ECLI:NL:RBZWB:2022:1373

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 maart 2022
Publicatiedatum
18 maart 2022
Zaaknummer
BRE 18/1571
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betrokkenheid bij het voorhanden hebben van onveraccijnsde sigaretten en naheffingsaanslag accijns

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst/Douane over een naheffingsaanslag accijns. De inspecteur had aan de belanghebbende een naheffingsaanslag opgelegd van € 81.305, omdat in een garagebox 460.000 onveraccijnsde sigaretten waren aangetroffen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende betrokken was bij het voorhanden hebben van deze sigaretten, gezien zijn aanwezigheid bij de garagebox, het openen van de deur met een sleutel, en zijn activiteiten met het laden en lossen van dozen. De rechtbank heeft ook gekeken naar de communicatie van de belanghebbende, waarin hij in versluierde taal sprak over sigarettenmerken, wat zijn betrokkenheid verder bevestigde.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de inspecteur niet in strijd heeft gehandeld met verschillende juridische beginselen, zoals het motiveringsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel. De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond, wat betekent dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd. De rechtbank concludeerde dat de inspecteur de accijns kon heffen van de belanghebbende, omdat hij als betrokken persoon kon worden aangemerkt bij het voorhanden hebben van de onveraccijnsde sigaretten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: [plaats 6]
Zaaknummer BRE 18/1571
uitspraak van 18 maart 2022
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [plaats 1] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Douane,
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 23 februari 2017 een naheffingsaanslag accijns opgelegd van € 81.305 en bij gelijktijdige beschikking € 7.118 aan belastingrente in rekening gebracht (aanslagnummer [nummer 1] ).
1.2.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 27 februari 2018 de naheffingsaanslag en beschikking belastingrente gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 12 maart 2018, en op diezelfde dag per fax ingekomen bij de rechtbank, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 170.
1.4.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Gelijktijdig met indiening van het verweerschrift heeft de inspecteur ten aanzien van bepaalde delen van het in bijlage 2 van het verweerschrift opgenomen ‘overzichtsproces-verbaal’ een beroep op geheimhouding als bedoeld in artikel 8:29 van de Awb gedaan. Belanghebbende heeft, na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk hierop gereageerd. Vervolgens heeft de geheimhoudingskamer op 21 augustus 2018 middels tussenuitspraak beslist dat de weigering van de inspecteur als bedoeld in artikel 8:29, eerste lid, van de Awb om ongeschoonde stukken aan de wederpartij over te leggen, gerechtvaardigd is.
1.6.
De inspecteur heeft vervolgens, uit eigen beweging, alsnog de ongeschoonde versie van het voornoemde overzichtsproces-verbaal ingediend. Verder heeft belanghebbende voorafgaand aan de zitting een wijziging van zijn gemachtigde medegedeeld.
1.7.
Alle stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.8.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 februari 2022 te [plaats 6] .
Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde mr. R.W.J.L. Loonen, verbonden aan Boumans & Partners Advocaten te Heerlen, en namens de inspecteur, [inspecteur] en [inspecteur] .

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1.
In de periode 1 januari 2013 tot en met 8 juli 2014 heeft de fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (hierna: FIOD) onderzoek verricht naar – onder meer – het opzettelijk voorhanden hebben van sigaretten, die niet overeenkomstig de Wet op de Accijns (hierna: WA) in de heffing zijn betrokken.
2.2.
In het kader van dat onderzoek heeft de FIOD op 8 juli 2014 onder meer de woning van belanghebbende, een loods aan de [adres 1] te [plaats 2] (hierna: de loods) en de garagebox 10, gelegen aan de [adres 1] te [plaats 2] (hierna: garagebox 10), doorzocht. Belanghebbende was tijdens die doorzoekingen aanwezig in de loods. In garagebox 10 zijn 460.000 onveraccijnsde sigaretten met merktekens van Marlboro aangetroffen. In de woning van belanghebbende zijn 20 onveraccijnsde sigaretten met merktekens van Marlboro en 60 onveraccijnsde sigaretten met merktekens L&M aangetroffen. Zowel garagebox 10 als de woning van belanghebbende zijn geen accijnsgoederenplaatsen als bedoeld in artikel 1a, eerste lid, onderdeel b, van de WA.
2.3.
De bevindingen van het voornoemde onderzoek zijn neergelegd in een overzichtsproces-verbaal met nummer [nummer 2] (hierna: het OPV). In het OPV is onder meer het volgende vermeld:
“2.4.3.1 Verklaring [persoon 1]
[…]
Op 27 november 2014 is [persoon 1] voor een derde maal als verdachte gehoord en
verklaarde desgevraagd onder andere:

"Jullie weten ook wel wie de sigaretten vervoerde. Nogmaals ik noem geen namen."

