ECLI:NL:RBZWB:2022:1676

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 maart 2022
Publicatiedatum
4 april 2022
Zaaknummer
AWB - 20 _ 9118
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de vastgestelde waarde van onroerende zaak en verzoek om schadevergoeding

Op 28 maart 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van Sabewa Zeeland. De zaak betreft de vastgestelde waarde van een onroerende zaak voor het kalenderjaar 2020, die door de heffingsambtenaar op € 228.000 is vastgesteld. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard in de uitspraak op bezwaar van 13 oktober 2020. Hierop heeft de belanghebbende beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 18 maart 2022 heeft de gemachtigde van de belanghebbende, mr. D.A.N. Bartels, deelgenomen via een beeldverbinding. De heffingsambtenaar was vertegenwoordigd door een taxateur en twee heffingsambtenaren.

Tijdens de zitting werd geconstateerd dat de gemachtigde geen geldige machtiging had overgelegd, maar dit werd later rechtgezet. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen geschil meer bestond over de waarde van de woning, maar er was nog wel een geschil over de vergoeding van immateriële schade en proceskosten. De belanghebbende verzocht om een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank oordeelde dat de redelijke termijn was overschreden en kende een schadevergoeding van € 500 toe aan de belanghebbende. Daarnaast werd de heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht van € 48 en de proceskosten van € 541, die de belanghebbende had gemaakt in verband met de behandeling van het beroep.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar gaf de belanghebbende recht op schadevergoeding en proceskostenvergoeding. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht
Zaaknummer BRE 20/9118

Uitspraak van 28 maart 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[belanghebbende] te [woonplaats] , belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van Sabewa Zeeland,

de heffingsambtenaar.

Procesverloop

De heffingsambtenaar heeft in een beschikking van 29 februari 2020 de waarde van de onroerende zaak [onroerende zaak] voor het kalenderjaar 2020 vastgesteld op € 228.000.
Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt. In de uitspraak op bezwaar van 13 oktober 2020 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft daar beroep tegen ingesteld.
De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 18 maart 2022. De gemachtigde van belanghebbende, mr. D.A.N. Bartels, heeft door middel van een beeldverbinding deelgenomen aan de zitting. Namens de heffingsambtenaar zijn verschenen [heffingsambtenaar 1] , [taxateur] (taxateur) en [heffingsambtenaar 2] .

Overwegingen

1. Belanghebbende is eigenaar van de woning gelegen aan de [onroerende zaak] (hierna: de woning). Zij heeft deze woning in maart 2019 verkregen voor een koopsom van € 232.000.
2. Ter zitting is geconstateerd dat de gemachtigde geen geldige machtiging had overgelegd. De rechtbank heeft belanghebbende in de gelegenheid gesteld om alsnog een juiste machtiging te overleggen binnen twee weken.
3. Op 21 maart 2022 heeft de gemachtigde alsnog een juiste machtiging toegestuurd.
4. Ter zitting is vast komen te staan dat niet langer een geschil tussen partijen bestaat voor wat betreft de waarde van de woning.
5. Tussen partijen is nog in geschil of belanghebbende recht heeft op een vergoeding voor immateriële schade en hoe hoog deze vergoeding zou moeten zijn. Daarnaast is in geschil of belanghebbende recht heeft op een proceskostenvergoeding en op vergoeding van het griffierecht.
Immateriële schadevergoeding
6. Belanghebbende heeft verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De Hoge Raad heeft als uitgangspunt bepaald dat een redelijke behandeltermijn voor de bezwaar- en beroepsfase in eerste aanleg een periode van twee jaar bedraagt. [1] De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ontvangen op 11 maart 2020 en uitspraak op bezwaar gedaan op 13 oktober 2020. De rechtbank doet uitspraak na 11 maart 2022 en de redelijke termijn is daardoor overschreden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende recht op een vergoeding van € 500. De bezwaarfase is geëindigd met het op de voorgeschreven wijze bekendmaken van de uitspraak op bezwaar van 13 oktober 2020. De bezwaarfase heeft daarmee ruim 7 maanden geduurd waardoor de redelijke termijn voor de bezwaarfase is overschreden. Op grond van het voorgaande komt de schadevergoeding voor rekening van de heffingsambtenaar.
Vergoeding griffierecht en proceskosten
7. Gelet op de toewijzing van het verzoek om vergoeding van immateriële schade ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende het door haar betaalde griffierecht vergoedt. Daarnaast heeft belanghebbende recht op vergoeding van de kosten die zij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Voor de bezwaarfase wordt geen kostenvergoeding toegekend omdat het bezwaar van belanghebbende ongegrond is. De kosten voor de beroepsfase zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 541 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 541 en een wegingsfactor 0,5 voor het gewicht van de zaak). Een wegingsfactor 0,5 acht de rechtbank hier aangewezen, nu uitsluitend recht op proceskostenvergoeding bestaat in verband met het toekennen van een vergoeding voor immateriële schade. [2]

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • gelast dat de heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 48 aan haar vergoedt;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 541 en
  • veroordeelt de heffingsambtenaar tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 500.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.A. Boersma, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. van Beijsterveldt, griffier, op 28 maart 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
De griffier is niet in de gelegenheid
om de uitspraak te ondertekenen.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Zie Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.
2.Vgl. Hoge Raad 20 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:660.