Op 15 maart 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. L.L. Ross, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 26 januari 2021 van het UWV, waarin haar aanspraak op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) werd afgewezen. Tijdens de zitting op 1 februari 2022 in Breda, is eiseres verschenen met een tolk en haar gemachtigde, terwijl het UWV werd vertegenwoordigd door mr. H.M. van Gent.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres, die als productiemedewerker werkte, op 13 juni 2017 uitviel door fysieke klachten. De ZW-uitkering werd op 3 juni 2019 beëindigd, waarna eiseres een WW-uitkering ontving. Eiseres heeft zich op 31 juli 2020 ziekgemeld vanuit de WW, maar het UWV heeft haar ZW-uitkering per 27 oktober 2020 ingetrokken, omdat zij geschikt werd geacht voor haar eigen werk. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het UWV verklaarde het bezwaar ongegrond.
De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door het UWV zorgvuldig was uitgevoerd, maar dat de motivering van het bestreden besluit onvoldoende was. Het UWV had niet duidelijk gemaakt welke functies, ondanks de toegenomen beperkingen van eiseres, nog steeds geschikt waren. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand, omdat eiseres geschikt werd geacht voor ten minste één van de eerder geduide functies. Eiseres kreeg het griffierecht vergoed en het UWV werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten, vastgesteld op € 1.518,-.