ECLI:NL:RBZWB:2022:2355

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 april 2022
Publicatiedatum
28 april 2022
Zaaknummer
AWB- 21_5952 en 21_5953
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van bestreden besluiten inzake maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden onder de Wmo

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 april 2022, betreft het een geschil tussen een eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roosendaal over de toekenning van maatwerkvoorzieningen in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Eiseres, een 55-jarige vrouw met lichamelijke en psychische klachten, had beroep ingesteld tegen de besluiten van het college waarin haar bezwaren tegen eerdere besluiten ongegrond werden verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bestreden besluiten betrekking hebben op reeds verstreken periodes, maar dat er voldoende procesbelang aanwezig is om de rechtmatigheid van deze besluiten te beoordelen, omdat de uitkomst invloed kan hebben op toekomstige toekenningen van hulp bij het huishouden.

De rechtbank oordeelt dat het college ten onrechte geen onderzoek heeft verricht naar de actuele situatie van eiseres en haar hulpvraag. De rechtbank verwijst naar relevante rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) die stelt dat het college bij het nemen van besluiten over maatschappelijke ondersteuning voldoende kennis moet vergaren over de feiten en omstandigheden. De rechtbank concludeert dat de bestreden besluiten niet met de vereiste zorgvuldigheid zijn voorbereid en vernietigt deze besluiten. Het college wordt opgedragen om opnieuw te beslissen op de bezwaren van eiseres, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. Tevens wordt het griffierecht aan eiseres vergoed en worden de proceskosten vastgesteld op € 1.518,-.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 21/5952 WMO en 21/5953 WMO15

uitspraak van 25 april 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] (eiseres), te [plaatsnaam] , gemachtigde: mr. A. van 't Laar,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roosendaal(het college), verweerder.

Procesverloop

In een besluit van 26 juli 2021 (primair besluit I) heeft het college de aan eiseres toegekende maatwerkvoorziening in de vorm van hulp bij het huishouden voor 7,5 uur per week (administratief) verlengd, voor de periode van 1 oktober 2021 tot 1 december 2021.
In een besluit van 14 oktober 2021 (primair besluit II) heeft het college de aan eiseres toegekende maatwerkvoorziening in de vorm van hulp bij het huishouden voor 7,5 uur per week (administratief) verlengd, voor de periode van 1 december 2021 tot 1 februari 2022.
In twee onderscheidenlijke besluiten van 21 december 2021 (bestreden besluit I en II) heeft het college de bezwaren van eiseres tegen beide primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 15 februari 2022. De zaken zijn gezamenlijk behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het college werd vertegenwoordigd door mr. Y. Bons en [naam vertegenwoordiger]
De termijn voor het doen van uitspraak is met zes weken verlengd.

