Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2014, welke door de inspecteur op 31 augustus 2018 was opgelegd. De inspecteur verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk, omdat het bezwaarschrift niet tijdig was ingediend. De rechtbank heeft op 6 april 2022 een zitting gehouden, waarbij de belanghebbende niet aanwezig was, maar de inspecteur wel. De rechtbank heeft geoordeeld dat de belanghebbende op de juiste wijze was uitgenodigd voor de zitting en dat het risico van een eventuele niet-ontvangst van stukken voor haar rekening komt.
De rechtbank heeft vervolgens de beslissing van de inspecteur vernietigd, omdat deze niet aannemelijk had gemaakt dat de aanslag op de juiste wijze was verzonden. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard voor zover het zich richt tegen de niet-ontvankelijkverklaring, maar ongegrond voor het overige, waaronder de hoogte van de aanslag en de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering. De rechtbank heeft geoordeeld dat de belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij recht heeft op verliesverrekening met haar belastbaar inkomen. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken, omdat er geen kosten zijn gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch.