2.2De hiervoor in 2.1 omschreven fraude werd gepleegd door een groep personen, waartoe [A] (hierna: [A] ) behoorde. Het was deze groep die de minerale oliën als hiervoor in 2.1 beschreven, verzamelde, voorhanden had, verhandelde en afleverde aan derden. Op verzoek van [A] heeft belanghebbende ondernemingen ter beschikking gesteld ten behoeve van de handel in de minerale oliën die [A] en de zijnen voorhanden hadden. Voor de verkochte minerale oliën werden facturen opgesteld op naam van de besloten vennootschap waarvan volgens het handelsregister van de Kamer van Koophandel belanghebbende bestuurder en enig aandeelhouder was, dan wel op naam van een eenmanszaak die belanghebbende volgens datzelfde handelsregister voerde. Nadat de op de factuur vermelde koopsom was betaald op de op die factuur vermelde bankrekening ten name van de desbetreffende onderneming van belanghebbende, nam belanghebbende het gestorte geldbedrag contant op en droeg dit af aan [A] . In de betrokken periode heeft belanghebbende ook eigenhandig een aantal verkoopfacturen opgesteld op naam van een van zijn ondernemingen. Na ontvangst van de daarop vermelde koopsommen heeft hij deze gelden contant opgenomen en afgegeven aan [A] .
Belanghebbende ontving van [A] voor deze werkzaamheden per factuur een vergoeding.
2.3.1Naar aanleiding van het door het openbaar ministerie aan de Inspecteur vrijgegeven proces-verbaal met bevindingen van het strafrechtelijk onderzoek naar de hiervoor in 2.1 bedoelde fraude met minerale oliën, heeft de Inspecteur zich op het standpunt gesteld dat voor die minerale oliën accijns verschuldigd is geworden ter zake van uitslag tot verbruik als bedoeld in artikel 1 van de Wet in samenhang gelezen met artikel 2, lid 1, aanhef en letter b, van de Wet, dat wil zeggen ter zake van het voorhanden hebben van die minerale oliën buiten een accijnsschorsingsregeling terwijl over die oliën geen accijns is geheven overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van het gemeenschapsrecht en de nationale wetgeving.
2.3.2De hiervoor in 2.3.1 bedoelde accijns heeft de Inspecteur nageheven van belanghebbende. Belanghebbende is volgens de Inspecteur een persoon die bij deze belastbare feiten betrokken is geweest in de zin van artikel 51, lid 1, aanhef en letter b, van de Wet. De Inspecteur heeft belanghebbende daarom als belastingplichtige aangemerkt.
2.4.1Voor het Hof was in geschil of de Inspecteur belanghebbende terecht heeft aangemerkt als belastingplichtige wegens betrokkenheid in de zin van artikel 51, lid 1, aanhef en letter b, van de Wet bij het voorhanden hebben van de hiervoor in 2.1 bedoelde minerale oliën.
2.4.2Het Hof heeft vooropgesteld dat artikel 51, lid 1, aanhef en letter b, van de Wet de implementatie vormt van artikel 8, lid 1, aanhef en letter b, van de Accijnsrichtlijnen dat het begrip ‘betrokken zijn bij het voorhanden hebben’ niet in de Accijnsrichtlijn is uitgewerkt noch in de Wet.
2.4.3Het Hof heeft dit begrip naar het spraakgebruik uitgelegd en daarbij onder ‘betrokken zijn’ verstaan “in iets gemoeid zijn” dan wel “ergens mee te maken hebbend”. Naar het oordeel van het Hof vallen bij deze uitleg van artikel 51, lid 1, aanhef en letter b, van de Wet ook de hiervoor in 2.2 omschreven handelingen van belanghebbende onder het begrip ‘betrokken zijn bij het voorhanden hebben’ als bedoeld in die bepaling. Het maakt naar het oordeel van het Hof niet uit dat de betrokkenheid van belanghebbende niet het feitelijke logistieke proces betrof, zoals bijvoorbeeld het vervoer en/of de opslag van de accijnsgoederen. Ook de administratieve en financiële afwikkeling van het proces van het voorhanden hebben in de zin van artikel 7, lid 2, aanhef en letter b, van de Accijnsrichtlijn zijn volgens het Hof handelingen die onder artikel 8, lid 1, aanhef en letter b, van de Accijnsrichtlijn worden begrepen. Belanghebbende heeft [A] en de zijnen gefaciliteerd door het ter beschikking stellen van ondernemingen, het opmaken en ondertekenen van facturen en het innen van gelden ten behoeve van de handel in de minerale oliën die [A] en de zijnen voorhanden hadden. Op deze wijze heeft belanghebbende faciliteiten verleend waardoor die handel, en dus ook het voorhanden hebben, mogelijk werd gemaakt, aldus het Hof.