In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 februari 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, [X], tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2012, waarbij belanghebbende een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 33.626 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 310 had. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de aanslag, maar dit werd afgewezen door de Inspecteur van de Belastingdienst. De rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, waarna hij in hoger beroep ging.
De kern van het geschil is of er sprake is van een negatief vervreemdingsvoordeel in de zin van artikel 4.29, tweede lid, Wet IB 2001. Belanghebbende stelt dat bij de overdracht van aandelen in de vennootschap [D] BV een deel van de koopsom in termijnen is overeengekomen en dat deze koopsom later is verlaagd. De Inspecteur betwist dit en stelt dat belanghebbende om baat afstand heeft gedaan van het recht op betaling van de verkoopprijs van de aandelen, waardoor de volledige overdrachtsprijs reeds is ontvangen.
Het Hof oordeelt dat de verlaging van de annuïteitenlening in 2012 moet worden beschouwd als een verlaging van de overdrachtsprijs van de aandelen, wat leidt tot een negatief vervreemdingsvoordeel dat in aanmerking moet worden genomen. Het Hof vernietigt de uitspraak van de rechtbank en stelt het verlies uit aanmerkelijk belang voor het jaar 2012 vast op € 45.736,66. Tevens wordt de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 2.253 en moet het betaalde griffierecht worden vergoed.