ECLI:NL:RBZWB:2022:235

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 januari 2022
Publicatiedatum
21 januari 2022
Zaaknummer
AWB- 20_8444
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van IOAZ-uitkering na schending inlichtingenplicht

In deze zaak gaat het om de intrekking van de IOAZ-uitkering van eisers door het college van burgemeester en wethouders van Tilburg. Eisers, die een IOAZ-uitkering ontvingen, hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van 12 mei 2020, waarin hun uitkering met terugwerkende kracht werd ingetrokken en een bedrag van € 25.322,27 werd teruggevorderd. Het college stelde dat eisers de inlichtingenplicht hadden geschonden door niet te melden dat eiseres werkzaamheden verrichtte en door de aankoop van een voertuig niet te melden. Het bestreden besluit van 21 juli 2020 verklaarde het bezwaar ongegrond.

Tijdens de zitting op 9 december 2021 hebben eisers hun standpunt toegelicht, waarbij zij erkenden dat eiseres werkzaamheden had verricht, maar stelden dat dit niet leidde tot een volledige bijstandsuitkering. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, inclusief de resultaten van een onderzoek naar de rechtmatigheid van de uitkering, dat was uitgevoerd door de afdeling Fraudebestrijding.

De rechtbank oordeelde dat het college op goede gronden de IOAZ-uitkering had ingetrokken en dat eisers niet aannemelijk hadden gemaakt dat zij recht hadden op een (aanvullende) uitkering. De rechtbank concludeerde dat de schending van de inlichtingenplicht door eisers een rechtsgrond opleverde voor de intrekking van de uitkering. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen reden voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert op 20 januari 2022.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/8444 IOAZ

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 januari 2022 in de zaak tussen

[naam eiser](eiser) en
[naam eiseres](eiseres), beiden te [plaatsnaam] , eisers,
gemachtigde: mr. J.L.A.M. van Os,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg(college), verweerder.

Procesverloop

In een besluit van 12 mei 2020 (primair besluit) heeft het college de uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) van eisers ingetrokken met ingang van 26 oktober 2018. Tevens heeft het college de te veel betaalde uitkering over de periode van 26 oktober 2018 tot 1 mei 2020 teruggevorderd van eisers tot een bedrag van € 25.322,27.
In een besluit van 21 juli 2020 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank in Breda op 9 december 2021. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N. Melsen.

