ECLI:NL:RBZWB:2022:1370

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 maart 2022
Publicatiedatum
18 maart 2022
Zaaknummer
AWB- 21_1097
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beëindiging Ziektewet-uitkering en geschiktheid voor arbeid

Op 15 maart 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. L.L. Ross, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 26 januari 2021 van het UWV, waarin haar aanspraak op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) werd afgewezen. Tijdens de zitting op 1 februari 2022 in Breda, is eiseres verschenen met een tolk en haar gemachtigde, terwijl het UWV werd vertegenwoordigd door mr. H.M. van Gent.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres, die als productiemedewerker werkte, op 13 juni 2017 uitviel door fysieke klachten. De ZW-uitkering werd op 3 juni 2019 beëindigd, waarna eiseres een WW-uitkering ontving. Eiseres heeft zich op 31 juli 2020 ziekgemeld vanuit de WW, maar het UWV heeft haar ZW-uitkering per 27 oktober 2020 ingetrokken, omdat zij geschikt werd geacht voor haar eigen werk. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het UWV verklaarde het bezwaar ongegrond.

De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door het UWV zorgvuldig was uitgevoerd, maar dat de motivering van het bestreden besluit onvoldoende was. Het UWV had niet duidelijk gemaakt welke functies, ondanks de toegenomen beperkingen van eiseres, nog steeds geschikt waren. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand, omdat eiseres geschikt werd geacht voor ten minste één van de eerder geduide functies. Eiseres kreeg het griffierecht vergoed en het UWV werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten, vastgesteld op € 1.518,-.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/1097 ZW