"Bij Maria's kan het om sigaretten of de vrouw van [persoon 2] gaan. Natuurlijk weet ik dat
het om Marlboro's gaat. Ik ben er dan wel niet zelf bij betrokken, maar ik weet dat
omdat ik dat meekrijg, omdat ik regelmatig in de nabijheid van [persoon 2] verkeer. Ik snap
dan ook dat met bijvoorbeeld met Lange Mouwen L&M's worden bedoeld. Wat ze daar
verder mee doen weet ik niet, daar ben ik niet bij.
[…]
4.3.1.5 Onderling gebruik van auto's en gebruik van de bij klanten in gebruik zijnde auto's
Naast de goederenbeweging [adres 1] - [adres 1] en het ophalen van dozen met
onveraccijnsde sigaretten bij NN verkopers, werden met name de onveraccijnsde sigaretten
frequent door [belanghebbende] vanaf de garagebox rechtstreeks bij klanten in onder andere
Nederland en Duitsland afgeleverd.
[belanghebbende] maakte voor de bovengenoemde goederenbewegingen gebruik van zijn Opel
Vivaro met het Belgische kenteken [kenteken 1] (vanaf 05 juni 2014: [kenteken 1] ).
[…]
4.3.2.3.3 Bakengegevens
[…]
- Auto van [belanghebbende] aanwezig bij de loods
Sinds de plaatsing van het baken in of aan de Opel Vivaro met Belgische kenteken [kenteken 1] (vanaf 5 juni 2014 [kenteken 1] ) is uit de ritgegevens te lezen dat deze auto bijna dagelijks één of meerdere malen per dag bij de loods wordt geregistreerd.
In ambtshandeling 154 is een analyse gemaakt van de gegevens verkregen via het
voornoemde baken geplaatst in of aan de Opel Vivaro met het Belgische kenteken [kenteken 1] (vanaf 5 juni 2014 [kenteken 1] ).
4.3.2.3.4 Cameraobservatie
Sinds de plaatsing van de camera's bij de loods is te zien dat [persoon 2] , [persoon 3]
, [belanghebbende] , [persoon 4] en [persoon 1] regelmatig van maandag tot
en met vrijdag in hun auto komen aanrijden, in de buurt van de loods parkeren, uitstappen en
vervolgens zich bewegen in de richting van de loods.
4.3.2.3.5 Aanwezigen in de loods op het moment van de doorzoeking op 8 juli 2014
Op dinsdag 8 juli 2014 werd de loods door de Officier van Justitie en rechercheurs van de FIOD om 11:00 uur betreden voor een doorzoeking. In de loods waren op dat moment de volgende zes personen aanwezig: [persoon 2] , [belanghebbende] , [persoon 3] , [persoon 4] , alsmede twee klanten met de Duitse nationaliteit [persoon 5] en [persoon 6] .
[…]
4.3.2.5.1 Telefoongesprekken m.b.t gebruik van code's
[…]
Op vrijdag 26 juli 2013 om 15:58:39 uur wordt [belanghebbende] ( [telefoonnummer 1] ) gebeld
door een NN man ( [telefoonnummer 2] ) die [naam] wordt genoemd, er wordt het volgende gezegd:
N = [belanghebbende] NN = NN man ( [naam] )
NN: Kan je even tegen die, ...die, ...die ...eh, ...tegen die "J" zeggen dat ik dinsdag om
10 uur 's Morgens één, één "M" nodig heb?
Op vrijdag 16 augustus 2013 om 14:34:32 uur wordt [belanghebbende] ( [telefoonnummer 1] ) gebeld
door [persoon 3] ( [telefoonnummer 3] ), er wordt het volgende gezegd:
N = [belanghebbende] S = [persoon 3]
S: Zet mij een nummer "l" neer, als je wilt.
Op maandag 2 september 2013 om 11:29:25 uur wordt [belanghebbende] ( [telefoonnummer 1] )
gebeld door [persoon 3] ( [telefoonnummer 3] ), er wordt het volgende gezegd:
(………. )
S: Ja, hé ... ja breng ... eh ... breng je mee, Maria.
N: Hoeveel?
S: Eentje.
M Goed, gewoon Hollands?
S: Ja.
Op dinsdag 10 september 2013 om 10:53:38 uur wordt [belanghebbende] ( [telefoonnummer 1] )
gebeld door [persoon 3] ( [telefoonnummer 3] ), er wordt het volgende gezegd:
( ……….)
