ECLI:NL:RBZWB:2022:2810

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 mei 2022
Publicatiedatum
23 mei 2022
Zaaknummer
AWB- 21_720
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit UWV inzake wijziging recht op WIA-uitkering

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 7 april 2019, waarin zijn recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) werd gewijzigd. Eiser, die als heftruckchauffeur heeft gewerkt, was per 17 december 2013 loongerelateerd arbeidsongeschikt verklaard. Na een melding van verslechtering van zijn gezondheid op 23 juli 2019, heeft het UWV zijn arbeidsongeschiktheid herbeoordeeld. Het UWV concludeerde dat eiser per 24 juni 2019 minder arbeidsongeschikt was dan voorheen, wat leidde tot een aanpassing van zijn WGA-uitkering. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, wat resulteerde in een gegrondverklaring van zijn bezwaar, maar het UWV bleef bij de conclusie dat eiser niet duurzaam arbeidsongeschikt was.

De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat eiser geen toestemming had gegeven voor kennisname van medische gegevens door zijn (ex-)werkgever. De rechtbank oordeelde dat het UWV de medische beoordeling zorgvuldig had uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. Eiser voerde aan dat zijn psychische situatie uitzichtloos was en dat hij recht had op een IVA-uitkering, maar de rechtbank oordeelde dat hij wel volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar veroordeelde het UWV tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht. Eiser's verzoek om immateriële schadevergoeding werd afgewezen, omdat de redelijke termijn voor behandeling van zijn zaak niet was overschreden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/720 WIA

uitspraak van 20 mei 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam 1] , eiser,

gemachtigde: mr. E. Türk,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.
Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam derde partij], te [plaatsnaam 2] .

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 7 april 2019 (bestreden besluit) van het UWV inzake de wijziging van zijn recht op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Eiser heeft geen toestemming verleend voor kennisneming door zijn (ex-)werkgever van stukken die medische gegevens bevatten. Bij beslissing van 29 maart 2022 heeft de rechtbank, onder toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), bepaald dat de (ex-)werkgever van nader genoemde stukken geen kennis mag nemen en dat kennisname is voorbehouden aan een gemachtigde die advocaat of arts is.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 8 april 2022. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens het UWV heeft [naam vertegenwoordiger] de zitting via Teams bijgewoond. Derde partij is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiser is werkzaam geweest als heftruckchauffeur. Voor dat werk is hij uitgevallen. Aan eiser is per 17 december 2013 een loongerelateerde uitkering op grond van de Werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 59,93%. Per 17 januari 2016 is de loongerelateerde uitkering omgezet naar een vervolguitkering.
Op 23 juli 2019 heeft eiser het UWV gemeld dat zijn gezondheid is verslechterd en heeft hij verzocht om een herbeoordeling.
Bij het besluit van 7 april 2020 (primair besluit) heeft het UWV eiser medegedeeld dat hij per 24 juni 2019 minder arbeidsongeschikt is dan voorheen. Per 1 september 2019 wordt zijn WGA-uitkering daarom aangepast. Het UWV is daarbij uitgegaan van een mate van arbeidsongeschiktheid van 56,26%.
Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Eiser wordt door het UWV per 24 juni 2019 meer arbeidsongeschikt geacht dan eerder is aangenomen. Per 1 september 2019 wordt eisers WGA-uitkering berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Eiser is wel volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt bevonden.
2. Beroepsgronden
Eiser voert, kort samengevat, aan dat er weliswaar meer beperkingen zijn aangenomen, maar dat er nog niet volledig tegemoet wordt gekomen aan zijn klachten. Verwezen wordt naar het rapport van psychiater [naam psychiater] (deskundige) van 3 juli 2020 wat in opdracht van de rechtbank in een andere procedure van eiser is opgesteld. Eiser heeft een belang bij een juiste vaststelling van zijn beperkingen voor eventuele latere (her)beoordelingen. Eisers psychische situatie is uitzichtloos. Hij heeft zich via de huisarts bij diverse instellingen aangemeld voor behandeling, maar wordt niet als patiënt aangenomen omdat zijn problematiek te zwaar zou zijn. Op de lange termijn is er een geringe kans op herstel. Eiser meent dan ook aanspraak te hebben op een uitkering op grond van de Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA). Tot slot stelt eiser dat hij in de bezwaarprocedure geen mogelijkheid heeft gehad om zijn bezwaar toe te lichten tijdens een hoorzitting.
