Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 januari 2022 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijk geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft de aan belanghebbende opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2018, waarbij de inspecteur de aangifte van belanghebbende niet heeft geaccepteerd. Belanghebbende, die als beherend vennoot betrokken was bij een commanditaire vennootschap, had zijn vennootschapsaandeel ingebracht in een besloten vennootschap (BV) en had een stamrecht bedongen. Na de ontbinding van de BV in 2018 heeft belanghebbende een verlies uit aanmerkelijk belang aangegeven, dat door de inspecteur niet werd geaccepteerd. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een verlaging van de overdrachtsprijs, omdat de lijfrenteverplichting geen onderdeel uitmaakte van de overdrachtsprijs. Belanghebbende stelde dat de waarde van het stamrecht deel uitmaakte van de overdrachtsprijs, maar de rechtbank verwierp dit standpunt. Daarnaast werd het beroep op het vertrouwensbeginsel afgewezen, omdat belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat er bij hem een in rechte te beschermen vertrouwen was gewekt door de inspecteur. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken.