ECLI:NL:RBZWB:2022:2001
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen de definitieve vaststelling van de WIA-uitkering door het UWV
In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en het UWV over de definitieve vaststelling van haar WIA-uitkering over 2019. Eiseres, die sinds 12 juli 2011 een WIA-uitkering ontvangt, heeft in 2019 gewerkt voor Randstad en ontving een loonaanvullingsuitkering. Het UWV heeft in een besluit van 8 september 2020 de WIA-uitkering definitief vastgesteld, waarbij eiseres recht had op een nabetaling van € 386,52 bruto. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, omdat zij van mening was dat het UWV ten onrechte is uitgegaan van de volledige eindejaarsuitkering, terwijl zij een deel hiervan had uitgeruild voor een hogere reiskostenvergoeding. Het UWV heeft het bezwaar ongegrond verklaard in een besluit van 11 december 2020.
Tijdens de zitting op 10 maart 2022 is eiseres niet verschenen, maar het UWV werd vertegenwoordigd door mr. D. Verhoeven. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres en het UWV overwogen. Eiseres stelde dat het UWV ten onrechte de volledige eindejaarsuitkering in aanmerking had genomen, terwijl zij een deel had uitgeruild voor reiskostenvergoeding. Het UWV verwees naar eerdere uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) en stelde dat de regels omtrent inkomstenverrekening van toepassing waren.
De rechtbank concludeerde dat het UWV op goede gronden de WIA-uitkering had vastgesteld en dat er geen reden was om af te wijken van de eerdere uitspraken van de CRvB. De rechtbank oordeelde dat het beroep van eiseres ongegrond was en dat de berekeningswijze van het UWV niet in strijd was met de wetgeving. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.