag van het onderzoek en hem gelegenheid geboden om een tweede onderzoek aan te vragen indien hij het niet eens is met de resultaten van het onderzoek. Indien eiser geen tweede onderzoek aanvraagt, dan ontvangt hij binnen vier weken een definitief besluit. Zijn rijbewijs wordt dan ongeldig.
1.6
Omdat een reactie van eiser uitblijft, volgt het primaire besluit.
1.7
Eiser heeft daartegen bezwaar ingediend.
1.8
Bij het bestreden besluit heeft het CBR het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard. In het besluit is vermeld dat in het geval van eiser de recidiefvrije periode op zijn vroegst op
20 juni 2021, de dag na het onderzoek, kan zijn aangevangen, omdat de keurend arts niet aannemelijk achtte dat eiser voor deze datum reeds was gestopt met het misbruik van het alcohol (de rechtbank begrijpt: van de drugs).
Omvang van het geding
2. Aan de orde is de vraag of het CBR terecht het rijbewijs van eiser ongeldig heeft verklaard.
Wettelijk kader
3. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Standpunten partijen
4.1
Eiser voert aan dat een straf opgelegd dient te worden door een rechter en niet door een uitvoeringsinstantie van de overheid. Verder ervaart hij de opgelegde maatregel als uitzichtloos en een behoorlijke aanslag op zijn persoonlijke ontwikkeling en carrière.
4.2
Het CBR stelt zich op het standpunt dat het bestreden besluit geenszins ten doel heeft om het incident, het rijden onder invloed van drugs, te bestraffen. Een dergelijke bestraffing vindt namelijk plaats in een strafrechtelijke procedure. De bestuursrechtelijke vorderingsprocedure staat daarentegen geheel in het teken van waarborging van de verkeersveiligheid en een samenloop met een eventuele strafrechtelijke procedure is hierbij in het geheel niet beoogd. Het bezwaar dat eiser van oordeel is dat hij al genoeg gestraft is en dat het incident grote nadelige gevolgen voor hem heeft, kan dan ook niet leiden tot een wijziging van het bestreden besluit in voor eiser gunstige zin. In de situatie, zoals in het geval van eiser, dat sprake is (geweest) van drugsmisbruik en dat een keurling niet voldoet aan de eisen van geschiktheid, is dwingendrechtelijk voorgeschreven dat het rijbewijs ongeldig dient te worden verklaard. De wetgever heeft het CBR geen ruimte toegekend om bij de besluitvorming rekening te houden met omstandigheden zoals dat eiser spijt heeft
.
Beoordeling
5.1
De rechtbank begrijpt dat eiser een beroep doet op artikel 6 van het EVRM. Door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) is meermalen overwogen [1] dat het onderzoek naar de geschiktheid en als eventueel gevolg daarvan de ongeldigverklaring van het rijbewijs bij vastgestelde ongeschiktheid voortvloeit uit het vermoeden dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke en geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van één of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor het rijbewijs is afgegeven. Gelet hierop is geen sprake van een criminal charge.
De rechtbank ziet in hetgeen eiser heeft aangevoerd geen aanleiding om de vaste rechtspraak van de ABRvS inzake een ongeldigverklaring van het rijbewijs, zoals hierboven weergegeven, te verlaten.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat de ongeldigverklaring van het rijbewijs van eiser geen maatregel is gebaseerd op een criminal charge in de zin van artikel 6 van het EVRM. Deze beroepsgrond slaagt niet.
5.2
De rechtbank stelt vast dat de in het onderzoek vastgestelde psychiatrische diagnose cannabismisbruik tussen partijen niet in geschil is. Wat betreft de gestelde diagnose is dan ook niet in geschil dat de rapportage van het onderzoek geen gebreken vertoont, inhoudelijk tegenstrijdig of anderszins niet of niet voldoende concludent is. Gelet hierop mocht het CBR wat betreft de gestelde diagnose zich baseren op deze rapportage.
Gelet op de gestelde diagnose en de dwingendrechtelijke formulering van artikel 134, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 gelezen in samenhang met artikel 27, aanhef en onder b, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (Regeling 2011), was het CBR gehouden het rijbewijs van eiser ongeldig te verklaren. Het CBR heeft in het bestreden besluit terecht overwogen dat geen rekening kan worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van eiser.
5.3
De rechtbank begrijpt dat eiser een beroep doet op het evenredigheidsbeginsel. In zeer uitzonderlijke gevallen kan de rechtbank oordelen dat de Regeling 2011 buiten toepassing moet blijven, omdat de gevolgen van de Regeling 2011 onevenredig uitwerken. [2] De rechtbank ziet hiertoe echter geen aanleiding. Dat eiser als gevolg van de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs zijn ouders in noodgevallen niet naar een ziekenhuis kan vervoeren, is onvoldoende zwaarwegend om de Regeling 2011 buiten toepassing te laten. Hierbij weegt de rechtbank mee dat eiser ter zitting heeft verklaard dat hij met de fiets en het openbaar vervoer overal kan komen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Slotoverwegingen
6. De rechtbank oordeelt dat het CBR het rijbewijs van eiser terecht ongeldig heeft verklaard vanaf 21 september 2021. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt.
7. Er bestaat geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Hees, griffier, op 16 juni 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
BIJLAGE

