ECLI:NL:RBZWB:2022:2391

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 april 2022
Publicatiedatum
2 mei 2022
Zaaknummer
AWB - 20_8550
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van een maatwerkvoorziening op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de rechtmatigheid van het bestreden besluit

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 april 2022, betreft de zaak een beroep van eiseres tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roosendaal. Eiseres, een 55-jarige vrouw met lichamelijke en psychische klachten, had aanvankelijk geen maatwerkvoorziening voor hulp in het huishouden ontvangen. Na een heroverweging door het college werd haar een maatwerkvoorziening van 7 uur en 30 minuten per week toegekend, maar eiseres was van mening dat deze toekenning onvoldoende was en dat haar proceskosten niet vergoed werden. De rechtbank oordeelde dat het college de hulpvraag van eiseres en de problemen bij haar zelfredzaamheid adequaat had vastgesteld, maar dat de motivering voor het niet toekennen van bepaalde huishoudelijke taken onvoldoende was. De rechtbank stelde vast dat het college een dwangsom verschuldigd was wegens het niet tijdig beslissen op het bezwaar van eiseres en dat de termijn voor het nemen van een beslissing was overschreden. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, en veroordeelde het college tot schadevergoeding van € 500,- en vergoeding van de proceskosten. De rechtbank benadrukte dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven, en dat eiseres recht heeft op vergoeding van het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/8550 WMO15

uitspraak van 25 april 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] (eiseres), te [plaatsnaam] , gemachtigde: mr. A. van 't Laar,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roosendaal(het college), verweerder.

Procesverloop

In een besluit van 28 november 2019 (primair besluit I) heeft het college geweigerd aan eiseres in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo) een maatwerkvoorziening te verstrekken in de vorm van hulp in het huishouden.
In een besluit van 19 juni 2020 (primair besluit II) is primair besluit I ingetrokken. Het college heeft alsnog een maatwerkvoorziening aan eiseres toegekend in de vorm van hulp bij het huishouden voor 7 uur per week, voor de periode 1 juli 2020 tot en met 31 juli 2021.
Eiseres heeft op 15 september 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op het door haar gemaakte bezwaar tegen primair besluit I.
In een besluit van 17 september 2020 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiseres tegen primaire besluit II ongegrond verklaard, met dien verstande dat het aantal geïndiceerde uren is verhoogd naar 7 uur en 30 minuten per week, verdeeld over twee zorgmomenten per week.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 15 februari 2022. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het college werd vertegenwoordigd door mr. Y. Bons en [naam vertegenwoordiger]
De termijn voor het doen van uitspraak is met zes weken verlengd.

OverwegingenFeiten en omstandigheden

1. Eiseres is een 55-jarige vrouw, die bekend is met lichamelijke klachten en psychische problematiek. Er is sprake van beperkingen op het gebied van bewegen, verplaatsen en mobiliteit alsmede in het huishouden conform vorenstaande beperkingen en mogelijkheden. Eiseres is nauwelijks in staat om huishoudelijke werkzaamheden te verrichten, en heeft vaak ook assistentie en hulp nodig bij ADL-activiteiten. Op 29 maart 2019 heeft het college een ondersteuningsmelding ontvangen die betrekking heeft op eiseres. Deze heeft geleid tot de in het procesverloop omschreven primaire besluitvorming.
In het bestreden besluit zijn de bezwaren van eiseres tegen primair besluit II ongegrond verklaard, met dien verstande dat het aantal geïndiceerde uren is verhoogd naar 7 uur en 30 minuten per week, verdeeld over 2 zorgmomenten per week. Het college is hiertoe overgegaan omdat gedurende de bezwarenprocedure is komen vast te staan dat eiseres incontinent is. In het advies van de bezwarencommissie – waarnaar het bestreden besluit verwijst – is verder opgenomen dat voor zes weken een extra indicatie wordt afgegeven van 9 uur per week voor hulp bij het huishouden, en om het achterstallig huishoudelijk werk weg te werken. Ook zal € 35,- worden vergoed aan extra ingekochte dienstenscheques. De rechtbank beschouwt deze aspecten als onderdelen van het bestreden besluit.
Omvang van het geding
2. Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep van eiseres tegen het niet tijdig beslissen op haar bezwaren tegen de primaire besluitvorming van het college mede betrekking op het bestreden besluit.
Het beroep tegen het niet tijdig beslissen
3. Het college heeft in het bestreden besluit geen standpunt ingenomen over het al dan niet toekennen van een dwangsom wegens het niet tijdig beslissen op het bezwaarschrift van eiseres. De rechtbank vat haar verzoek om alsnog een dwangsom vast te stellen daarom op als een verzoek aan de rechtbank om toepassing te geven aan artikel 8:55c van de Awb, door zelf de verschuldigde dwangsom vast te stellen.
4. Daargelaten of de brief van eiseres van 21 februari 2020 kan worden aangemerkt als geldige ingebrekestelling, heeft zij een dergelijke ingebrekestelling in ieder geval ingediend middels de brief van 22 juni 2020. Eiseres heeft vervolgens meer dan twee weken na deze ingebrekestelling beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen, namelijk bij brief van 15 september 2020. Het college heeft pas op 17 september 2020 beslist op de bezwaren van eiseres. Het college is daarom een dwangsom verschuldigd, te rekenen vanaf twee weken na de ontvangst van de ingebrekestelling, dus vanaf 7 juli 2020, tot en met tot en met 17 september 2020 (de datum van de beslissing op bezwaar). Omdat deze periode een langere duur heeft dan 42 dagen, zal de rechtbank – gelet op artikel 4:17, eerste en tweede lid van de Awb – de maximale dwangsom vaststellen van € 1.260,-.
Procesbelang bij de beoordeling van het bestreden besluit
5. De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit betrekking heeft op een afgesloten periode in het verleden, te weten de periode van 1 juli 2020 tot en met 31 juli 2021. In beginsel geldt dat geen procesbelang kan zijn gelegen in de beoordeling van een reeds verstreken periode, tenzij sprake is van een onderbouwd verzoek om schadevergoeding dan wel een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige periode. Uit de dossierstukken blijkt niet dat eiseres over de in geding zijnde periode (door middel van dienstencheques) meer huishoudelijke hulp heeft ingekocht en betaald dan de toegekende 7 uur en 30 minuten, en dat zij daardoor schade heeft geleden. De rechtbank gaat er echter van uit dat eiseres een toekomstig belang heeft bij een beoordeling van het bestreden besluit, onder meer omdat het college ter zitting heeft aangegeven dat de toekenning van huishoudelijke hulp voor de periode na 31 juli 2021 mede afhankelijk zal zijn van de uitkomst van deze procedure. De rechtbank acht daarom voldoende procesbelang aanwezig voor een beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit, en zal hiertoe overgaan in het hiernavolgende.
Standpunt eiseres
6. Eiseres stelt dat het college ten onrechte niet is overgegaan tot het vergoeden van haar proceskosten in de bezwaarfase. Volgens haar is de omvang van de toegekende huishoudelijke hulp ontoereikend en onvoldoende gemotiveerd. Ook had de indicatie moeten worden toegekend voor een langere periode dan slechts een jaar. Eiseres stelt verder dat de door haar ingekochte hulp over de periode 1 oktober 2019 tot 3 augustus 2020 volledig moet worden vergoed, en dat het college ten onrechte geen dwangsom heeft vastgesteld. Eiseres verzoekt de rechtbank ook om het college te veroordelen tot een schadevergoeding in verband met het tijdsverloop tussen het door haar gemaakte bezwaar en het nemen van het bestreden besluit.
Relevante regelgeving
7. De rechtbank verwijst voor de relevante wet- en regelgeving naar de bijlage die is gehecht aan deze uitspraak.
Vergoeding van de proceskosten in de bezwaarfase
8. De rechtbank volgt eiseres in haar stelling dat het college ten onrechte niet is overgegaan tot het vergoeden van haar proceskosten in de bezwaarfase, omdat het college in primair besluit II is overgegaan tot het herroepen van primair besluit I. Deze herroeping vond plaats wegens een aan het college te wijten onrechtmatigheid. Het verzoek om een proceskostenvergoeding is gedaan voordat het college op de bezwaren van eiseres heeft beslist, en eiseres heeft de kosten ook redelijkerwijs moeten maken. De rechtbank zal het college daarom veroordelen in de proceskosten in de bezwaarfase.
Het stappenplan
9. Uit artikel 3:2 van de Awb, in samenhang met de artikelen 2.3.2 en 2.3.5 van de Wmo 2015, volgt dat het college voldoende kennis moet vergaren over de voor het nemen van een besluit over maatschappelijke ondersteuning van belang zijnde feiten en omstandigheden en af te wegen belangen. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft in haar rechtspraak (zie de uitspraak van 21 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:819) uiteen-gezet op welke manier een dergelijk onderzoek naar maatschappelijke ondersteuning moet plaatsvinden. Uit deze rechtspraak blijkt onder meer dat:
- het college moet vaststellen wat de hulpvraag is;
- het college moet vaststellen welke problemen worden ondervonden bij de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, dan wel het zich kunnen handhaven in de samenleving;
- wanneer die problemen voldoende concreet in kaart zijn gebracht, kan worden bepaald welke ondersteuning naar aard en omvang nodig is;
- het onderzoek er vervolgens op gericht moet zijn of en in hoeverre de eigen mogelijkheden, gebruikelijke hulp, mantelzorg, ondersteuning door andere personen uit het sociale netwerk en voorliggende voorzieningen de nodige hulp en ondersteuning kunnen bieden. Slechts voor zover die mogelijkheden ontoereikend zijn, moet het college een maatwerkvoorziening verlenen;
- voor zover het onderzoek naar de nodige ondersteuning specifieke deskundigheid vereist een specifiek deskundig oordeel en advies niet zal kunnen ontbreken.
Het onderzoek van het college
10.1.
Naar aanleiding van de ondersteuningsmelding van eiseres hebben op 27 juni 2019 9 juni 2020 keukentafelgesprekken plaatsgevonden om de situatie van eiseres te bespreken en inventariseren. Daarbij zijn de lichamelijke- en geestelijke gezondheid, huisvesting, dagelijkse activiteiten, huiselijke relaties, sociaal netwerk en financiën van eiseres in kaart gebracht. In aanvulling hierop heeft het college advies opgevraagd bij Stichting SAP (SAP). In adviezen van 20 en 21 mei 2020 is opgenomen dat verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] eiseres thuis heeft bezocht op 20 en 21 mei 2020, in aanwezigheid van haar partner en twee kinderen. Haar functioneren is daarbij geobserveerd.
10.2.
In het rapport van 20 mei 2020 concludeert SAP dat bij eiseres sprake is van beperkingen op het gebied van bewegen, verplaatsen en mobiliteit alsmede in het huishouden conform vorenstaande beperkingen en mogelijkheden. Eiseres is nauwelijks tot enige huishoudelijke werkzaamheden in staat te achten, en zij heeft vaak ook assistentie en hulp nodig bij ADL-activiteiten. Volgens de SAP-arts kunnen de geclaimde klachten en beperkingen worden geobjectiveerd en in overeenstemming worden geacht met de gestelde diagnoses. Hierdoor is voldoende aannemelijk dat sprake is van een stoornis conform de ICF. Er is een beperking op het gebied van de sociale redzaamheid en het oordeelsvermogen, dan wel het vermogen tot het voeren van regie. Wat betreft de aanwezige gebruikelijke zorg wordt verwezen naar rapportages van 21 mei 2020.
10.3.
In het SAP-rapport van 21 mei 2020 over de heer [naam echtgenoot] , de echtgenoot van eiseres, is opgenomen dat er geen beperking is op het gebied van de sociale redzaamheid en het oordeelsvermogen, dan wel het vermogen tot het voeren van regie. De balans tussen draagkracht en draaglast van de gebruikelijke zorg wordt echter overschreden. De aanwezige beperking is niet zozeer gelegen in de onmogelijkheid om bepaalde huishou-delijke werkzaamheden te verrichten. Hij is hierin echter beperkt als gevolg van zijn werkzaamheden. De echtgenoot van eiseres werkt fulltime in Amsterdam, studeert daarnaast, heeft de zorg voor zijn vrouw die hij bijstaat bij ADL-handelingen en de persoonlijke verzorging, in combinatie met de huishoudelijke werkzaamheden die hij dan nog thuis moet verrichten. Bij het niet inzetten van huishoudelijke ondersteuning culmineert dit in een psychisch toestandsbeeld met slaapstoornissen, afnemende energie, stoornis in het kunnen vasthouden van aandacht en concentratie en een prikkelbaar humeur, wat negatieve reflecties heeft op zijn gezin en houding naar zijn partner. Bij oriënterend psychiatrisch onderzoek blijkt een duidelijke verkorte spanningsboog aanwezig.
10.4.
