ECLI:NL:HR:2013:61

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 juli 2013
Publicatiedatum
5 juli 2013
Zaaknummer
12/05780
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over naheffingsaanslagen accijns en omzetbelasting en toepassing Salduz-arrest

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem, die op 6 november 2012 een naheffingsaanslag in de accijns en een naheffingsaanslag in de omzetbelasting heeft bevestigd. De naheffingsaanslagen zijn opgelegd over de periode van 1 januari 2003 tot en met 31 maart 2004. Na bezwaar zijn de aanslagen door de Inspecteur gehandhaafd, waarna de Rechtbank te Arnhem het beroep van belanghebbende gegrond verklaarde en de uitspraken van de Inspecteur vernietigde, maar de rechtsgevolgen in stand hield. De Rechtbank kende belanghebbende een schadevergoeding toe van € 4500. Hierop heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof, dat de uitspraak van de Rechtbank heeft bevestigd.

Belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld. De Hoge Raad oordeelt dat de bewijslevering in deze zaak zich niet uitstrekt tot boetes, waardoor de rechtsregel uit het Salduz-arrest niet van toepassing is. Het Hof had geoordeeld dat belanghebbende niet als verdachte was aangehouden door de opsporingsambtenaren van de FIOD, en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die tot een andere conclusie zouden leiden. De Hoge Raad bevestigt dit oordeel en verklaart het beroep in cassatie ongegrond. De proceskosten worden niet toegewezen.

De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan op 12 juli 2013, waarbij de vice-president en twee raadsheren de beslissing hebben genomen. De zaak betreft belangrijke juridische vragen over de toepassing van het Salduz-arrest in relatie tot belastingrecht en de bewijslevering in fiscale zaken.

Uitspraak

12 juli 2013
nr. 12/05780
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof te Arnhemvan 6 november 2012, nr. 11/00732, betreffende een naheffingsaanslag in de accijns en een naheffingsaanslag in de omzetbelasting.

1.Het geding in feitelijke instanties

Aan belanghebbende is over de periode 1 januari 2003 tot en met 31 maart 2004 een naheffingsaanslag in de accijns en een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd, welke aanslagen, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur zijn gehandhaafd.
De Rechtbank te Arnhem (nr. AWB 10/1757) heeft het tegen die uitspraken ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraken vernietigd, de rechtsgevolgen daarvan in stand gelaten en belanghebbende een vergoeding voor immateriële schade toegekend van € 4500.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

3.Beoordeling van het middel

3.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1.
De Belastingdienst/FIOD-ECD (hierna: de FIOD) is naar aanleiding van een op 18 november 2003 gehouden controle op de A12 waarbij 1.000.000 ongebanderolleerde sigaretten in beslag zijn genomen, een strafrechtelijk onderzoek gestart naar het opzettelijk voorhanden hebben van onveraccijnsde sigaretten. Belanghebbende is in dit onderzoek als verdachte betrokken op grond van het vermoeden dat hij koper/verkoper van onveraccijnsde sigaretten is geweest. Belanghebbende is, na te zijn uitgenodigd op het politiebureau te verschijnen en aan welke uitnodiging belanghebbende gevolg heeft gegeven, op 18 mei 2004 als verdachte door de FIOD verhoord. Het verhoor is vastgelegd in een proces-verbaal dat is opgesteld op 4 oktober 2004. Belanghebbende heeft ter zake van de verdenking van het opzettelijk voorhanden hebben van onveraccijnsde sigaretten in de periode van 1 september 2003 tot en met 18 maart 2004, een bekennende verklaring afgelegd.
3.1.2.
Belanghebbende heeft de onder 3.1.1 bedoelde verklaring bij brief van 2 maart 2005 ingetrokken.
3.1.3.
Het Openbaar Ministerie heeft geen strafvervolging jegens belanghebbende ingesteld.
3.2.
Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende niet met vrucht een beroep kan doen op het arrest van het Europese Hof van de Rechten voor de Mens van 27 november 2008, nr. 36391/02, NJ 2009/214 (hierna: het Salduz-arrest), aangezien belanghebbende niet als verdachte is aangehouden door de opsporingsambtenaren van de FIOD. Bijzondere omstandigheden die tot een andere conclusie dwingen, zijn naar ’s Hofs oordeel niet gesteld of aannemelijk geworden. Tegen deze oordelen richt zich het middel.
3.3.
Uit ’s Hofs uitspraak en de stukken van het geding blijkt dat het in deze zaak gaat om de levering van bewijs betreffende de rechtmatigheid van twee naheffingsaanslagen. Aangezien de levering van bewijs zich in dit geval niet uitstrekt tot enige boete, is de rechtsregel die door het EHRM is gegeven in het Salduz-arrest hier niet van toepassing. Reeds daarom faalt het middel.

4.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren D.G. van Vliet en C.H.W.M. Sterk, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2013.