OverwegingenFeiten en omstandigheden

1. Eiseres is een 55-jarige vrouw, die bekend is met lichamelijke klachten en psychische problematiek. Er is sprake van beperkingen op het gebied van bewegen, verplaatsen en mobiliteit alsmede in het huishouden conform vorenstaande beperkingen en mogelijkheden. Eiseres is nauwelijks in staat om huishoudelijke werkzaamheden te verrichten, en heeft vaak ook assistentie en hulp nodig bij ADL-activiteiten.
In een besluit van 28 november 2019 heeft het college geweigerd aan eiseres in het kader van de Wmo een maatwerkvoorziening te verstrekken in de vorm van hulp in het huishouden. In een besluit van 19 juni 2020 is alsnog een maatwerkvoorziening toegekend in de vorm van hulp bij het huishouden voor 7 uur per week, voor de periode van 1 juli 2020 tot en met 31 juli 2021. In een besluit van 17 september 2020 heeft het college de bezwaren van eiseres tegen het besluit van 19 juni 2020 ongegrond verklaard, met dien verstande dat het aantal geïndiceerde uren is verhoogd van 7 uur naar 7 uur en 30 minuten, verdeeld over twee zorgmomenten per week.
Eiseres heeft op 10 juni 2021 een verzoek ingediend bij het college om een verlenging (en uitbreiding) van haar indicatie. Deze heeft geleid tot de in het procesverloop omschreven primaire besluitvorming. In de beide bestreden besluiten heeft het college de bezwaren van eiseres tegen de beide primaire besluiten ongegrond verklaard.
Procesbelang
2. De rechtbank stelt vast dat beide bestreden besluiten zien op een afgesloten periode in het verleden, te weten de periodes van 1 oktober 2021 tot 1 december 2021 en van 1 december 2021 tot 1 februari 2022. In beginsel geldt dat geen procesbelang kan zijn gelegen in de beoordeling van een reeds verstreken periode, tenzij sprake is van een onderbouwd verzoek om schadevergoeding dan wel een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige periode. Uit de dossierstukken blijkt niet dat eiseres over de in geding zijnde periodes (door middel van dienstencheques) meer huishoudelijke hulp heeft ingekocht en betaald dan de toegekende 7 uur en 30 minuten en dat zij daardoor schade heeft geleden. De rechtbank gaat er echter van uit dat eiseres een toekomstig belang heeft bij een beoordeling van de bestreden besluiten, onder meer omdat het college ter zitting heeft aangegeven dat de toekenning van huishoudelijke hulp voor de periode na 1 februari 2022 mede afhankelijk zal zijn van de uitkomst van deze procedures. De rechtbank acht daarom voldoende procesbelang aanwezig voor het beoordelen van de rechtmatigheid van beide bestreden besluiten, en zal hiertoe overgaan in het hiernavolgende.
Standpunt college in het bestreden besluit
3. Het college heeft het aantal geïndiceerde uren van eiseres in de bestreden besluiten – ten opzichte van het besluit van 17 september 2020 – ongewijzigd en zonder nader onderzoek vastgesteld op 7 uur en 30 minuten, verdeeld over twee zorgmomenten per week. In de inhoud van het verzoek van eiseres van 10 juni 2021, dat heeft geleid tot de primaire besluitvorming, heeft het college geen nieuwe omstandigheden gezien in vergelijking met het besluit van 17 september 2020. Volgens het college heeft eiseres onvoldoende aangetoond dat de huidige indicatie onvoldoende is, en dat haar huis hierdoor vervuilt.
Standpunt eiseres
4. Eiseres gaat in beroep over tot het herhalen en inlassen van wat zij aanvoert in de beroepsprocedures met zaaknummers 20/8550 en 21/1362. Zij stelt verder dat het college ten onrechte geen onderzoek heeft verricht voorafgaand aan de bestreden besluitvorming. Eiseres beroept zich hierbij op verschillende uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [1] . Eiseres refereert ten slotte aan een kwaliteitsonderzoek dat is verricht door [bedrijf] in de zomer van 2021, waaruit bleek dat haar woning niet voldeed aan het vereiste van een schoon en leefbaar huis. Wat eiseres aanvoert ter onderbouwing van haar standpunt wordt, voor zover relevant, in het hiernavolgende besproken.

