ECLI:NL:RBZWB:2022:2146

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 april 2022
Publicatiedatum
21 april 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 1697
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening AOW-pensioen en ingezetenschap van eiser na emigratie naar Canada

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 april 2022, werd het beroep van eiser tegen het besluit van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) ongegrond verklaard. Eiser, geboren op 23 november 1946, had een aanvraag voor een AOW-pensioen ingediend, maar kreeg een korting van 2% omdat hij over een bepaalde periode geen pensioen had opgebouwd. Eiser had verzocht om herziening van het besluit van 25 mei 2011, waarin hem een AOW-pensioen was toegekend. De Svb weigerde dit verzoek, omdat eiser geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden had aangevoerd die aanleiding gaven tot herziening. Eiser stelde dat hij recent in het bezit was gekomen van een passagierslijst van het schip waarop hij in 1962 naar Nederland was teruggekeerd, en dat dit een nieuw feit was. De rechtbank oordeelde echter dat eiser deze lijst eerder had kunnen overleggen en dat het besluit van de Svb niet onmiskenbaar onjuist was. De rechtbank concludeerde dat de Svb op goede gronden had geweigerd het eerdere besluit te herzien en dat er geen recht op een volledig pensioen bestond. De uitspraak benadrukt het belang van nieuw gebleken feiten en de voorwaarden waaronder een herzieningsverzoek kan worden ingewilligd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/1697 AOW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 april 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

gemachtigde: mr. A.S. Vliegenthart-de Vroe,
en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank Breda (Svb), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 3 december 2020 (primair besluit) heeft de Svb geweigerd om haar besluit van 23 mei 2011 ter herzien.
In het besluit van 2 maart 2021 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 6 april 2022. Hierbij waren aanwezig eiser, zijn gemachtigde en namens de Svb mr. P.C.A. Buskens.

Overwegingen

1.
Feiten en omstandigheden
Eiser, geboren op 23 november 1946, heeft de Nederlandse nationaliteit en is als kind met zijn ouders geëmigreerd naar Canada. Hij heeft daar 5 jaar gewoond. Op 20 november 1962 is eiser ingescheept op [naam schip] om terug te keren naar Nederland. Hij was toen 15 jaar.
Eiser heeft op 20 mei 2011 bij de Svb een aanvraag ingediend voor een pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW).
Bij besluit van 25 mei 2011 heeft de Svb aan eiser met ingang van november 2011 een AOW-pensioen toegekend. Eiser heeft recht op 98% van het maximale AOW-bedrag en niet op het volledige bedrag, omdat hij over de periode van 23 november 1961 tot en met
28 november 1962 (afgerond op één jaar) geen pensioen heeft opgebouwd.
Op 2 november 2020 heeft eiser aan de Svb verzocht om het besluit van 25 mei 2011 te herzien (herzieningsverzoek).
Met het primaire besluit heeft de Svb dit verzoek afgewezen. De Svb stelt dat eiser geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden heeft aangevoerd en dat het besluit van 25 mei 2011 ook niet onmiskenbaar onjuist is.
Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
Met het bestreden besluit heeft de Svb eisers bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Volgens de Svb is de kopie van de passagierslijst van [naam schip] van
20 november 1962 die eiser op 8 juni 2020 heeft overgelegd, geen nieuw feit omdat hij dit stuk ook al bij zijn aanvraag om pensioen in 2011 had kunnen overleggen. Daarnaast kan eisers verblijf op de [naam schip] niet leiden tot vaststelling van ingezetenschap op de dag van inscheping op 20 november 1962. De Svb stelt dat het besluit van 25 mei 2011 niet onmiskenbaar onjuist is. De Svb herziet dat besluit niet en wijzigt eisers AOW-pensioen ook niet met ingang van het herzieningsverzoek, 2 november 2020.
2.
Beroepsgronden
Eiser heeft aangevoerd dat hij pas recent in het bezit is gekomen van de passagierslijst van de [naam schip] . Hij had deze dus niet al bij zijn aanvraag in 2011 kunnen overleggen. Volgens eiser is de passagierslijst wel een nieuw feit.
Daarnaast stelt eiser dat op de dag van inscheping, op 20 november 1962, op de [naam schip] , die onder Nederlandse vlag voer, er sprake is van ingezetenschap. Hij was toen namelijk op Nederlands grondgebied en dus woonachtig in Nederland.
Volgens eiser is hij vanaf zijn 15e jaar verzekerd voor de AOW en heeft hij recht op een volledig pensioen.
3.
Juridisch kader
Het toepasselijke juridisch kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
4.
Oordeel van de rechtbank
Ter beoordeling ligt aan de rechtbank voor of de Svb op goede gronden heeft geweigerd het besluit van 25 mei 2011, waarbij aan eiser een AOW-pensioen is toegekend waarop een korting van 2% vanwege een niet-verzekerd jaar wordt toegepast, te herzien.
De Svb heeft dat geweigerd, omdat eiser geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden heeft aangevoerd en het besluit van 25 mei 2011 niet onmiskenbaar onjuist is.
Eisers AOW-pensioen is een zogeheten duuraanspraak. Volgens vaste rechtspraak van de
Centrale Raad van Beroep (CRvB) [1] dient bij de toetsing een duuraanspraak in het kader van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een onderscheid gemaakt te worden tussen het verleden en de toekomst. Wat betreft de periode voorafgaand aan het herzieningsverzoek, dient de bestuursrechter zich in beginsel te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en, zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien. Dit betekent dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is. Voorts is van belang dat de Svb zich gehouden acht terug te komen van een eerder besluit als blijkt dat het besluit onmiskenbaar onjuist is.
Wat betreft de periode na het herzieningsverzoek moet een minder terughoudende toetsing worden gehanteerd. Daarbij zal het bij een duuraanspraak in de regel niet met een evenwichtige en zorgvuldige belangenafweging verenigbaar zijn dat een besluit waarbij ten onrechte geen of een te lage aanspraak is toegekend blijvend aan de betrokkene wordt tegengeworpen.
Nieuwe feiten of veranderde omstandigheden
Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden ingebracht. Het gaat daarbij om feiten of veranderde omstandigheden die, als ze eerder bekend waren geweest, voor het bestuursorgaan aanleiding hadden behoren te zijn een ander besluit te nemen. [2]
Eiser stelt dat hij nieuwe feiten heeft aangevoerd. De passagierslijst van de [naam schip] is volgens eiser een nieuw gegeven. Eiser is pas recent in het bezit gekomen van deze lijst en heeft deze dus niet al bij zijn aanvraag in 2011 kunnen overleggen.
Dat eiser pas recent de passagierslijst heeft gekregen betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat hij die lijst niet al eerder had kúnnen krijgen. Ter zitting heeft eiser verklaard dat de passagierslijst zich in een archief bevond, maar ook in zijn voormalig ouderlijk huis is aangetroffen. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat eiser de passagierslijst van de [naam schip] eerder had kunnen overleggen en dat dit stuk niet kan worden aangemerkt als een nieuw gegeven.
Evident onredelijk/onmiskenbaar onjuist
De Svb heeft bij besluit van 25 mei 2011 aan eiser een AOW-pensioen toegekend en daarop een korting van 2% toegepast, omdat hij over de periode van 23 november 1961 tot en met 28 november 1962 (afgerond op één jaar) niet verzekerd is geweest.
Op grond van de AOW is (onder meer) verzekerd degene die ingezetene is; die in Nederland woont. Waar iemand woont wordt naar de omstandigheden beoordeeld. Schepen die in Nederland hun thuishaven hebben worden voor de bemanning als deel van Nederland beschouwd.
Volgens vast rechtspraak van de Hoge Raad moet, om te bepalen waar iemand woont, acht worden geslagen op alle in aanmerking komende omstandigheden van het geval. Het komt er op aan of deze omstandigheden van dien aard zijn dat een duurzame band van persoonlijke aard bestaat tussen betrokkene en Nederland. [3]
De rechtbank leidt uit het dossier af dat eiser met zijn ouders naar Canada was geëmigreerd en dat hij daar 5 jaar heeft gewoond. Mede gelet op de duur van het verblijf in Canada was eisers ingezetenschap in Nederland geëindigd; de duurzame band van persoonlijke aard met Nederland was verbroken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de Svb indertijd kunnen concluderen dat eiser niet al met inscheping op de [naam schip] weer als ingezetene kon worden aangemerkt.
Met betrekking tot eisers stelling dat, omdat de [naam schip] onder Nederlandse vlag voer, hij toen al op Nederlands grondgebied was en in Nederland woonde, overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van artikel 3, tweede lid, van de AOW, wordt alleen voor wat betreft de bemanning van een Nederlands schip aangenomen dat die zich in Nederland bevindt. De ter zitting door eiser aangehaalde toelichting in de Arbocatalogus Waterbouw heeft betrekking op andere wetgeving dan de AOW en is niet relevant voor deze procedure. Eisers beroepsgronden slagen derhalve niet.
De rechtbank komt tot de slotsom dat niet is gebleken dat het besluit van 25 mei 2011 onmiskenbaar onjuist is. Naar haar oordeel is het ook niet evident onredelijk dat de Svb dit besluit niet heeft herzien en bestaat er ook geen aanspraak op volledig pensioen voor de toekomst, gezien hetgeen hiervoor is overwogen omtrent het ingezetenschap en eisers aanspraken op AOW. Van een besluit waarbij ten onrechte geen of een te lage aanspraak is toegekend, is de rechtbank niet gebleken.
5.
Conclusie
Het besluit van de Svb, waarbij is geweigerd het besluit van 25 mei 2011 te herzien, houdt stand. Het beroep is ongegrond.
Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.D. Sebel, griffier, op 21 april 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Bijlage: Juridisch kader

