In deze zaak gaat het om de intrekking van de IOAZ-uitkering van eisers door het college van burgemeester en wethouders van Tilburg. Eisers, die een IOAZ-uitkering ontvingen, hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van 12 mei 2020, waarin hun uitkering met terugwerkende kracht werd ingetrokken en een bedrag van € 25.322,27 werd teruggevorderd. Het college stelde dat eisers de inlichtingenplicht hadden geschonden door niet te melden dat eiseres werkzaamheden verrichtte en door de aankoop van een voertuig niet te melden. Het bestreden besluit van 21 juli 2020 verklaarde het bezwaar ongegrond.
Tijdens de zitting op 9 december 2021 hebben eisers hun standpunt toegelicht, waarbij zij erkenden dat eiseres werkzaamheden had verricht, maar stelden dat dit niet leidde tot een volledige bijstandsuitkering. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, inclusief de resultaten van een onderzoek naar de rechtmatigheid van de uitkering, dat was uitgevoerd door de afdeling Fraudebestrijding.
De rechtbank oordeelde dat het college op goede gronden de IOAZ-uitkering had ingetrokken en dat eisers niet aannemelijk hadden gemaakt dat zij recht hadden op een (aanvullende) uitkering. De rechtbank concludeerde dat de schending van de inlichtingenplicht door eisers een rechtsgrond opleverde voor de intrekking van de uitkering. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen reden voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert op 20 januari 2022.