Overwegingen

1.
Feiten
Eisers ontvingen vanaf 26 oktober 2018 een IOAZ-uitkering naar de gehuwdennorm van het college.
Naar aanleiding van een anonieme melding heeft de afdeling Fraudebestrijding in opdracht van het college onderzoek gedaan naar de rechtmatigheid van de aan eisers verstrekte IOAZ-uitkering. In het kader van dit onderzoek heeft de afdeling Fraudebestrijding onder andere waarnemingen verricht bij het opgegeven adres (Antillenplein 3 te Tilburg), zijn meerdere malen gegevens opgevraagd en zijn eisers uitgenodigd voor gesprekken. De resultaten van het onderzoek zijn neergelegd in het rapport uitkeringsfraude van 22 april 2020.
Naar aanleiding van de onderzoeksresultaten heeft het college het primaire besluit genomen, waarin de IOAZ-uitkering van eisers is ingetrokken met ingang van 26 oktober 2018 (datum toekenning) en de te veel betaalde uitkering over de periode van 26 oktober 2018 tot 1 mei 2020 teruggevorderd van eisers tot een bedrag van € 25.322,27. Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
Bij het bestreden besluit heeft het college het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
2.
Geschil
In geschil is de vraag of het college op goede gronden de IOAZ-uitkering van eisers heeft ingetrokken en teruggevorderd.
3.
Beroepsgronden
Eisers stellen zich in beroep op het standpunt dat hun bezwaargronden onvoldoende zijn weerlegd in het bestreden besluit. In dit kader hadden eisers aangevoerd dat zij erkennen dat eiseres werkzaamheden heeft verricht, waarvan zij de inkomsten had moeten opgeven, en dat de reden hiervan hun penibele financiële situatie was. Eisers stellen dat sprake is geweest van twee poetsadressen ( [adres] [huisnummer 1] en [huisnummer 2] te [plaatsnaam] ) en dat de verklaring van nr. [huisnummer 2] grotendeels juist is, met de aantekening dat eiseres enkel op maandagen werkte en vele maandagen wegvielen door feestdagen of vakantie. Eiseres heeft op nr. [huisnummer 1] in 2019 ongeveer 20 keer werkzaamheden verricht en in 2020 maar één keer. De uren zijn juist en het uurtarief was € 12,50. In beroep stellen eisers verder dat, wat door onderzoek en door verklaringen van poetsadressen en eisers naar voren is gekomen, voldoende duidelijkheid verschaft over de omvang van de werkzaamheden die door eiseres zijn verricht, zodat het recht op een (aanvullende ) IOAZ-uitkering kon worden vastgesteld. Eiseres heeft in ieder geval niet gewerkt voor een volledige bijstandsuitkering.
4.
Wettelijk kader
De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
5.
Beoordeling
5.1.
De te beoordelen periode loopt van 26 oktober 2018 tot 1 mei 2020.
5.2.
Een besluit tot intrekking en terugvordering van een uitkering is een voor de betrokkene belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op de bijstandverlenende instantie. Dit betekent dat de bijstandverlenende instantie de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van
5 januari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:6).
5.3.1.
Het college heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eisers de in artikel 13 van de IOAZ neergelegde inlichtingenplicht hebben geschonden door niet te melden dat eiseres werkzaamheden verrichtte in de te beoordelen periode en door de aankoop van het voertuig met kenteken [kenteken nummer] niet te melden.
5.3.2.
De rechtbank merkt op dat, daar waar in de besluitvorming en rapportages van het college als grondslag van het onderzoek artikel 53a, zesde lid, van de Participatiewet is genoemd, hiervoor zal worden gelezen artikel 14, zesde lid, van de IOAZ.
5.4.
De rechtbank stelt vast dat ter zitting door het college is bevestigd dat de door eiseres in 2016 ontvangen erfenis niet meer in geschil is. De rechtbank laat de bespreking van dit onderdeel van het bestreden besluit achterwege.
Verder stelt de rechtbank vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eiseres de op haar rustende inlichtingenplicht heeft geschonden door het niet bij het college melden van haar werkzaamheden als huishoudelijke hulp, de inkomsten daaruit en de aankoop van het voertuig met kenteken [kenteken nummer] . Partijen zijn echter verdeeld over de vraag of, en zo ja in hoeverre, eisers in de te beoordelen periode in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerden.
5.5.
De rechtbank overweegt dat volgens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter op het gebied van IOAZ-geschillen, de CRvB, schending van de inlichtingenplicht een rechtsgrond oplevert voor intrekking van het recht op uitkering, indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat zij, indien zij destijds wel aan de inlichtingenplicht zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad (zie de uitspraken van 16 maart 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:586, en van
24 november 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4148).
Eisers zijn naar het oordeel van de rechtbank er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat, indien zij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zouden hebben voldaan, zij over de te beoordelen periode recht op (aanvullende) IAOZ-uitkering zouden hebben gehad. Dat eiseres geen verifieerbare administratie van haar werkzaamheden heeft bijgehouden, komt voor haar rekening en risico. Door de late, deels tegenstrijdige, verklaringen die eiseres heeft afgelegd over haar werkzaamheden is naar het oordeel van de rechtbank eveneens aan eiseres te wijten onduidelijkheid ontstaan. Haar verklaringen kwamen immers aanvankelijk niet overeen met de verklaringen van de bewoners van [adres] [huisnummer 1] en [huisnummer 2] , de poetsadressen van eiseres. Ook het niet melden van de aankoop van het voertuig met kenteken [kenteken nummer] komt voor rekening en risico van eisers.
Uit het dossier volgt naar het oordeel van de rechtbank dan ook dat te veel onduidelijk is gebleven over de inkomens- en vermogenspositie van eisers in de te beoordelen periode om het recht op IOAZ-uitkering vast te kunnen stellen of om er een schatting op te kunnen baseren. Eisers hebben hierdoor niet aannemelijk gemaakt dat zij, indien zij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zouden hebben voldaan, over de te beoordelen periode recht op (aanvullende) IOAZ-uitkering zouden hebben gehad. Als gevolg hiervan was het college gehouden om over te gaan tot intrekking op grond van artikel 17, derde lid, van de IOAZ. Het college was tevens gehouden tot terugvordering op grond van artikel 25, eerste lid, van de IOAZ.
5.6.
Tegen de terugvordering hebben eisers geen zelfstandige gronden aangevoerd, waardoor deze geen nadere bespreking behoeft.
6. Uit het voorgaande volgt dat de gronden van eisers niet slagen. Het beroep wordt ongegrond verklaard. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.M. Pasmans, griffier, op 20 januari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Bijlage

Artikel 13 van de IOAZ bepaalt, voor zover van belang:
1. De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling en het recht op uitkering, de hoogte of de duur van de uitkering, of op het bedrag van de uitkering dat aan hem wordt betaald. De verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door burgemeester en wethouders kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
2. De belanghebbende is verplicht aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.
Artikel 14, zesde lid, van de IOAZ bepaalt dat het college bevoegd is onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zonodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voortzetting van bijstand. Indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft kan het college besluiten tot herziening of intrekking van de bijstand.
Artikel 17, derde lid, van de IOAZ bepaalt, voor zover van belang:
Het college herziet een besluit tot toekenning van de uitkering, dan wel trekt een besluit tot toekenning van de uitkering in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 13, eerste lid, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering.
Artikel 25, eerste lid, van de IOAZ bepaalt dat het college van de gemeente die de uitkering heeft verleend de uitkering terugvordert voor zover de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 13, eerste lid.