ALGEMENE WET BESTUURSRECHT
Artikel 4:6
1. Indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
2. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
ALGEMENE OUDERDOMSWET
Artikel 2
Ingezetene in de zin van deze wet is degene, die in Nederland woont.
Artikel 3
1. Waar iemand woont en waar een lichaam gevestigd is, wordt naar de omstandigheden beoordeeld.
2. Voor de toepassing van het eerste lid worden schepen welke in Nederland hun thuishaven hebben, ten opzichte van de bemanning als deel van Nederland beschouwd.
Artikel 6
1. Verzekerd overeenkomstig de bepalingen van deze wet is degene, die nog niet de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, en
a. ingezetene is;
b. geen ingezetene is, doch ter zake van in Nederland of op het continentaal plat in dienstbetrekking verrichte arbeid aan de loonbelasting is onderworpen.
BELEID SVB
De Svb heeft ten aanzien van een verzoek om terug te komen van een rechtens onaantastbaar besluit beleidsregels ontwikkeld (SB1076). Hierin is bepaald dat als geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden de Svb bevoegd is om het verzoek om herziening over de periode voor de datum van ontvangst van het verzoek, zonder nader onderzoek af te wijzen onder verwijzing naar het eerdere besluit, tenzij dit evident onredelijk is. De Svb acht het evident onredelijk om zonder terugwerkende kracht terug te komen van een rechtens onaantastbaar besluit als de Svb uit hetgeen belanghebbende in zijn herzieningsverzoek aanvoert, concludeert dat dit besluit onmiskenbaar onjuist is. Als sprake is van een onmiskenbaar onjuist besluit, kan de uitkering met een terugwerkende kracht van één jaar worden herzien indien de onjuistheid van een eerder besluit niet is te wijten aan een fout van de Svb en met een terugwerkende kracht tot een maximum van vijf jaar indien de onjuistheid het gevolg is van een fout van de Svb.
Voorts heeft de Svb beleid met betrekking tot ingezetenschap en verzekering voor de AOW (SB1022, SB1027 en SB1273). Hierin is bepaald dat een persoon geacht wordt in Nederland te wonen als tussen hem en Nederland een duurzame band van persoonlijke aard bestaat. Of sprake is van zulk een band, moet worden beoordeeld aan de hand van alle in aanmerking komende feiten en omstandigheden van het geval. Objectieve en subjectieve factoren als woon- en werkomgeving, gezin, school, financiën en inschrijving in het bevolkingsregister worden tegen elkaar afgewogen om tot een eindoordeel te komen. Voorts kan de wil van een betrokkene om in Nederland te wonen van belang kan zijn.
Indien een ingezetene uit Nederland vertrekt geldt als uitgangspunt dat de band met Nederland geleidelijk verdwijnt. Als betrokkene uit Nederland vertrekt met het voornemen zich definitief in een ander land te vestigen, eindigt het ingezetenschap daags na feitelijk vertrek uit Nederland. Als drie jaar zijn verlopen na de datum van vertrek uit Nederland, beschouwt de Svb het ingezetenschap zonder meer als geëindigd. De periode van verblijf buiten Nederland heeft dan zo lang geduurd dat betrokkene niet langer geacht wordt een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland te hebben.

Voetnoten

1.bijvoorbeeld de uitspraak van 30 september 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:2413)
2.bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 9 december 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:3085)
3.arresten van de Hoge Raad van 21 januari 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP1466) en van 4 maart 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP6285)