Op 28 maart 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van Sabewa Zeeland. De zaak betreft de vastgestelde waarde van een onroerende zaak voor het kalenderjaar 2020, die door de heffingsambtenaar op € 228.000 is vastgesteld. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard in de uitspraak op bezwaar van 13 oktober 2020. Hierop heeft de belanghebbende beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 18 maart 2022 heeft de gemachtigde van de belanghebbende, mr. D.A.N. Bartels, deelgenomen via een beeldverbinding. De heffingsambtenaar was vertegenwoordigd door een taxateur en twee heffingsambtenaren.
Tijdens de zitting werd geconstateerd dat de gemachtigde geen geldige machtiging had overgelegd, maar dit werd later rechtgezet. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen geschil meer bestond over de waarde van de woning, maar er was nog wel een geschil over de vergoeding van immateriële schade en proceskosten. De belanghebbende verzocht om een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank oordeelde dat de redelijke termijn was overschreden en kende een schadevergoeding van € 500 toe aan de belanghebbende. Daarnaast werd de heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht van € 48 en de proceskosten van € 541, die de belanghebbende had gemaakt in verband met de behandeling van het beroep.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar gaf de belanghebbende recht op schadevergoeding en proceskostenvergoeding. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.