Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
te ondertekenen
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Op 24 december 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft een beroep tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2017. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de aanslag, die was vastgesteld op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 29.278 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 23.194. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende in 2017 geen fiscaal partner had en dat zijn aangifte IB/PVV was gebaseerd op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 29.278, na aftrek van een eigen woning van € 9.825. De inspecteur had de aanslag conform de ingediende aangifte vastgesteld. Tijdens de zitting op 17 november 2021 zijn zowel de belanghebbende als de inspecteur vertegenwoordigd door twee inspecteurs gehoord.
In geschil was of de letselschade-uitkering van de belanghebbende vrijgesteld moest worden van de rendementsgrondslag in box 3 en of de vermogensrendementsheffing in strijd was met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. De rechtbank oordeelde dat de letselschade-uitkering niet als 'bijzonder vermogen' kon worden aangemerkt en dat de wetgever geen regeling had getroffen om deze uitkering vrij te stellen van de rendementsgrondslag. De rechtbank concludeerde dat de inspecteur de letselschade-uitkering terecht had betrokken in de rendementsgrondslag.
De rechtbank oordeelde verder dat de belanghebbende niet had aangetoond dat de vermogensrendementsheffing voor hem een individuele en buitensporige last vormde. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.