In het SAP-rapport van 21 mei 2020 over dhr. [naam zoon] , de zoon van eiseres, is opgenomen dat de bij hem aanwezige beperking evenmin is gelegen in de onmogelijkheid om bepaalde huishoudelijke werkzaamheden te verrichten. Hij is hierin beperkt als gevolg van zijn andere activiteiten. Omdat de zoon van eiseres studeert in Rotterdam en daarnaast parttime werkt op een advocatenkantoor is de dagelijkse belasting hoog. Daarnaast verricht hij diverse hand- en spandiensten binnen het gezin die hem afleiden van studieactiviteiten, waardoor hij onvoldoende rust in zijn hoofd kan krijgen om zich hier voldoende op te focussen. Er treden hierdoor secundaire lichamelijke klachten op, en zijn studieresultaten worden negatief beïnvloed. De zoon trekt zich de situatie van zijn moeder en het gezin erg aan, wat vorig jaar heeft geleid tot overbelastingsklachten. Hij is hierdoor duidelijk beperkt in het kunnen leveren van gebruikelijke zorg.
Heeft het college het stappenplan gevolgd?
11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college de hulpvraag van eiseres en de door haar ondervonden problemen bij de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie nauwkeurig en uitgebreid vastgesteld, gelet op de inhoud van de verslagen van de twee keukentafelgespreksverslagen, de adviezen van SAP en de vertaalslag ervan in de bestreden besluitvorming. Ook is duidelijk genoeg omschreven welke ondersteuning naar aard en omvang nodig is om een passende bijdrage te leveren aan de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie van eiseres. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zijn keuze om geen huishoudelijke hulp toe te kennen voor het voorbereiden van maaltijden, het inruimen van boodschappen en regievoering in de bestreden besluitvorming echter onvoldoende gemotiveerd. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat deze taken zouden kunnen worden opgevangen door de gezinsleden van eiseres. De rechtbank acht de daarvoor in de bestreden besluitvorming gegeven onderbouwing onvoldoende, nu uit de SAP-rapporten volgt dat de gezinsleden van eiseres beperkt zijn in het kunnen leveren van gebruikelijke zorg.
12. De rechtbank ziet aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, gelet op de nadere motivering van het college in het verweerschrift van 25 januari 2022 en zijn aanvullende toelichting ter zitting. Deze houdt in dat uit de SAP-rapporten blijkt dat de gezinsleden van eiseres enkel beperkt zijn in het kunnen leveren van gebruikelijke zorg door de optelsom van verschillende belastende activiteiten, en niet door de onmogelijkheid om huishoudelijk werk te doen. Het college heeft daarbij van belang mogen achten dat – behoudens het voorbereiden van maaltijden, het inruimen van boodschappen en regievoering – voor alle overige huishoudelijke taken ondersteuning is toegekend, waardoor de huisgenoten van eiseres met de toegekende maatwerkvoorziening al in ruime mate worden ontlast in het huishouden. Verder heeft het college met betrekking tot het doen van boodschappen terecht opgemerkt dat eiseres gebruik kan maken van een algemeen gebruikelijke voorziening, in de vorm van diverse boodschappenservices waarbij boodschappen op elke gewenste dag kunnen worden thuisbezorgd. De rechtbank wijst hierbij op de vaste rechtspraak van de CRvB (zie onder meer de uitspraak van 20 november 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3690), waaruit volgt dat de kosten van een boodschappenser-vice financieel kunnen worden gedragen met een inkomen op minimumniveau. Nu eiseres voor de boodschappen gebruik kan maken van een algemeen gebruikelijke voorziening, heeft het college haar hiervoor terecht geen maatwerkvoorziening verstrekt. Voor het bereiden van warme maaltijden zijn eveneens verschillende alternatieven beschikbaar, waarbij het college terecht heeft opgemerkt dat geen sprake is van bijzondere diëten bij eiseres en de overige gezinsleden. Met betrekking tot regievoering heeft het college steekhoudend gemotiveerd dat deze aanwezig is als de huishoudelijke hulp er is, en dat van de gezinsleden van eiseres redelijkerwijs kan worden verwacht dat zij zelf invulling kunnen geven aan het restant van de te voeren regie. Daarbij heeft het college terecht opgemerkt dat al sprake is van een gewenning met huishoudelijke hulp, en dat weinig aansturing nodig is. Verder worden alle taken duidelijk omschreven in het ondersteuningsplan, waarmee sprake is van een leidraad die houvast biedt.
