Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
hierna te noemen: de onderneming, onder de verplichting voor de
deze balans hierna te noemen: de inbrengbalans en
3.Geschil
4.Beoordeling van het geschil
1.2. Definities
eenonderneming wordt omgezet in een vennootschap. Het behoeft daarbij niet te gaan om de gehele onderneming zoals deze bestond op het overgangstijdstip. De Hoge Raad heeft namelijk voor de geruisloze omzetting beslist dat deze faciliteit ook doorgang kan vinden indien in de periode tussen het overgangstijdstip en het moment van daadwerkelijke inbreng in de vennootschap, een (wezenlijk) deel van de onderneming is vervreemd aan een derde. Voorwaarde is wel dat het resterende deel van de onderneming samen met de opbrengst van het vervreemde deel van de onderneming nog steeds een onderneming in de zin van artikel 6 van de Wet IB 1964 (thans artikel 3.4 van de Wet IB 2001) vormt (HR 12 december 2003, nrs. 37 490 en 38 538). Een wijziging in de aard of de omvang van de onderneming(sactiviteiten) na het gewenste overgangstijdstip is dus toegestaan.
eenonderneming wordt ingebracht. Niet vereist is dat dit de onderneming betreft zoals deze op 1 januari 2018 bestond. Aangezien de activiteiten van [VOF 1] worden voortgezet door [BV] , is volgens belanghebbende geen sprake van liquidatie van een onderneming.
deonderneming die niet in de vorm van een naamloze of besloten vennootschap wordt gedreven, om te zetten in een wel in een zodanige vorm gedreven onderneming, dient daarbij alleen te worden gekeken naar de activiteiten die op het overgangstijdstip (1 januari 2018) door [VOF 1] werden verricht. Activiteiten van [VOF 1] die na het overgangstijdstip zijn gestart, zijn voor de beantwoording van die vraag niet van belang.
5.Proceskosten en griffierecht
6.Beslissing
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn toe;
- veroordeelt de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid) tot vergoeding van de aan de beroepsfase toerekenbare immateriële schade, vastgesteld op € 500,
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: