Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende, een professioneel mountainbiker, en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) die was opgelegd voor het jaar 2015. De inspecteur had de inkomsten van de belanghebbende, die hij had ontvangen in verband met zijn mountainbike-activiteiten, gekwalificeerd als loon uit dienstbetrekking, terwijl de belanghebbende deze inkomsten als winst uit onderneming wilde aanmerken.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende gedurende de jaren 2009 tot en met 2015 als professioneel mountainbiker voor een team heeft gefietst en dat hij in 2016 aangifte IB/PVV heeft gedaan. De inspecteur had bij het vaststellen van de aanslag afgeweken van de aangifte van de belanghebbende. De rechtbank heeft de overeenkomsten die de belanghebbende met het team had gesloten, beoordeeld en geconcludeerd dat er sprake was van een gezagsverhouding tussen de belanghebbende en het team. Dit was bepalend voor de kwalificatie van de inkomsten als loon uit dienstbetrekking.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de inspecteur de aanslag terecht had vastgesteld en dat de inkomsten van de belanghebbende als loon uit dienstbetrekking moesten worden gekwalificeerd. De rechtbank heeft het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.