Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Bijlage
Artikel 60 van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA; voor zover hier van belang):
1. Indien de duur van de loongerelateerde uitkering van de WGA-uitkering is verstreken of als gevolg van artikel 54, vierde lid, geen aanspraak heeft bestaan op deze uitkering, bestaat de WGA-uitkering uit:
a. een loonaanvullingsuitkering voor de verzekerde die per kalendermaand een inkomen verdient dat ten minste gelijk is aan de inkomenseis, bedoeld in het tweede lid of voor wie op grond van het derde lid geen inkomenseis geldt; of
5. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald wat onder inkomen als bedoeld in dit artikel wordt verstaan.
Artikel 61 van de Wet WIA (voor zover hier van belang):
(…)
2. De hoogte van de loonaanvullingsuitkering van de WGA-uitkering komt overeen met de hoogte van de loongerelateerde uitkering, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, indien de verzekerde ten minste een inkomen verdient dat gelijk is aan zijn overblijvende verdiencapaciteit, bedoeld in het derde lid, of indien voor hem geen inkomenseis als bedoeld in artikel 60 geldt. (Dit is loonaanvullingsuitkering type 1)
3. De overblijvende verdiencapaciteit, bedoeld in het tweede lid, is gelijk aan twee maal de inkomenseis, bedoeld in artikel 60, tweede lid.
4. De loonaanvullingsuitkering van de WGA-uitkering bedraagt voor de verzekerde die een inkomen verdient van ten minste 50% van doch minder dan zijn overblijvende verdiencapaciteit, per kalendermaand: 0,7 × (E−F × G/H). (Dit is loonaanvullingsuitkering type 2)
Hierbij staat:
E voor het maandloon;
F voor de overblijvende verdiencapaciteit;
G voor het dagloon waarnaar de loonaanvullingsuitkering van de WGA-uitkering is berekend;
H staat voor het dagloon waarnaar de loonaanvullingsuitkering van de WGA-uitkering zou zijn berekend indien dat niet gemaximeerd zou zijn op het in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen bedoelde bedrag met betrekking tot een loontijdvak van een dag.
(…)
8. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald wat onder inkomen als bedoeld in dit artikel wordt verstaan.
Artikel 76, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet WIA:
Het UWV herziet beschikkingen op grond van deze wet of trekt dergelijke beschikkingen in, indien anderszins de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is vastgesteld.
De hiervoor genoemde algemene maatregel van bestuur is het Algemeen Inkomensbesluit Sociale Zekerheidswetten (AIB).
Artikel 3:1 van het AIB (voor zover hier van belang):
bepaalt dat hoofdstuk 3 van toepassing is op het bepalen van het inkomen als bedoeld in de Wet WIA.
Artikel 3:2, eerste lid, onder a, van het AIB:
Onder inkomen wordt verstaan hetgeen onder loon wordt verstaan op grond van artikel 16 van de Wet financiering sociale verzekeringen voor de werknemer, bedoeld in artikel 1, onderdeel o, van die wet.
Artikel 1, aanhef en onder o, van de Wet financiering sociale verzekeringen:
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder werknemer: de werknemer in de zin van de Werkloosheidswet, de Ziektewet, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen of de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering.
Artikel 16, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen:
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder loon verstaan het loon en de gage overeenkomstig de Wet op de loonbelasting 1964.
Artikel 10, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964:
Loon is al hetgeen uit een dienstbetrekking of een vroegere dienstbetrekking wordt genoten, daaronder mede begrepen hetgeen wordt vergoed of verstrekt in het kader van de dienstbetrekking.
Artikel 4:1 van het AIB (voor zover hier van belang):
1.a. Het inkomen voor de toepassing van de Wet WIA wordt herleid tot een bedrag per kalendermaand;
2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt de kalendermaand gesteld op 21,75 dagen. De kalenderweek wordt gesteld op vijf dagen. Het boek- of kalenderjaar wordt gesteld op 261 dagen.
3. Bij de toepassing van het eerste lid wordt het loon door de uitkeringsgerechtigde geacht te zijn genoten in het aangiftetijdvak waarover de werkgever of de inhoudingsplichtige van dat loon opgave heeft gedaan.
4. Bij de toepassing van het eerste lid worden betalingen van het overig inkomen toegerekend aan de perioden waarin hierop recht bestaat.
5. Bij de toepassing van het eerste lid worden het belastbaar loon, het belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden, de belastbare winst uit onderneming en de uitkering, bedoeld in de artikelen 2:2, eerste lid, onderdelen c, d en e, en 3:2, eerste lid, onderdelen c, d en e, evenredig toegerekend aan de betreffende kalendermaanden in het boek- of kalenderjaar.
7. Het UWV kan bij de vaststelling van het inkomen het loon dat door de uitkeringsgerechtigde is genoten in een aangiftetijdvak, toerekenen aan de dag waarop dat loon betrekking heeft.
8. Het UWV kan bij de vaststelling van het inkomen het in het aangiftetijdvak opgebouwde bedrag aan vakantiebijslag en extra periodiek salaris in aanmerking nemen, waarbij het in dat aangiftetijdvak betaalde bedrag aan vakantiebijslag en extra periodiek salaris niet in aanmerking worden genomen.
11. Indien toepassing van dit artikel leidt tot een kennelijk onredelijk resultaat bepaalt de SVB of het UWV het inkomen op een andere wijze.