De geldigheidsduur van de toegekende indicatie
13. De rechtbank stelt voorop dat in de Wmo en het daarop gebaseerde beleid van het college zoals vastgelegd in de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente [plaatsnaam] 2017 geen regels zijn opgenomen over de minimumduur voor de toekenning van een maatwerkvoorziening. Het komt er daarom op aan of het college de verlening van de toegekende maatwerkvoorziening voor de duur van 13 maanden (te weten: van 1 juli 2020 tot en met 31 juli 2021) voldoende heeft gemotiveerd. Het college heeft de gehanteerde duur gemotiveerd door te stellen dat het zicht wil houden op de situatie in het gezin van eiseres, temeer nu zij zelf heeft aangegeven niet in staat te zijn het overzicht te behouden en wijzigingen in haar persoonlijke situatie op te merken. De rechtbank acht deze motivering houdbaar, en wijst erop dat de CRvB een soortgelijke onderbouwing ook toelaatbaar heeft geacht in een uitspraak van 21 februari 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:607).
De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat de duur van de indicatie te kort is omdat haar gezondheidssituatie blijvend is en niet ten voordele zal wijzigen. Het college heeft in zijn verweerschrift voldoende gemotiveerd dat de reden voor de gekozen geldigheids-duur niet zozeer ligt in de gezondheidssituatie van eiseres, maar in haar omgeving. Gezien de leeftijd van de kinderen van eiseres en de werksituatie van haar echtgenoot zijn wijzigingen in de situatie op korte termijn voorzienbaar, zodat een lange indicatie niet passend is.
Vergoeding van zelf ingekochte hulp (dienstencheques en strijkwerkzaamheden)
14. In deze procedure wordt alleen de periode beoordeeld waarover huishoudelijke ondersteuning is toegekend, en dus niet – ook – de periode voor 1 juli 2020. Wat eiseres aanvoert over de ingekochte dienstencheques valt daarom buiten de omvang van dit geding, omdat zij blijkens een door haar ingebracht overzicht voor het laatst een dienstencheque heeft ingekocht op 25 juni 2020. Eiseres heeft verder bij het college nota's ingediend voor strijkwerkzaamheden in juli 2020. De rechtbank ziet geen aanleiding voor de conclusie dat het college deze werkzaamheden ten onrechte niet heeft vergoed, nu niet is onderbouwd dat eiseres was aangewezen op het inkopen ervan als gevolg van de besluitvorming van het college. De rechtbank merkt hierbij ten overvloede op dat het college ter zitting heeft toegezegd dat nog zal worden nagegaan of aanleiding bestaat voor het alsnog vergoeden van de betreffende kosten.
De uitvoering van de toegekende indicatie
15. Eiseres wordt niet gevolgd in haar stelling dat de kwaliteit van de schoonmaak-werkzaamheden ontoereikend is, en dat bepaalde taken blijven liggen. Wat zij in dit kader aanvoert heeft betrekking op de uitvoering van het bestreden besluit, en niet op de rechtmatigheid ervan. De rechtbank merkt ten overvloede op dat het in eerste instantie op de weg van eiseres ligt om erop toe te zien dat de huishoudelijke hulp zich aan het ondersteuningsplan houdt, en dat de ingeplande tijd wordt besteed aan taken die zijn geïndiceerd. Voor zover zij ontevreden is over de uitvoering van de toegekende maatwerkvoorziening kan zij zich primair wenden tot de (klachtenfunctionaris van de) zorgaanbieder of de klantmanager van het college.
Schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
16. Eiseres heeft, gelet op de duur van de procedure, verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De rechtbank zal dit verzoek toewijzen.
17. In procedures als deze mag de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep bij de rechtbank ten hoogste anderhalf jaar duren. Doorgaans zal geen sprake zijn van een overschrijding van de redelijke termijn, indien de fase van bezwaar en beroep gezamenlijk niet langer dan twee jaar heeft geduurd (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 1 maart 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:436). Er kunnen bijzondere omstandigheden zijn op grond waarvan een andere termijn dan twee jaar geldt. De complexiteit van de zaak, de wijze waarop de zaak door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld, het processuele gedrag van eiseres gedurende de procesgang en de aard van het besluit en het daardoor getroffen belang van eiseres zijn omstandigheden die in een concrete zaak een langere behandelingsduur kunnen rechtvaardigen. In deze zaak is er geen reden die een dergelijke langere duur rechtvaardigt.