Wegenverkeerswet 1994

Artikel 8, eerste en vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 bepaalt, samengevat en voor zover hier van belang, dat het verboden is een voertuig te besturen onder invloed van drugs.
Artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 bepaalt dat, indien bij de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, zij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling doen aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen.
Artikel 131, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wegenverkeerswet 1994 bepaalt, samengevat, dat indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, het CBR besluit tot een onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid.
Artikel 131, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wegenverkeerswet 1994 bepaalt, samengevat weergegeven, dat bij het besluit, bedoeld in het eerste lid, de geldigheid van het rijbewijs van betrokkene hangende voornoemd onderzoek wordt geschorst.
Artikel 132, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wegenverkeerswet 1994 bepaalt, samengevat, dat diegene die zich op grond van artikel 131, eerste lid, aanhef en onder c, dient te onderwerpen aan een onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid, verplicht is daaraan zijn medewerking te verlenen.
Op grond van artikel 134, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 besluit het CBR tot ongeldigverklaring van het rijbewijs indien de uitslag van het onderzoek (naar de geschiktheid) daartoe aanleiding geeft. Bij ministeriele regeling worden de gevallen aangewezen waarin daarvan sprake is.

Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011

Op grond van artikel 27, aanhef en onder b, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 besluit het CBR tot ongeldigverklaring van het rijbewijs indien de uitslag van het onderzoek inhoudt dat betrokkene niet voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijk en geestelijke geschiktheid voor het besturen van een of meer categorieën motorrijtuigen.

Regeling eisen geschiktheid 2000

Artikel 2 van de Regeling eisen geschiktheid 2000 bepaalt dat de geschiktheidseisen voor het besturen van motorvoertuigen worden vastgesteld overeenkomstig de bijlage bij die regeling.
Paragraaf 8.8 van de bijlage behorende bij de Regeling eisen geschiktheid 2000 bepaalt dat voor de beoordeling of sprake is van misbruik van psychoactieve middelen (zoals alcohol en drugs) een specialistisch rapport vereist is. Personen die misbruik maken van dergelijke middelen zijn zonder meer ongeschikt. Indien zij aannemelijk of aantoonbaar zijn gestopt met dit misbruik, dient een recidiefvrije periode van een jaar te zijn gepasseerd voordat zij door middel van een herkeuring - op basis van een specialistisch rapport - geschikt kunnen worden geacht. Een strenge opstelling van de keurend arts is aangewezen, gezien de gevaren die het gebruik van deze middelen oplevert voor de verkeersveiligheid.

Voetnoten

1.zie bijvoorbeeld ABRvS 15 januari 2001, ECLI:NL:RVS:2001:AA9919, 27 juli 2011 ECLI:NL:RVS:2011:BR3238 en 5 februari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:277
2.vergelijk ABRvS 3 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2289