S: ook goedemorgen. Hé, ik heb ... eh ...2 lange mouwen er van afgepakt.
N.-Ja?
S: Hè, dan weetje dat.
[…]
4.3.2.5.7 Verklaring [persoon 7] terzake gebruik code's
Aan [persoon 7] werd het telefoongesprek voorgehouden dat op 26 juni 2014 om 12:42 uur
heeft plaatsgevonden waarbij [persoon 2] ( [telefoonnummer 4] ) belt naar [persoon 7]
( [telefoonnummer 5] ). Aan [persoon 7] werden de volgende vragen gesteld:
Met wie bent u hier in gesprek?
"Ik ben hier in gesprek met opa, [persoon 2] , [persoon 2] ."
Wat kunt u over de inhoud van dit gesprek verklaren?
"Dit gesprek gaat over sigaretten. Met Maria bedoel ik Marlboro, Excellence is een Spaans of Italiaans sigaretten merk, die had [persoon 2] ook voor de verkoop."
Spreken jullie in codetaal over de te bestellen goederen? En zo ja, welke?
"Nee ik spreek wel over merken, maar opa wilde niet dat ik merken noemde."
Bent u bekend met de merken Maria, lange mouwen, MG en W in relatie tot de bestellen bij opa ( [persoon 2] )?
Ik ken de namen Maria, lange mouwen en W. Die staan voor Maria is Marlboro, lange mouwen is L&M en W is West. MG zegt mij helemaal niets."
Aan [persoon 7] werd het telefoongesprek voorgehouden dat op 29 juli 2013 om 14:17
uur heeft plaatsgevonden waarbij [persoon 7] ( [telefoonnummer 6] ) belt naar [persoon 2]
Philippen ( [telefoonnummer 4] ). Aan [persoon 7] werden de volgende vragen gesteld:
U vraagt of [persoon 2] nummer 2 en nummer 5 heeft. Waar staan de cijfers 2 en 5 voor in dit
gesprek met [persoon 2] ?
"Deze nummers staan voor sigaretten merken. Op de sigaretten dozen die ik bij [persoon 2] kocht
stond met stift de cijfers 1, 2, 3, 4 en 5 op geschreven."
U zegt tegen [persoon 2] : nummer 2 "Maria" en nummer 5 "lange mouwen". Wat bedoelt u met
"Maria"?
"Als we over Maria spreken dan spreken wij over Marlboro, nummer 2."
Wat bedoelt u met "lange mouwen"?
"Als we over "lange mouwen" spreken dan spreken wij over L&M, nummer 5 is "lange mouwen."
U zegt dat u "W" wilt hebben. Wat bedoelt u met "W"?
"Met W bedoel ik het sigarettenmerk West. Ik zeg in het gesprek nog West omdat [persoon 2] de
cijfercode niet meer wist."
U zegt en de derde, is "W". Wat bedoelt u met "W"?
"West dat is het sigaretten merk."
[persoon 2] zegt 2, 3 heb ik. Staat de code 3 voor het sigaretten merk West?
"Ja dat klopt."
U zegt "die lange mouwen van Duitsland". Wat bedoelt u met "Duitsland"?
"Hiermee bedoel ik de Duise tekst die op de pakjes Marlboro sigaretten staat."
Aan [persoon 7] werd het telefoongesprek voorgehouden dat op 22 augustus 2013 om
19:18 uur heeft plaatsgevonden waarbij [persoon 7] ( [telefoonnummer 6] ) belt naar [persoon 2]
Philippen ( [telefoonnummer 4] ). Aan [persoon 7] werden de volgende vragen gesteld:
Over welk product heeft u het als u zegt "die 5, die T-shirt, die lange mouwen"?
"Hier spreek ik over het merk sigaretten van L&M."
Over welk product heeft u het als u zegt "die 4, die "W"?
"Hier spreek ik over het sigaretten merk West."
4.3.2.6 Gebruik van voertuigen
[persoon 3] en [persoon 4] pendelden nagenoeg dagelijks tussen de garagebox
10 en/of de garagebox 16 en de loods. Ze haalden dan dozen met onveraccijnsde sigaretten
en/of dozen of plastic zakken met merkvervalste kleding.
De [belanghebbende] pendelde ook regelmatig tussen de garagebox 10 en de loods. Daarnaast
haalde hij regelmatig dozen met onveraccijnsde sigaretten op bij NN verkopers en bracht deze naar de garagebox 10.
Voor een uitgebreide beschrijving van de handelingen door [belanghebbende] , [persoon 3]
en [persoon 4] en de gebruikte voertuigen, bij de garagebox nummer 10 aan de [adres 1] te [plaats 2] , wordt verwezen naar het proces-verbaal van ambtshandeling
AMB-166.
Naast de goederenbeweging [adres 1] - [adres 1] en het ophalen van dozen met
onveraccijnsde sigaretten bij NN leveranciers, werden met name de onveraccijnsde sigaretten
frequent door de [belanghebbende] vanaf de garagebox 10 rechtstreeks bij klanten in Nederland en/of Duitsland afgeleverd.
[belanghebbende] maakte voor de bovengenoemde goederenbewegingen gebruik van zijn Opel.
[…]
4.4.3.2.3 bevindingen op 25 maart 2014 (overdracht 20 dozen onveraccijnsde sigaretten)
4.4.3.2.3.1 Bakengegevens Opel Vivaro [kenteken 1]
Uit de bakengegevens komt naar voren dat de Opel op dinsdag 25 maart 2014 om 09:38 uur bij de [adres 1] te [plaats 2] arriveerde en die locatie om 09:48 uur weer verlaat. Om 09:50 uur arriveerde de Opel bij de loods aan de [adres 1] te [plaats 2] .
4.4.3.2.3.2 Bevindingen Nederlands observatieteam/FIOD
In het proces-verbaal van observatie is onder andere te lezen dat op 25 maart 2014:
■ de Opel om 09:36 uur bij de garagebox 10 arriveert.
■ de bestuurder, [belanghebbende] , uitstapt en de roldeur van de garagebox 10, met een sleutel
opent en naar binnen gaat.
■ de Opel vanuit de garagebox 10 met minimaal 20 kartonnen dozen word beladen.
■ [belanghebbende] om 09:48 uur naar buiten komt, de roldeur sluit en vertrekt
4.4.3.2.3.3 Videobeelden camera geplaatst bij de garagebox 10
Op de videobeelden van 25 maart 2014 is onder andere waargenomen dat [belanghebbende]
+/- 24 dozen vanuit de garagebox 10 in de Opel laadt.
4.4.3.2.3.4 Bevindingen Nederlands observatieteam/FIOD
In het proces-verbaal van observatie is onder andere te lezen dat op 25 maart 2014:
■ om 11:45 uur een Ford type C-Max of S-Max, voorzien van het Duitse kenteken [kenteken 2] bij de loods aan de [adres 1] te [plaats 2] arriveerde (hierna de Ford) en dat de
bestuurder, in de richting van de ingang van de loods liep.
■ tussen 11:47 uur en 11:59 uur door enkele mannen bewegingen werden gemaakt of dat zij
dozen uit de Vivaro [kenteken 1] in de Ford aan het laden waren.
■ om 11:53 uur er één doos aan de zijkant van de Ford werd geladen.
■ om 12:13 uur de bestuurder in de Ford stapte en vertrok.
■ tussen 12:17 uur en 12:35 uur de Ford de Duits-Nederlandse grens passeerde.
Met toestemming van de Nederlandse en de Duitse autoriteiten heeft het Nederlandse
observatieteam/FIOD de observatie op Duits grondgebied voortgezet. Om 12:35 uur werd de
observatie van de Ford ter hoogte van het [tankstation] te [plaats 3] ,
overgedragen aan collega's van de Duitse douane.
4.4.3.2.3.5 Bevindingen Duitse collega's
Aan de Duitse autoriteiten is middels een verzoek "Napels II" verzocht om toezending van de schriftelijke vastlegging van de bevindingen van de Duitse opsporingsambtenaren met
betrekking tot de staande houding en in beslagname van de 20 dozen op 25 maart 2014
Op 27 mei 2014 heeft het onderzoeksteam van de Duitse autoriteiten, een antwoord op
het Napels II ontvangen. In dit antwoord is onder andere te lezen dat:
- de Ford op 25 maart 2014 omstreeks 13:00 uur op de rust- en parkeerplaats
" [rustplaats] " gelegen aan de Duitse snelweg [snelweg] is staande gehouden
en gecontroleerd.
- in de Ford 20 kartons met in ieder karton 70 sloffen sigaretten van het merk Marlboro zonder accijnszegels zijn aangetroffen.
- de verpakkingen waren voorzien van een "aandacht vestiging" in de Duitse taal.
- per slof zaten 10 pakjes met ieder 20 stuks sigaretten.
- De bestuurder, zijnde [persoon 8] geboren op [datum 1] als verdachte is aangehouden.
- De aangetroffen onveraccijnsde sigaretten door de Duitse autoriteiten inbeslaggenomen zijn.
[…]
4.4.3.6 Levering van minsten 6 dozen onveraccijnsde sigaretten op 26 juni 2014.
[…]
Aan de hand van opgenomen beelden van een bij de [adres 1] in [plaats 2] opgestelde
observatiecamera is te zien dat er op 26 juni 2014 omstreeks 14.17 uur een persoon
arriveert bij de [adres 1] met een Audi A4 met kenteken [kenteken 3] . Dit kenteken
stond op die datum op naam van [persoon 9] , geboren op [datum 2] , wonende
[adres 2] .
Aan de hand van opgenomen beelden van een bij de bij de garagebox 10 aan de
[adres 1] te [plaats 2] is te zien dat er op 26 juni 2014 omstreeks 14:25 uur door
[belanghebbende] en [persoon 3] 11 dozen vanuit de garagebox nr 10 in de auto met
kenteken [kenteken 1] (in gebruik bij [belanghebbende] ) worden geladen. Even later worden er
bij de loods aan de [adres 1] te [plaats 2] minimaal zes dozen vanuit de [kenteken 1]
in de hiervoor genoemde Audi A4 geladen.
[…]
4.4.3.6.3 Camerabeelden garagebox 10
Aan de hand van deze camerabeelden is onder andere te zien dat op donderdag 26 juni 2014:
■ omstreeks 14:23:41 uur de Opel Vivaro, met het Belgisch kenteken [kenteken 1] (hierna de
Opel) aankomt bij de garageboxen aan de [adres 1] ;
■ omstreeks 14:24:13 uur de Opel geparkeerd wordt naast garagebox 10. Vervolgens is te zien dat als bijrijder de verdachte [persoon 3] uitstapt en als bestuurder de [belanghebbende]
;
■ omstreeks 14:24:21 uur [persoon 3] de garagebox opent en dat [belanghebbende] en [persoon 3] samen in totaal 11 dozen vanuit de garagebox laden in de Opel.
Vervolgens wordt de garagebox door [persoon 3] weer gesloten;
■ Omstreeks 14:28:43 uur vertrekken [belanghebbende] en [persoon 3] met de Opel.
[…]
4.4.3.10.2.5 Aantal dozen (mastercases) geladen bij de garagebox nummer 10
Hierna is aan de hand van de camerabeelden een overzicht gemaakt van de aantal dozen
(mastercases) die door de verdachten zijn geladen bij de garagebox nummer 10 in de periode
19 maart 2014 tot en met 07 juli 2014.
Het betreft een minimale positie van het aantal dozen (mastercases) gelet op het volgende:
- Door de cameraopstelling en de wijze waarop het vervoermiddel voor de garagebox
nummer 10 geparkeerd werd, is op de camerabeelden maar gedeeltelijk waargenomen
hoeveel goederen er zijn gelost dan wel geladen bij de garagebox nummer 10.
-Het zicht op de activiteiten rond garagebox 10 wordt op momenten gehinderd door
passerende treinen.
De aantallen die wel zijn waargenomen staan in het videojournaal vermeld. Hieronder een
verkort overzicht van de aantallen dozen per verdachte.
Verdachte
Geladen dozen (mastercases)
Aantal sigaretten (minimaal)
[belanghebbende]
224 224x50 sloffen x 200 =
2.240.000
[persoon 3]
275 275x50 sloffen x 200 =
2.750.000
[persoon 4]
18 18x50 sloffen x 200 =
180
Totaal
517
5.170.000
4.4.3.10.3 Aantal dozen (mastercases) die door [belanghebbende] rechtstreeks vanaf de leverancier bij de afnemers zijn afgeleverd
- Levering [plaats 4] - [plaats 5]
Uit feiten en omstandigheden, verbaliseerd in paragraaf 4.4.3.5, is het vermoeden ontstaan dat [persoon 10] 20 dozen met onveraccijnsde sigaretten in opdracht van [persoon 2] heeft geleverd aan [belanghebbende] en vervolgens, in opdracht van [persoon 2] , door [belanghebbende] afgeleverd bij [persoon 7] te [plaats 5] .
- Levering [plaats 6] - [plaats 5]
Uit feiten en omstandigheden, verbaliseerd in paragraaf 4.4.3.7, is het vermoeden ontstaan dat [belanghebbende] 40 dozen met onveraccijnsde sigaretten in [plaats 6] heeft opgehaald en afgeleverd bij [persoon 7] te [plaats 5] .
Totaal:
Verdachte
Geleverde dozen (mastercases)
Aantal sigaretten (minimaal)
[belanghebbende]
60 60x50 sloffen x 200 =
600
[…]”
2.4.
De inspecteur heeft vervolgens aan belanghebbende een naheffingsaanslag accijns opgelegd voor het voorhanden hebben van de 460.000 onveraccijnsde sigaretten die op 8 juli 2014 zijn aangetroffen in garagebox 10.
2.5.
Naar aanleiding van de bevindingen uit het FIOD-onderzoek is eveneens een strafrechtelijk onderzoek jegens belanghebbende ingesteld. Dat onderzoek is wegens tijdsverloop geseponeerd.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de naheffingsaanslag accijns terecht is opgelegd. Daartoe is allereerst in geschil of de inspecteur belanghebbende terecht heeft aangemerkt als degene van wie de accijns over de 460.000 in garagebox 10 aangetroffen onveraccijnsde sigaretten kan worden nageheven.
3.2.
Verder is tussen partijen in geschil of de inspecteur met het opleggen van de naheffingsaanslag in strijd heeft gehandeld met (i) artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, (ii) het motiveringsbeginsel, (iii) het gelijkheidsbeginsel, (iv) de voorkoming van dubbele heffing, (v) het zorgvuldigheidsbeginsel en (vi) het evenredigheidsbeginsel.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslag. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4.Beoordeling van het geschil

(betrokkenheid bij) voorhanden hebben van onveraccijnsde sigaretten

4.1.
Op grond van het eerste lid van artikel 1 van de WA wordt onder de naam accijns belasting geheven van, onder meer, tabaksproducten. Onder tabaksproducten wordt verstaan tot verbruik bereide tabak in de vorm van sigaren, sigaretten en rooktabak (artikel 29 van de WA). Op grond van het tweede lid van artikel 1 van de WA wordt de accijns verschuldigd ter zake van de uitslag tot verbruik van (onder meer) de tabaksproducten.
4.2.
Artikel 2, eerste lid, onder b, van de WA bepaalt, voor zover relevant, dat onder uitslag tot verbruik wordt verstaan:
“b. het voorhanden hebben van een accijnsgoed buiten een accijnsschorsingsregeling wanneer over dat goed geen accijns is geheven overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van het Unierecht en de nationale wetgeving;”
4.3.
Artikel 51 van de WA, luidt, voor zover van belang, als volgt:
“1. De accijns wordt geheven van:
a. [...]
b. bij toepassing van artikel 2, eerste lid, onderdeel b: de persoon die de accijnsgoederen voorhanden heeft en enig andere persoon die bij het voorhanden hebben ervan betrokken is;”
4.4.
Artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Richtlijn 2008/118/EG van 16 december 2008, houdende een algemene regeling inzake accijns en houdende intrekking van Richtlijn 92/12/EEG (hierna: de Accijnsrichtlijn) luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“1. De tot voldoening van de verschuldigd geworden accijns gehouden persoon is:
[...]
b. met betrekking tot het voorhanden hebben van accijnsgoederen als bedoeld in artikel 7, lid 2, onder b): de persoon die de accijnsgoederen voorhanden heeft of enig ander persoon die bij het voorhanden hebben ervan betrokken is;”
4.5.
Verder bepaalt artikel 7, tweede lid, onder b, van de Accijnsrichtlijn:
“2. Voor de toepassing van deze richtlijn wordt onder uitslag tot verbruik verstaan:
[…]
b) het voorhanden hebben van een accijnsgoed buiten een accijnsschorsingsregeling wanneer over dat goed geen accijns is geheven overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van het gemeenschapsrecht en de nationale wetgeving;”.
4.6.
De rechtbank stelt voorop dat uit de Accijnsrichtlijn volgt dat met betrekking tot het voorhanden hebben van accijnsgoederen waarvoor geen accijns is geheven, enig ander persoon (dan diegene die de accijnsgoederen voorhanden heeft) die bij het voorhanden hebben daarvan (door een ander) betrokken is, kan worden aangemerkt als de persoon die de verschuldigd geworden accijns moet voldoen. [1]
4.7.
Onder ‘betrokken zijn’ bij het voorhanden hebben van accijnsgoederen waarover geen accijns is geheven, wordt onder meer begrepen het verhandelen van dergelijke accijnsgoederen ten behoeve van degene die de goederen voorhanden heeft. [2]
4.8.
Met betrekking tot de vraag of belanghebbende de 460.000 in garagebox 10 aangetroffen onveraccijnsde sigaretten voorhanden had, dan wel betrokken was bij het voorhanden hebben daarvan, komt de rechtbank tot het volgende. Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat hij garagebox 10 kende en daar ook is geweest. Die verklaring vindt steun in het OPV, waarin aan de hand van verschillende camerabeelden en bakengegevens van de bij belanghebbende in gebruik zijnde auto, is geconstateerd dat belanghebbende in de controleperiode meermaals garagebox 10 heeft bezocht. Ook is vastgesteld dat hij de roldeur van garagebox 10 met een sleutel heeft geopend. Uit voornoemde gerapporteerde bakengegevens en camerabeelden, volgt blijkens het OPV verder dat belanghebbende regelmatig pendelde tussen de loods en garagebox 10 en dat belanghebbende zich op beide locaties bezig hield met het aldaar laden en lossen van kartonnen dozen. Ook op 8 juli 2014, de controledag (zie 2.2), was belanghebbende in de loods aanwezig. Zowel voor zijn aanwezigheid, als voor de door hem verrichtte handelingen op beide locaties en gedurende vele dagen, heeft belanghebbende geen (logische) verklaring gegeven. Daar komt bij dat in een auto met Duits kenteken 20 kartonnen dozen met daarin 70 sloffen onveraccijnsde sigaretten zijn aangetroffen, welke dozen volgens camerabeelden eerder die dag bij de loods vanuit de auto van belanghebbende zijn geladen. Verder volgt uit telefoontaps die in het OPV zijn uitgewerkt, dat belanghebbende telefonisch met verschillende personen sprak over “lange mouwen”, “Maria”, “M” en/of producten aanduidde met een cijfer. Voor dat versluierd taalgebruik heeft belanghebbende geen verklaring gegeven. Daar staat tegenover dat [persoon 1] en de heer [persoon 7] hebben verklaard dat de betreffende termen bijnamen zijn voor, onder meer, de sigarettenmerken Marlboro en L&M, wat de rechtbank gelet op de context ook logisch voorkomt.
4.9.
Het voorgaande, in samenhang bezien, brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat belanghebbende ten minste betrokken was bij het voorhanden hebben van de 460.000 aangetroffen onveraccijnsde sigaretten in garagebox 10. De inspecteur heeft daarom de naheffingsaanslag in beginsel terecht aan belanghebbende opgelegd.
Artikel 6 EVRM
4.10.
Belanghebbende voert aan dat het opleggen van de naheffingsaanslag in strijd komt met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: het EVRM) gelet op de parallel lopende strafrechtelijke procedure. De rechtbank stelt voorop dat de naheffingsaanslag de formalisering is van een uit de wet voortvloeiende materiële belastingschuld van een belastingplichtige. Van een punitief karakter is in dit verband geen sprake, zodat de naheffingsaanslag niet kan worden aangemerkt als een ‘criminal charge’ in de zin van artikel 6 EVRM. [3] Het betoog van belanghebbende kan dan ook niet steunen op het door hem genoemde artikel. Verder geldt dat de belastingrechter bij de beoordeling van een naheffingsaanslag accijns een eigen toetsingskader toe moet passen en in beginsel niet is gebonden aan de procedure bij- of het oordeel van de strafrechter. De belastingrechter dient in dit kader de feiten en het bijgebrachte bewijs zelfstandig vast te stellen en te waarderen. Wat er van de argumentatie van belanghebbende ook zij, nu de strafrechtelijke procedure in dit geval is uitgemond in een beleidssepot, is er geen sprake meer van een parallel lopende strafrechtelijke procedure. [4] Reeds daarom kan het gestelde door belanghebbende geen doel treffen.
4.11.
Ook bestaat geen wettelijke bepaling of rechtsregel die het gebruik verbiedt van strafrechtelijk verkregen bewijsmiddelen voor het vaststellen van de uit de wet voortvloeiende belastingschuld. Anders dan belanghebbende betoogt, mocht de inspecteur daarom van het OPV gebruik maken ter vaststelling van de naheffingsaanslag, van welke bevoegdheid hij ook gebruik heeft gemaakt.
Motiveringsbeginsel
4.12.
Het gebruik van het OPV ter onderbouwing van de naheffingsaanslag leidt gelet op het hiervoor overwogene op zichzelf ook niet tot schending van het motiveringsbeginsel. Het OPV bevat voorts voldoende aanknopingspunten voor het belastbare feit. Ook heeft de inspecteur de naheffingsaanslag en uitspraak op bezwaar voldoende gemotiveerd. Een beroep op het motiveringsbeginsel slaagt daarom niet.
Gelijkheidsbeginsel
4.13.
Belanghebbende stelt zich verder op het standpunt dat de inspecteur in strijd handelt met het gelijkheidsbeginsel indien aan de in het OPV genoemde overige betrokkenen geen naheffingsaanslag accijns wordt opgelegd. Gelet op de gemotiveerde betwisting van de inspecteur inhoudende dat aan vier andere betrokkenen voor de betreffende onveraccijnsde sigaretten ook naheffingsaanslagen accijns zijn opgelegd, is belanghebbende met zijn enkele stelling niet geslaagd in de op hem rustende bewijslast aannemelijk te maken dat - mocht er al sprake zijn van gelijke gevallen - die gevallen door de inspecteur ongelijk zouden zijn behandeld.
Dubbele heffing
4.14.
Belanghebbende stelt voorts dat indien en voor zover de overige betrokkenen wel voor de accijns over de sigaretten zijn aangeslagen en die accijns hebben voldaan, de inspecteur ten onrechte de accijns dubbel in rekening heeft gebracht en een gevaar voor onverschuldigde betaling ontstaat. Dat betoog slaagt niet. Op grond van artikel 51, derde lid, van de WA is de inspecteur namelijk bevoegd aan ieder die de onveraccijnsde sigaretten voorhanden heeft, dan wel betrokken is bij het voorhanden hebben daarvan, de verschuldigde accijns na te heffen. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat noch enige wettelijke bepaling noch enig rechtsbeginsel zich ertegen verzet dat aan een ieder die accijnsgoederen voorhanden heeft gekregen, die niet overeenkomstig de bepalingen van de wet in de heffing zijn betrokken, voor het volle bedrag van de accijns een aanslag kan worden opgelegd. Daarbij heeft te gelden dat, als een van de belastingplichtigen het bedrag van de accijns geheel of gedeeltelijk voldoet, het betaalde bedrag in mindering komt op hetgeen van de overige belastingplichtigen kan worden ingevorderd. [5] Derhalve bestaat geen gevaar voor onverschuldigde betaling.
4.15.
Dat de inspecteur van zijn bevoegdheid gebruik heeft gemaakt door aan belanghebbende een naheffingsaanslag op te leggen voor het volledige bedrag aan verschuldigde accijns, getuigt overigens ook niet van onzorgvuldig handelen door de inspecteur. Tot matiging of verdeling van de verschuldigde accijns omdat sprake is van meerdere betrokkenen, is de inspecteur niet gehouden. Ook het betoog van belanghebbende dat de hoogte van deze naheffingsaanslag maakt dat van de inspecteur een grotere mate van zorgvuldigheid mag worden verwacht, maakt dit niet anders en volgt de rechtbank niet.
Evenredigheidsbeginsel
4.16.
Tot slot voert belanghebbende aan dat de naheffingsaanslag belanghebbende onevenredig hard raakt, dat de op grond van het OPV geconstateerde gedragingen van belanghebbende niet in verband staan met de hoogte van de naheffingsaanslag, dat de naheffingsaanslag in wezen uitpakt als een risicoaansprakelijkheid, en dat het onredelijk is om het volledige bedrag aan accijns op hem te verhalen nu een aantal andere in het OPV genoemde personen reeds zijn overleden en dus geen verhaal meer bieden.
4.17.
De rechtbank stelt vast dat de inspecteur de naheffingsaanslag in overeenstemming met de wettelijke bepalingen heeft opgelegd. Het staat de rechtbank niet vrij om formele wetgeving te toetsen op haar innerlijke waarde of billijkheid. [6] Er bestaat derhalve geen aanleiding om op grond van beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het in artikel 3:4 van de Awb neergelegde evenredigheidsbeginsel, tot een ander oordeel te komen. De invordering van de naheffingsaanslag is voorbehouden aan de ontvanger (zie ook 4.14). Het beroep van belanghebbende faalt daarom ook op dit punt.
Conclusie
4.18.
De rechtbank komt tot de conclusie dat de inspecteur de naheffingsaanslag terecht aan belanghebbende heeft opgelegd. Hetgeen belanghebbende overigens heeft aangevoerd kan niet tot een ander oordeel leiden.
4.19.
Gelet op het vorenstaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard. Dat geldt ook voor zover het beroep betrekking heeft op de belastingrente, waartegen geen afzonderlijke gronden zijn aangevoerd.

5.Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A. Burgers, voorzitter, mr. drs. M.H. van Schaik en mr. drs. P.E.C. Vossenberg, rechters, in aanwezigheid van mr. S.A.C. Deeleman, griffier, op 18 maart 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.

Voetnoten

1.Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 13 april 2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:1623.
2.Hoge Raad van 5 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:169.
3.Vergelijk Hoge Raad van 12 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:61.
4.Vergelijk Hoge Raad 10 maart 1999, ECLI:NL:HR:1999:AA2713.
5.Zie o.a. Hoge Raad 14 mei 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO9493.
6.Artikel 11 van de Wet van 15 mei 1829, houdende algemeene bepalingen der wetgeving van het Koningrijk.