3.
Omvang geschil
Niet in geschil is dat eiser per 24 juni 2019 op arbeidskundige gronden volledig arbeidsongeschikt is. In geschil is uitsluitend de vraag of de arbeidsongeschiktheid duurzaam is.
4.
Wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeids-ongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
In het tweede lid is bepaald dat in het eerste lid onder duurzaam wordt verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie.
In het derde lid is bepaald dat onder duurzaam mede wordt verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
In artikel 47, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat - voor zover hier van belang - recht op een uitkering ingevolge de IVA ontstaat voor de verzekerde die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
5.
Medische beoordeling
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) moet de verzekeringsarts zich een oordeel vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA, waarbij hij een inschatting moet maken van de herstelkansen in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de betrokken verzekerde. Bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van duurzaamheid gaat het om een inschatting van de toekomstige ontwikkelingen van de arbeidsbeperkingen. Dit brengt mee dat de inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar en daarna moet berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de betreffende individuele verzekerde aan de orde zijn. Als de inschatting van de kans op herstel berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde.
Voor de beoordeling van de duurzaamheid van volledige arbeidsongeschiktheid hanteert het UWV het beoordelingskader voor verzekeringsartsen “Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen”. Op grond van dit beoordelingskader zijn arbeidsbeperkingen duurzaam als verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten of als verbetering van de belastbaarheid niet of nauwelijks is te verwachten. In het beoordelingskader is een stappenplan opgenomen op grond waarvan de verzekeringsarts zich uitspreekt over de prognose van de arbeidsbeperkingen, uitgaande van de medische situatie op het moment van de beoordeling. Daarbij doorloopt de verzekeringsarts drie stappen. De verzekeringsarts beoordeelt of verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten. Dat is het geval als sprake is van een progressief of stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden (stap 1). Als verbetering van de belastbaarheid niet is uitgesloten, beoordeelt de verzekeringsarts in hoeverre die verbetering in het eerstkomende jaar kan worden verwacht (stap 2). Als in het eerstkomende jaar niet of nauwelijks verbetering van de belastbaarheid kan worden verwacht, beoordeelt de verzekeringsarts of en zo ja in hoeverre die na het eerstkomende jaar nog kan worden verwacht (stap 3).
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
5.1
Medische beoordeling door het UWV
De verzekeringsarts heeft eiser gezien op het spreekuur en hem zowel lichamelijk als psychisch onderzocht. Door de verzekeringsarts is aangegeven dat er geen sprake is van een duurzame periode met toegenomen beperkingen op grond waarvan sprake is geweest om tot herziening van de belastbaarheid over te gaan. De eerder aangegeven beperkingen op de aspecten van persoonlijk en sociaal functioneren zijn onveranderd van toepassing. Dat eiser in afwachting is van een intake- of behandeltraject bij het GGz is geen grond om specifiek aanvullende beperkingen aan te nemen. De onderliggende problematiek is bij een eerdere beoordeling meegewogen. De beperkingen als gevolg van de rugklachten zijn duurzaam te achten aangezien hierbij al lang sprake is van een min of meer stationair beeld. Voor de cardiale klachten geldt dat met natuurlijk verloop, ontwikkelen van collateralen of training verbetering niet uitgesloten kan worden. Ook in het verdere ziekteverloop zijn aanvullende behandelingen mogelijk leidend tot verbetering niet uitgesloten. Tot slot geldt dat er voor de polsklachten een operatieve behandelmogelijkheid is.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiser zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 12 maart 2020.
De verzekeringsarts b&b heeft het dossier bestudeerd, eiser gezien op de hoorzitting en heeft het rapport van deskundige meegewogen. De conclusie van de verzekeringsarts b&b luidt dat het bezwaar van eiser aanleiding geeft om de FML te herzien op de punten zoals aangegeven door de deskundige.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiser zijn door de verzekeringsarts b&b in eerste instantie neergelegd in de FML van 5 november 2020. Naar aanleiding van het rapport van de deskundige is deze FML door de verzekeringsarts b&b op 16 december 2020 aangepast.
