Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 mei 2022 in de zaak tussen
[naam eiseres] , te [plaatsnaam 1] , eiseres
Procesverloop
Feiten en omstandigheden
Omvang geschil
Wettelijk kader
Beoordeling
Conclusie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 10 mei 2022, staat de loondoorbetalingsverplichting van een werkgever in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) centraal. Eiseres, een werkgever, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV waarin werd vastgesteld dat zij onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht voor haar werkneemster, die sinds 1 september 1991 in dienst was en sinds 3 april 2018 arbeidsongeschikt was gemeld. Het UWV had de loondoorbetalingsverplichting van eiseres verlengd tot 30 maart 2021, wat eiseres betwistte.
De rechtbank behandelt het procesverloop, waarin het UWV op 7 februari 2020 een primair besluit nam en op 20 juli 2020 het bezwaar van eiseres ongegrond verklaarde. De rechtbank oordeelt dat het UWV aannemelijk moet maken dat eiseres onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. De rechtbank constateert dat er geen bevredigend resultaat is behaald, aangezien er geen (gedeeltelijke) werkhervatting heeft plaatsgevonden. Eiseres heeft niet voldoende onderbouwd waarom zij geen passende functies heeft aangeboden aan de werkneemster.
De rechtbank concludeert dat het UWV terecht heeft geoordeeld dat eiseres tekort is geschoten in haar re-integratie-inspanningen. De rechtbank verklaart het beroep van eiseres ongegrond en bevestigt het besluit van het UWV. De uitspraak benadrukt het belang van de re-integratie-inspanningen van werkgevers en de noodzaak om passende werkzaamheden aan te bieden, ook in het geval van arbeidsconflicten.