Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 april 2022 in de zaak tussen
[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser
de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank Breda (Svb), verweerder.
Procesverloop
Overwegingen
Feiten en omstandigheden
Beroepsgronden
Juridisch kader
Oordeel van de rechtbank
Centrale Raad van Beroep (CRvB) [1] dient bij de toetsing een duuraanspraak in het kader van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een onderscheid gemaakt te worden tussen het verleden en de toekomst. Wat betreft de periode voorafgaand aan het herzieningsverzoek, dient de bestuursrechter zich in beginsel te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en, zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien. Dit betekent dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is. Voorts is van belang dat de Svb zich gehouden acht terug te komen van een eerder besluit als blijkt dat het besluit onmiskenbaar onjuist is.
Conclusie