Met betrekking tot de beperkingen die duurzaam zijn, heeft de verzekeringsarts b&b een zogenoemde fictieve FML opgesteld die bedoeld is om vast te stellen of eiser daarmee volledig arbeidsongeschikt is. De beperkingen van eiser die duurzaam zijn, zijn neergelegd in de FML van 21 december 2020.
5.2
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank overweegt dat eiser geen procesbelang heeft bij een oordeel over de vraag of het UWV in de FML op goede gronden niet nog meer beperkingen heeft aangenomen. Reden hiervoor is de constatering dat het aannemen van meer, zwaardere of andere beperkingen niet kan leiden tot een hogere WGA-uitkering, nu eiser reeds voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt wordt geacht. Evenmin kan het aannemen van meer, zwaardere of andere beperkingen leiden tot de conclusie dat eiser recht heeft op een IVA-uitkering, nu daarvoor slechts relevant is of sprake is van duurzaamheid van de medische situatie.
Eisers stelling dat hij in verband met toekomstige herbeoordelingen in het kader van de WGA belang heeft bij een oordeel van de rechtbank over de in de FML vastgelegde beperkingen, volgt de rechtbank dan ook niet. Volgens vaste jurisprudentie van de CRvB staat het eiser vrij om in het kader van een toekomstige beoordeling ten aanzien van een andere datum dan hier in geding alle relevant geachte medische en arbeidskundige bezwaren in een procedure tegen die toekomstige beoordeling aan te voeren, ook de bezwaren die in de onderhavige procedure zijn verworpen of niet aan bod zijn gekomen. Volgens die jurisprudentie heeft de medische en arbeidskundige beoordeling met betrekking tot een bepaalde datum namelijk alleen betekenis voor de beoordeling van de aanspraak op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op die datum [1] .
Zoals hierboven is overwogen, volgt uit het feit dat het UWV eiser reeds volledig arbeidsongeschikt heeft geacht, dat de juistheid van de FML -bij gebrek aan belang- niet zal worden besproken. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om in te gaan op de door eiser met betrekking tot de FML aangevoerde beroepsgronden nu een concreet belang daarvoor niet aanwezig is.
Eiser heeft wél procesbelang bij een oordeel over de eventuele duurzaamheid van zijn klachten en beperkingen. Als die duurzaamheid komt vast te staan, heeft eiser immers recht op een IVA-uitkering.
Zoals hiervoor is aangegeven, heeft het UWV de stelling dat geen sprake is van duurzaamheid van eisers beperkingen onder meer gebaseerd op het door de verzekeringsartsen verrichte medische onderzoek. De rechtbank is van oordeel dat dit medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden.
De door eiser in beroep overgelegde medische informatie geeft de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Daarbij is in aanmerking genomen dat het door eiser overgelegde rapport van de deskundige bij de verzekeringsarts b&b bekend was en bij de beoordeling van eisers belastbaarheid is betrokken. De verzekeringsarts b&b heeft naar aanleiding van dat rapport zelfs meer beperkingen aangenomen dan bij zijn eerdere beoordeling. Voor wat betreft de door eiser overgelegde brieven van De Kering en GGz geldt dat de rechtbank daaruit afleidt dat deze instanties zich niet de aangewezen behandelaars achten voor eisers problematiek, maar niet dat -zoals eiser stelt- eiser in het geheel niet (meer) behandeld zou kunnen worden. Integendeel, eiser wordt door de GGz geadviseerd om zich te wenden tot een psychiater voor een medicatieconsult dan wel de afdeling medische psychologie van het ziekenhuis. Daaruit leidt de rechtbank af dat er nog behandelmogelijkheden zijn die door eiser nog niet zijn benut.
Wat eiser in beroep heeft aangevoerd, geeft de rechtbank dan ook geen reden om het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt voor onjuist te houden. Uit de beschikbare gegevens kan niet worden afgeleid dat de verzekeringsartsen een onvolledig beeld hebben gehad van eisers medische situatie. De verzekeringsarts b&b heeft in zijn rapporten inzichtelijk gemotiveerd dat de beperkingen van eiser nog niet duurzaam zijn. Daarbij heeft de verzekeringsarts b&b aandacht besteed aan de stelling van de deskundige dat er nog behandelmogelijkheden zijn die tot afname van de klachten zouden kunnen leiden.