Relevante regelgeving

5. De rechtbank verwijst voor de relevante wet- en regelgeving naar de bijlage die is gehecht aan deze uitspraak.
Stappenplan
6. Uit artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht, in samenhang met de artikelen 2.3.2 en 2.3.5 van de Wmo 2015, volgt dat het college voldoende kennis moet vergaren over de voor het nemen van een besluit over maatschappelijke ondersteuning van belang zijnde feiten en omstandigheden en af te wegen belangen. De CRvB heeft in haar rechtspraak (zie de uitspraak van 21 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:819) uiteengezet op welke manier een dergelijk onderzoek naar maatschappelijke ondersteuning moet plaatsvinden. Uit deze rechtspraak blijkt onder meer dat:
- het college moet vaststellen wat de hulpvraag is;
- het college moet vaststellen welke problemen worden ondervonden bij de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, dan wel het zich kunnen handhaven in de samenleving;
- wanneer die problemen voldoende concreet in kaart zijn gebracht, kan worden bepaald welke ondersteuning naar aard en omvang nodig is;
- het onderzoek er vervolgens op gericht moet zijn of en in hoeverre de eigen mogelijkheden, gebruikelijke hulp, mantelzorg, ondersteuning door andere personen uit het sociale netwerk en voorliggende voorzieningen de nodige hulp en ondersteuning kunnen bieden. Slechts voor zover die mogelijkheden ontoereikend zijn, moet het college een maatwerkvoorziening verlenen;
- voor zover het onderzoek naar de nodige ondersteuning specifieke deskundigheid vereist een specifiek deskundig oordeel en advies niet zal kunnen ontbreken.
Heeft het college ten onrechte geen onderzoek verricht?
7. De rechtbank volgt eiseres in haar standpunt dat het college ten onrechte geen onderzoek heeft verricht voorafgaand aan de bestreden besluitvorming. De handelswijze van het college in deze zaken komt feitelijk neer op een benadering die wordt gevolgd bij het toepassen van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waarbij een eerder besluit als uitgangspunt wordt genomen en een nieuwe aanvraag niet inhoudelijk wordt beoordeeld maar er enkel wordt getoetst of sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden.
De rechtbank ziet aanleiding om aan te sluiten bij de door eiseres aangehaalde rechtspraak van de CRvB, en te oordelen dat het college met genoemde handelswijze een onjuiste beoordelingsmaatstaf heeft aangelegd. In de melding van eiseres van 10 juni 2021 is uitdrukkelijk verzocht om een onderzoek in te stellen, waarbij zij omstandigheden heeft aangedragen. Hiermee is een nieuw beoordelingsmoment gegeven, reeds omdat de feiten en omstandigheden die relevant zijn voor een goede beoordeling naar hun aard kunnen zijn gewijzigd. De rechtbank merkt hierbij ten overvloede op dat het college dit ook lijkt te onderkennen in primair besluit II, gelet op de volgende passage:
"Uw indicatie is geldig voor de duur van een jaar omdat uw situatie en die van uw huisgenoten kan wijzigen en om na dat jaar te evalueren welke hulp noodzakelijk is". Nu het college de aan eiseres toegekende hulp in het huishouden voor 7,5 uur per week administratief heeft verlengd over de periode van 1 oktober 2021 tot 1 februari 2022 zonder daarbij het stappenplan van de CRvB te volgen, zijn de bestreden besluiten niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid, en ondeugdelijk gemotiveerd.
Conclusie
8. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat de beroepen gegrond zijn. De bestreden besluiten worden vernietigd, en het college zal worden opgedragen opnieuw te beslissen op de bezwaren van eiseres tegen de beide primaire besluiten. Het college zal nieuwe beslissingen op bezwaar moeten nemen, met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen.
9. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, moet het griffierecht in beide zaken aan eiseres worden vergoed. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht, zodat de kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand worden vastgesteld op € 1.518,- (2 punten voor het indienen van beroepschriften en 2 punten voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,-, en een wegingsfactor van 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- draagt de het college op met inachtneming van deze uitspraak opnieuw te beslissen op de bezwaren van eiseres tegen de beide primaire besluiten;
- draagt het college op het betaalde griffierecht in beide zaken van (in totaal) € 98,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. M.I.P. Buteijn, griffier, op 25 april 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Bijlage – relevante regelgeving

Wmo 2015
Artikel 2.3.2 van de Wmo 2015 geeft voorschriften voor het onderzoek dat door het college dient te worden verricht naar aanleiding van een melding van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning. Het eerste lid bepaalt dat het college, in samenspraak met degene door of namens wie de melding is gedaan en waar mogelijk met de mantelzorger(s) dan wel diens vertegenwoordiger, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken, een onderzoek uitvoert overeenkomstig het tweede tot en met het achtste lid. Het tweede lid bepaalt dat een cliënt, voordat het onderzoek van start gaat, het college een persoonlijk plan kan overhandigen waarin hij zijn omstandigheden, zoals genoemd in deze bepaling, beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen. Ingevolge het vierde lid, voor zover hier van belang, onderzoekt het college
a. de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van de cliënt,
b. de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp zijn zelfredzaamheid te verbeteren of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen,
c. de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen.
Artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015 bepaalt dat het college beslist tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
Artikel 2.3.5, vierde lid, van de Wmo 2015 bepaalt, voor zover hier van belang, dat het college beslist tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de cliënt met psychische of psychosociale problemen voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen. In het vijfde lid van dit artikel is, voor zover van belang, bepaald dat de maatwerkvoorziening, voor zover daartoe aanleiding bestaat, is afgestemd op de omstandigheden en mogelijkheden van de cliënt.

Voetnoten

1.Het gaat om de uitspraken met de kenmerken ECLI:NL:CRVB:2013:1615, ECLI:NL:CRVB:2014:3950, ECLI:NL:CRVB: 2016:3665 en ECLI:NL:CRVB:2018:144.