ECLI:NL:GHAMS:2020:3946

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 september 2020
Publicatiedatum
21 juli 2021
Zaaknummer
18/00417
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verliesverrekeningsbeschikking inkomstenbelasting 2012

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 29 september 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, [X], wonende te [Z], Bulgarije, tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 30 mei 2018. De zaak betreft de verliesverrekeningsbeschikking voor het jaar 2012, waarbij een ondernemingsverlies van € 12.239 is verrekend met het belastbaar inkomen uit werk en woning van belanghebbende. De inspecteur van de Belastingdienst had eerder een aanslag in de inkomstenbelasting opgelegd, die door belanghebbende werd betwist. Na een eerdere uitspraak van de rechtbank, waarin het beroep van belanghebbende ongegrond werd verklaard, heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld. Het Hof heeft vastgesteld dat de verliesverrekeningsbeschikking correct was vastgesteld en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het te verrekenen verlies voor het jaar 2012 op € 12.239 was vastgesteld. Belanghebbende had geen nieuwe argumenten aangedragen die de eerdere besluiten konden weerleggen. Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep ongegrond verklaard. De kostenveroordeling werd niet toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerk 18/00417
29 september 2020
uitspraak van de vijftiende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], wonende te [Z] , Bulgarije, belanghebbende,
tegen de uitspraak van 30 mei 2018 in de zaak met kenmerk HAA 17/3334 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is met dagtekening 12 december 2014 voor het jaar 2012 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.157. Hierbij is op de voet van het bepaalde in artikel 3.153 Wet IB 2001 een ondernemingsverlies uit voorgaande jaren ten bedrage van € 12.239 verrekend met het inkomen uit werk en woning (hierna: de verliesverrekeningsbeschikking).
1.2.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar gedagtekend 14 juni 2017 voormelde aanslag gehandhaafd.
1.3.
Bij uitspraak van 30 mei 2018 heeft de rechtbank het tegen de uitspraak op bezwaar door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 13 juli 2019.
1.5.
Het hoger beroep is bij uitspraak van 23 oktober 2018 met toepassing van artikel 8:54 Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet, niet-ontvankelijk verklaard omdat – aldus die uitspraak (zakelijk weergegeven) – het verschuldigde griffierecht niet is betaald.
1.6.
Op 18 december 2019 is van belanghebbende een verzetschrift ontvangen.
1.7.
Bij uitspraak van 2 juli 2019 is het verzet gegrond verklaard. De uitspraak waartegen verzet was gedaan is daarmee komen te vervallen en het onderzoek is voortgezet in de stand waarin het zich bevond. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.8.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 september 2020. Van de zijde van belanghebbende is aldaar niemand verschenen. Belanghebbende is voor de zitting uitgenodigd bij aangetekende brief van 16 juli 2020, verzonden naar het door belanghebbende op 26 juni 2020 opgegeven (nieuwe) postadres in Bulgarije ( [... te Z] , Bulgarije). Belanghebbende heeft daarbij desgevraagd aangegeven geen domicilie in Nederland te kiezen (vgl. artikel 57 AWR). Op 18 augustus 2020 is voormelde uitnodiging voor de zitting door het Hof terug ontvangen, waarop het belanghebbende bij gewone brief van 18 augustus 2020 vervolgens (opnieuw) is toegezonden. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift met de uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:

Feiten
1. Eiseres heeft tot eind 2016 in Nederland gewoond. Thans woont zij in Bulgarije.
2. Eiseres heeft vanaf 2007 in haar aangiften ib/pvv winst uit onderneming aangegeven. In de jaren 2009 tot en met 2012 bestonden de werkzaamheden van eiseres uit het zoeken van investeerders voor projecten in Bulgarije.
3. Verweerder heeft in de aanslag ib/pvv 2012 een te verrekenen verlies van € 12.239 in aanmerking genomen.
4. Gerechtshof Amsterdam heeft op 25 oktober 2016 uitspraak gedaan met betrekking tot het hoger beroep van eiseres inzake de verlies-herzieningsbeschikking ex artikel 3.151, vierde lid, Wet IB 2001, waarbij het verlies voor 2010 op nihil is gesteld, de verliesverrekeningsbeschikking ex artikel 3.153, eerste lid, Wet IB 2001, waarbij de verrekening van het verlies uit een vorig jaar met het inkomen over 2010 is vastgesteld op € 4.544 en de verliesverrekeningsbeschikking ex artikel 3.153, eerste lid, Wet IB 2001, waarbij de verrekening van het verlies uit een vorig jaar met het inkomen over 2011 is vastgesteld op € 33.675 (kenmerken 15/00631, 15/00632 en 16/00147). Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Hieruit volgt dat het te verrekenen verlies ultimo 2010 € 45.914 bedroeg en ultimo 2011 € 12.239. Eiseres heeft geen cassatie tegen deze uitspraak ingesteld.”
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan.

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
Evenals in eerste aanleg is in hoger beroep in geschil het antwoord op de vraag of de verliesverrekeningsbeschikking voor het jaar 2012 tot het juiste bedrag is vastgesteld. De inspecteur beantwoordt die vraag bevestigend, belanghebbende ontkennend.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de verliesverrekeningsbeschikking tot het juiste bedrag is vastgesteld. Aan dit oordeel heeft de rechtbank het volgende ten grondslag gelegd:
“9. In artikel 3.148, tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) is het volgende bepaald:
“1. Indien de berekening van het inkomen uit werk en woning leidt tot een negatief bedrag wordt dit aangemerkt als verlies uit werk en woning.
2. Indien de berekening van de belastbare winst uit onderneming leidt tot een negatief bedrag, wordt dit tot ten hoogste het verlies uit werk en woning aangemerkt als ondernemingsverlies.”
10. Ingevolge artikel 3.150, eerste lid, van de Wet IB 2001 wordt het verlies uit werk en woning verrekend met de inkomens uit werk en woning van de drie voorafgaande en de negen volgende kalenderjaren.
11. Ingevolge artikel 3.151, eerste lid, van de Wet IB 2001 stelt de inspecteur het bedrag van een verlies uit werk en woning vast bij voor bezwaar vatbare beschikking.
12. Ingevolge artikel 3.153, eerste lid, van de Wet IB 2001 vindt verrekening van een verlies uit werk en woning met het inkomen uit werk en woning van een volgend kalenderjaar plaats bij voor bezwaar vatbare beschikking van de inspecteur. In de beschikking wordt tevens vastgesteld welk bedrag aan ondernemingsverlies wordt verrekend.
13. Na het onherroepelijk worden van de uitspraak van Gerechtshof Amsterdam van 25 oktober 2016 staat het te verrekenen verlies ultimo 2010 en ultimo 2011 rechtens vast. Bij de beoordeling of de aanslag ib/pvv 2012 niet tot een te hoog bedrag is vastgesteld, kan tegen de omvang van de verliezen over de jaren 2010 en 2011 niet meer in rechte worden opgekomen. Hieruit volgt dat verweerder terecht een te verrekenen verlies van € 12.239 in aanmerking heeft genomen.”
4.2.
Belanghebbende verdedigt een te verrekenen verlies ultimo 2010 van € 55.682 (en niet € 45.914). Daarmee zou het te verrekenen verlies voor het jaar 2012 neerkomen op een bedrag van € 22.007 (en niet € 12.239), aldus belanghebbende. Ter onderbouwing heeft zij bij haar hoger beroepschrift een afschrift van de aan haar opgelegde aanslag IB/PVV voor het jaar 2010 overgelegd (d.d. 28 september 2011). Daarop staat (voor zover hier van belang) het volgende vermeld:

Ondernemingsverlies
Nog te verrekenen uit voorafgaande jaren € 50.458
Dit jaar geleden verlies bij
€ 5.224
Nog te verrekenen € 55.682”
4.3.
Het in voormelde aanslag genoemde bedrag aan nog te verrekenen verlies ad € 55.682 is bij beschikking van 9 december 2013 opnieuw berekend. In die beschikking is het verlies voor het jaar 2010 als volgt herzien en verrekend:

Ondernemingsverlies
Nog te verrekenen uit voorafgaande jaren € 50.458
Dit jaar verrekend af
€ 4.544
Nog te verrekenen € 45.914”
4.4.
Tegen voormelde beschikking van 9 december 2013 heeft belanghebbende, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, reeds rechtsmiddelen aangewend. Inmiddels is onherroepelijk komen vast te staan dat het nog te verrekenen verlies ultimo 2010 € 45.914 bedraagt. Bij de beoordeling van de aanslag IB/PVV 2012, kan daartegen niet (nogmaals) worden opgekomen. Het Hof is dan ook met de rechtbank van oordeel dat de verliesverrekeningsbeschikking voor het jaar 2012 tot het juiste bedrag is vastgesteld. Het Hof verenigt zich met hetgeen de rechtbank heeft overwogen in de onderdelen 9 tot en met 13 van haar uitspraak en maakt deze overwegingen tot de zijne. Hetgeen door belanghebbende in hoger beroep is aangevoerd werpt geen nieuw of ander licht op de zaak.
Slotsom
De slotsom is dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

5.Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mr. M.J. Leijdekker, lid van de vijftiende enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Hogendoorn als griffier.
De beslissing is op 29 september 2020 uitgesproken en wordt openbaar gemaakt door publicatie op
www.rechtspraak.nl.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.