6.
Arbeidskundige beoordeling
Een arbeidsdeskundige b&b van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML, geen functies kunnen selecteren die passen bij eisers mogelijkheden. Daarom is eiser in bezwaar 100% arbeidsongeschikt geacht.
Op basis van vaste jurisprudentie [2] moet de verzekeringsarts, als sprake is van een situatie dat een deel van de beperkingen van een betrokkene duurzaam worden geacht en een deel van de beperkingen niet, een tweede FML opstellen. In deze tweede FML worden alleen de beperkingen opgenomen die volgens de verzekeringsarts duurzaam zijn.
Vervolgens wordt met deze FML (met alleen duurzame beperkingen) door de arbeidsdeskundige onderzocht of er nog geschikte functies voor betrokkene te vinden zijn. Als uit het onderzoek van de arbeidsdeskundige blijkt dat met die FML geen sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid (dus geen sprake van 80-100%) dan wordt de betrokkene niet volledig én duurzaam arbeidsongeschikt bevonden zoals is bedoeld in artikel 4 van de WIA (zoals hierboven vermeld). Dit is dan, omdat hij in staat wordt geacht met zijn duurzame beperkingen meer dan 20% te verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
Op grond van de hiervoor bedoelde rechtspraak heeft de verzekeringsarts b&b terecht een tweede, fictieve, FML opgesteld waarin alleen de duurzame beperkingen opgenomen zijn. Op basis van deze FML heeft de arbeidsdeskundige b&b functies kunnen duiden waarmee de mate van arbeidsongeschiktheid (fictief) op 10,4% is vastgesteld. Dit houdt in dat eiser met alleen zijn duurzame beperkingen 10,4% arbeidsongeschikt wordt geacht. Omdat dat geen volledige arbeidsongeschiktheid is, wordt eiser niet duurzaam arbeidsongeschikt geacht.
Uit het voorgaande volgt dat eiser wel volledig maar niet duurzaam arbeidsongeschikt is.
7.
Hoorzitting
In het verweerschrift heeft het UWV erkend dat ten onrechte geen hoorzitting heeft plaatsgevonden. Dit betekent dat de hoorplicht is geschonden. Dit is een gebrek in het bestreden besluit. De rechtbank ziet aanleiding om dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te passeren, omdat het aannemelijk is dat eiser hierdoor niet is benadeeld. Eiser heeft in beroep voldoende de gelegenheid gehad om zijn standpunt naar voren te brengen en mondeling op de zitting toe te lichten.
8.
Conclusie
De conclusie van de rechtbank is dat het UWV terecht heeft besloten dat geen recht op een IVA-uitkering heeft. Het beroep is daarom ongegrond.
Omdat de rechtbank toepassing heeft gegeven aan artikel 6:22 van de Awb, ziet zij aanleiding om te bepalen dat het UWV aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt. Om diezelfde reden zal de rechtbank het UWV veroordelen in de proceskosten van eiser. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en wegingsfactor 1).
9.
Schadevergoeding
Namens eiser is ter zitting aangevoerd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden en hij heeft in verband daarmee verzocht een immateriële schadevergoeding toe te kennen.
De rechtbank overweegt als volgt. Het bezwaarschrift is op 12 mei 2020 door het UWV ontvangen. Als uitgangspunt geldt dat een bezwaar- en beroepschrift binnen een termijn van in totaal twee jaar moet worden behandeld. Onder verwijzing naar de uitspraak van de CRvB van 28 april 2010 (ECLI:NL:CRVB:2010:BM2719) ziet de rechtbank aanleiding om deze termijn met zes maanden te verlengen. De termijn van 2,5 jaar is op de dag van de uitspraak nog niet overschreden. De rechtbank wijst het verzoek om vergoeding van immateriële schade daarom af.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-;
- bepaalt dat het UWV aan eiser het betaalde griffierecht van € 49,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier, op 20 mei 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te tekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 13 november 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BB8062
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 25 juli 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2519