Op 3 juni 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarbij belanghebbende, een rechtspersoon, in beroep ging tegen een aanslag vennootschapsbelasting 2017 en de opgelegde boete. De inspecteur van de Belastingdienst had het beroepschrift doorgezonden naar de rechtbank, die bevoegd was om het beroep te behandelen. Belanghebbende was griffierecht verschuldigd van € 360,00, maar heeft dit niet betaald. De griffier heeft belanghebbende herhaaldelijk gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en heeft de gelegenheid gegeven om betalingsonmacht te onderbouwen. Echter, de griffier ontving geen bewijs van betalingsonmacht en concludeerde dat het beroep niet-ontvankelijk was.
De rechtbank oordeelde dat er geen reden was om aan te nemen dat belanghebbende niet in verzuim was geweest. Het beroep op betalingsonmacht werd afgewezen, omdat belanghebbende geen relevante financiële gegevens had ingediend. De rechtbank volgde de lijn van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, dat stelt dat ook rechtspersonen een beroep kunnen doen op betalingsonmacht, maar dat hiervoor voldoende bewijs moet worden geleverd. Aangezien belanghebbende geen bewijs had geleverd, werd het beroep als kennelijk niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 8:41, zesde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.
De uitspraak werd gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken verzet worden gedaan bij de rechtbank, waarbij de indiener kan verzoeken om gehoord te worden over het verzet.