uitspraak van 15 maart 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres,

gemachtigde: mr. L.L. Ross,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 26 januari 2021 (bestreden besluit) van het UWV over haar aanspraak op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 1 februari 2022. Eiseres is verschenen, bijgestaan door tolk [naam tolk] en haar gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.M. van Gent.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiseres is werkzaam geweest als productiemedewerker voor 40 uur per week. Voor dat werk is zij op 13 juni 2017 uitgevallen met fysieke klachten. Het UWV heeft aan het einde van de wachttijd de aangevraagde WIA-uitkering afgewezen. Eiseres kan in andere passende functies meer dan 65% van het loon verdienen wat zij voor haar ziekte verdiende. De ZW-uitkering is op 3 juni 2019 – en daarmee voor het einde van de wachttijd – beëindigd. Aansluitend is eiseres een WW-uitkering toegekend van
3 juni 2019 tot en met 17 november 2020.
Eiseres heeft zich op 31 juli 2020 vanuit de WW, ziekgemeld. In het besluit van
21 oktober 2020 (primair besluit) heeft het UWV de ZW-uitkering vanaf 27 oktober 2020 ingetrokken, omdat eiseres geschikt is voor het eigen werk.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV op goede gronden de ZW-uitkering van eiseres heeft
beëindigd per 27 oktober 2020.
3.
Wettelijk kader
De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).
Naar vaste rechtspraak wordt onder het begrip ‘zijn arbeid’ verstaan de arbeid die de verzekerde het laatst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht.
Heeft er al eerder een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling plaatsgevonden in het kader van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) of de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) en wordt de verzekerde op een later tijdstip weer arbeidsongeschikt, dan wordt naar vaste rechtspraak onder ‘zijn arbeid’ verstaan één van de geduide functies die gebruikt zijn bij die beoordeling.
4.
Arbeidsmaatstaf
De rechtbank stelt vast dat het werk in een van de bij de WIA-beoordeling geduide
functies – medewerker intern transport, medewerker tuinbouw, productiemedewerker papier/karton/drukkerij, machinaal metaalbewerker of productiemedewerker industrie – als ‘zijn arbeid’ in de zin van artikel 19 van de ZW moet worden aangemerkt [1] .
5.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
5.1
De verzekeringsarts heeft, na bestudering van het dossier, eiseres tijdens het spreekuur op 20 oktober 2020 onderzocht. Eiseres heeft schouderklachten en zij onderging op 5 augustus 2020 een borstverkleining. Zij heeft aan de linkerzijde meer pijnklachten dan rechts. Zij mag de belasting opbouwen. De schouderklachten links blijven. De verzekeringsarts acht eiseres geschikt voor de eerder bij de WIA-beoordeling geduide functies, omdat bij de duiding van deze functies al rekening is gehouden met een verminderde belastbaarheid van de schouders. Deze functies zijn nu ook weer passend, omdat het herstel in de acute fase voorbij is.
De verzekeringsarts b&b heeft eveneens het dossier bestudeerd (inclusief de in bezwaar ingebrachte informatie) en heeft op 16 december 2020 de hoorzitting bijgewoond. De verzekeringsarts b&b heeft de gestelde (toegenomen) rug- en psychische klachten niet vastgesteld. Wel neemt hij vanwege de schouderklachten voor reiken en boven schouderhoogte werken meer beperkingen aan. Het reiken met links is beperkt tot 150 keer per uur bij maximaal 70 cm (rechts is niet beperkt) en het boven schouderhoogte actief zijn is beperkt tot 1 minuut aaneengesloten. Voor het overige sluit de verzekeringsarts b&b aan bij de beperkingen uit de functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 23 april 2019. De verzekeringsarts b&b concludeert dat eiseres geschikt is voor de eerder geduide functies, ondanks de per datum in geding toegenomen beperkingen.
5.2
Eiseres is het niet eens met de beëindiging van haar ZW-uitkering. Zij is van mening dat het UVW haar klachten en beperkingen heeft onderschat en heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat het bestreden besluit in strijd is met het zorgvuldigheids- en het motiveringsbeginsel. De operatie heeft de schouderklachten weliswaar tijdelijk verlicht, maar de klachten zijn heviger teruggekomen. Eiseres verwijt het UWV dat dit niet is beoordeeld.
5.3
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de verzekeringsarts b&b blijkt dat deze op de hoogte was van de door eiseres gestelde klachten, waaronder de klachten aan de linker schouder, de rugklachten. In bezwaar heeft de verzekeringsarts de beperkingen ten aanzien van de schouderklachten ook aangescherpt voor het reiken met links en het boven schouderhoogte actief zijn. De gestelde aanvullende psychische en fysieke beperkingen zijn niet (voldoende) geobjectiveerd door eiseres. Naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) is de rechtbank van oordeel dat de consistent naar voren gebrachte maar niet-geobjectiveerde pijnklachten niet met zich meebrengen dat de verzekeringsarts b&b daarom is uitgegaan van een onjuiste medische situatie en dat de beperkingen tot het verrichten van arbeid onjuist zijn vastgesteld [2] .
5.4
Hoewel het onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest, is de motivering van het bestreden besluit onvoldoende. In het bestreden besluit is namelijk niet gemotiveerd welke van de eerder bij de WIA-aanvraag geduide functies – ondanks de toegenomen
beperkingen – toch nog geschikt zijn voor eiseres. Ter zitting kon de gemachtigde van het UWV dit evenmin aangeven. Het bestreden besluit bevat dan ook een (motiverings)gebrek. De rechtbank zal het beroep daarom gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen.
De rechtbank ziet echter aanleiding de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten. De door de verzekeringsarts b&b aangenomen beperkingen zijn door de rechtbank ambtshalve vergeleken met de signaleringen in de resultaat eindselectie van de in rechtsoverweging 4 bij de WIA-aanvraag voor eiseres geduide functies. De rechtbank constateert dat duidelijk is dat de door de verzekeringsarts b&b aangenomen toegenomen beperkingen niet van invloed zijn op de geschiktheid van eiseres voor de functie machinaal metaalbewerker (SBC-code 264122). De rechtbank concludeert om die reden dat hierdoor is voldaan aan het criterium dat eiseres geschikt is voor tenminste een van de geduide functies. Hierdoor kan de beëindiging van de ZW-uitkering in stand blijven.
6.
Conclusie
Het beroep zal gegrond worden verklaard en het bestreden besluit zal worden vernietigd, onder instandhouding van de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit.
7.
Proceskosten en griffierecht
Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiseres te worden vergoed. De rechtbank zal het UWV veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 49,00 aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E.M. Marsé, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.E. Loontjens, griffier, op 15 maart 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.CRvB 4 maart 2003, ECLI:NL:CRVB:2003:AF6192 en CRvB 22 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1212.
2.CRvB 26 augustus 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1983.