18. De termijn start in beginsel op het moment waarop het college het bezwaarschrift ontvangt. In dit geval is dat op 6 januari 2020. Vanaf dat moment tot de datum van deze uitspraak zijn minimaal twee jaar verstreken. Dit betekent dat de redelijke termijn in deze zaak met meer dan een maand is overschreden. Beoordeeld moet worden aan wie de overschrijding van de redelijke termijn moet worden toegerekend. Voor de berekening van het bedrag aan schadevergoeding dat voor rekening komt van het college onderscheidenlijk van de Staat wordt de methode gevolgd die is uiteengezet in het arrest van de Hoge Raad (HR) van 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252. Volgens deze methode kan de termijnoverschrijding naar het oordeel van de rechtbank geheel worden toegerekend aan het college. Het college heeft het bestreden besluit op 17 september 2020 verzonden, en heeft daarmee de besluitvorming op bezwaar in een termijn van ruim negen maanden afgerond, terwijl deze termijn hoogstens zes maanden mocht zijn. Van termijnoverschrijding door de rechtbank is geen sprake, waarbij de rechtbank opmerkt dat in overweging 3.11.1 van de aangehaalde uitspraak van de HR is opgenomen dat de duur van de beroepsfase in gevallen waarin beroep wordt ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op een bezwaarschrift niet in aanmerking wordt genomen zolang nog geen uitspraak op het bezwaar is gedaan. Het college zal daarom worden veroordeeld tot een schadevergoeding ter hoogte van € 500,-.
Conclusie
19. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep voor zover het is gericht tegen het niet tijdig beslissen op de bezwaren van eiseres gegrond is. Het beroep wordt eveneens gegrond verklaard voor zover dit is gericht tegen het bestreden besluit. De rechtbank zal de rechtsgevolgen van dit besluit in stand laten. De rechtbank zal het college wel veroordelen tot het betalen aan eiseres van een schadevergoeding van € 500,- wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM.
20. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het college aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
De rechtbank ziet verder aanleiding om het college te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 0,5).
De rechtbank ziet ook aanleiding het college te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van haar beroep tegen het bestreden besluit heeft moeten maken. Deze worden vastgesteld op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting van de rechtbank, met een waarde per punt van € 759,‑, met wegingsfactor 1). Voorts komen de door eiseres gevraagde reiskosten ten behoeve van de zitting voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank veroordeelt het college in deze kosten, die de rechtbank vaststelt op € 14,55, gebaseerd op de kosten van openbaar vervoer.
De rechtbank ziet ook aanleiding het college te veroordelen in de kosten die eiseres in de bezwaarfase heeft gemaakt. Deze stelt de rechtbank eveneens vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting in de bezwaarfase, met een waarde per punt van € 759,‑, met wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen op de bezwaren van eiseres gegrond;
- stelt de door het college reeds verbeurde dwangsom vast op € 1.260,-;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- veroordeelt het college tot betaling aan eiseres van een schadevergoeding van € 500,-;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 3.809,55,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. M.I.P. Buteijn, griffier, op 25 april 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Bijlage – relevante regelgeving

Wmo 2015
Artikel 2.3.2 van de Wmo 2015 geeft voorschriften voor het onderzoek dat door het college dient te worden verricht naar aanleiding van een melding van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning. Het eerste lid bepaalt dat het college, in samenspraak met degene door of namens wie de melding is gedaan en waar mogelijk met de mantelzorger(s) dan wel diens vertegenwoordiger, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken, een onderzoek uitvoert overeenkomstig het tweede tot en met het achtste lid. Het tweede lid bepaalt dat een cliënt, voordat het onderzoek van start gaat, het college een persoonlijk plan kan overhandigen waarin hij zijn omstandigheden, zoals genoemd in deze bepaling, beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen. Ingevolge het vierde lid, voor zover hier van belang, onderzoekt het college
a. de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van de cliënt,
b. de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp zijn zelfredzaamheid te verbeteren of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen,
c. de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen.
Artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015 bepaalt dat het college beslist tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
Artikel 2.3.5, vierde lid, van de Wmo 2015 bepaalt, voor zover hier van belang, dat het college beslist tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de cliënt met psychische of psychosociale problemen voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen. In het vijfde lid van dit artikel is, voor zover van belang, bepaald dat de maatwerkvoorziening, voor zover daartoe aanleiding bestaat, is afgestemd op de omstandigheden en mogelijkheden van de cliënt.