Op 3 juni 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarbij een rechtspersoon, aangeduid als belanghebbende, een beroepschrift had ingediend tegen een aanslag vennootschapsbelasting 2016 en de bijbehorende boete. De inspecteur van de Belastingdienst had het beroepschrift doorgezonden naar de rechtbank, die bevoegd was om het beroep te behandelen. Belanghebbende was echter griffierecht verschuldigd van € 360,00, waarover de griffier belanghebbende schriftelijk had geïnformeerd. Ondanks herhaalde aanmaningen en verzoeken om betalingsonmacht te onderbouwen, heeft belanghebbende geen relevante informatie verstrekt over zijn financiële situatie.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de griffier belanghebbende in een aangetekende brief op 24 december 2021 had gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht. Na een aantal pogingen om belanghebbende te bereiken, waaronder een aangetekende brief en een herinnering per gewone post, heeft de griffier het beroep op betalingsonmacht afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er geen reden was om aan te nemen dat belanghebbende niet in verzuim was geweest, en dat het beroep op betalingsonmacht niet succesvol was. De rechtbank volgde daarbij de lijn van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, dat stelt dat rechtspersonen ook een beroep kunnen doen op betalingsonmacht, maar dat er voldoende bewijs moet zijn van de financiële situatie van de rechtspersoon en zijn bestuurders.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 8:41, zesde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.