ECLI:NL:RBZWB:2021:6332

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 december 2021
Publicatiedatum
13 december 2021
Zaaknummer
02-056786-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring ontuchtige handelingen met vier minderjarigen

Op 13 december 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met vier minderjarige buurmeisjes. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan ontuchtige handelingen met de meisjes, die allen nog niet de leeftijd van 16 jaar hadden bereikt. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 29 november 2021, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de slachtoffers betrouwbaar waren en dat er voldoende bewijs was voor de bewezenverklaring van de ontuchtige handelingen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest had doorgebracht. Daarnaast werden er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die de gevolgen van de ontuchtige handelingen ondervonden. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact die deze op de slachtoffers hadden gehad, en oordeelde dat de verdachte misbruik had gemaakt van het vertrouwen dat de ouders van de slachtoffers in hem hadden gesteld. De rechtbank wees ook op de psychologische schade die de slachtoffers hadden opgelopen als gevolg van de ontuchtige handelingen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/056786-21
vonnis van de meervoudige kamer van 13 december 2021
in de strafzaak tegen
[Verdachte]
geboren op [Geboortedag] 1949 te [Geboorteplaats]
wonende te [Adres]
raadsman mr. D. Koningsbloem, advocaat te ‘s-Hertogenbosch

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 29 november 2021, waarbij de officier van justitie, mr. L. van den Oever, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte ontuchtige handelingen heeft gepleegd met zijn vier buurmeisjes, [Naam 1] en [Naam 2] en [Naam 3] en [Naam 4] , terwijl zij nog niet de leeftijd van 16 jaar hadden bereikt.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte ontuchtige handelingen heeft gepleegd met de vier minderjarige slachtoffers. Voor een deel van de handelingen, zijnde het betasten van de borsten en vagina van [Naam 1] , het betasten van de vagina, borsten en billen van [Naam 3] alsmede het betasten van de billen en vagina van [Naam 2] is er onvoldoende bewijs voorhanden. De officier van justitie baseert de bewezenverklaring met name op de verklaringen van de vier minderjarige slachtoffers. Zij hebben onafhankelijk van elkaar verklaard en de officier van justitie acht deze verklaringen betrouwbaar. De verklaring van verdachte komt voor een deel overeen met de verklaringen van de slachtoffers.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het onder feit 1, 2 en 4 ten laste gelegde, eerste gedachtestreepje, en het aftrekken van verdachte door de vier slachtoffers. Verdachte dient tevens te worden vrijgesproken van het onder feit 3 ten laste gelegde, tweede gedachtestreepje, betreffende het laten aftrekken en betasten door [Naam 4] . Voor de overige ten laste gelegde feiten refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Beoordelingskader
Op grond van artikel 342 lid 2 Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) kan het bewijs dat iemand een strafbaar feit heeft gepleegd niet uitsluitend worden gebaseerd op uitsluitend één getuigenverklaring. Deze bepaling strekt ertoe de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing te waarborgen, in die zin dat zij de rechtbank verbiedt tot een bewezenverklaring te komen indien de feiten en omstandigheden waarover de getuige verklaart, op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De Hoge Raad heeft beslist dat de hiervoor genoemde bewijsminimumregel van artikel 342 lid 2 Sv slechts geldt voor de gehele tenlastelegging/bewezenverklaring. Onderdelen daarvan mogen wel degelijk slechts op één enkele getuigenverklaring berusten. In een zedenzaak als de onderhavige, is niet vereist dat de ontuchtige handelingen waarover een getuige verklaart als zodanig bevestiging vinden in andere bewijsmiddelen, maar is het afdoende indien die verklaring op bepaalde punten bevestigd wordt door andere bewijsmiddelen. Die moeten afkomstig zijn uit een andere bron. Deze bewijsmiddelen dienen voldoende steun te geven aan de verklaring van de getuige. Dat wil zeggen dat het steunbewijs op relevante wijze in verband dient te staan met de inhoud van de verklaring van die getuige, zodat die verklaring niet op zichzelf staat, maar als het ware is ingebed in een concrete context die bevestiging vindt in een andere bron. Bovendien mag er niet een te ver verwijderd verband bestaan tussen de getuigenverklaring en het overige gebruikte bewijsmateriaal (
Vgl. Hoge Raad 15 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:717 en Hoge Raad 23 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK2094).
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 4 juli 2017 (ECLI:NL:HR:2017:1216) overwogen dat in het geval sprake is van twee personen die afzonderlijk aangifte doen tegen één verdachte, deze verklaringen, indien zij elkaar over en weer ondersteunen voor wat betreft de aard van de ontuchtige handelingen en de wijze waarop deze hebben plaatsgevonden, ook gebruikt kunnen worden als steunbewijs.
Het voorgaande brengt mee dat de rechtbank de betrouwbaarheid van de verklaringen van [Naam 1] , [Naam 2] , [Naam 4] en [Naam 3] dient te beoordelen en verder of deze met inachtneming van voornoemde maatstaf voldoende steun vinden in ander bewijs.
Betrouwbaarheid verklaringen en steunbewijs
De vier meisjes hebben veelal consistent, gedetailleerd en onafhankelijk van elkaar verklaard in een verhoorstudio. Het misbruik is aan het licht gekomen door een spontane verklaring van [Naam 1] nadat zij was betrapt op het kijken naar een pornosite. Uit de verklaringen van de meisjes blijkt dat zij de ontuchtige handelingen waarover zij hebben verklaard eigenlijk geheim hadden willen houden. De verklaringen van de meisjes ondersteunen elkaar op onderdelen voor zover die bepaalde gebeurtenissen in bepaalde omstandigheden betreffen. Een deel van hun verklaringen wordt bovendien ondersteund door de verklaring van verdachte. De rechtbank acht de door de slachtoffers afgelegde verklaringen dan ook betrouwbaar voor het bewijs en heeft in beginsel geen reden om aan de juistheid van die verklaringen te twijfelen.
Met inachtneming van deze overwegingen, zal de rechtbank hierna voor de meisjes afzonderlijk het ten laste gelegde beoordelen.
Feit 1 Ontuchtige handelingen met [Naam 1]
Ten aanzien van het betasten van de billen en/of borsten en/of vagina
Met de raadsman en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat er geen bewijs in het dossier voorhanden is om te kunnen vaststellen dat verdachte de borsten en vagina van [Naam 1] heeft betast. Dit is echter anders voor het betasten van de billen van [Naam 1] . Door [Naam 4] wordt hierover, naar aanleiding van een vraag wanneer verdachte aan haar ‘onderste’ had gezeten, verklaard dat verdachte ook [Naam 1] wel eens aanraakte bij haar billen. Dit is tijdens de logeerpartijen gezien door [Naam 4] . De rechtbank acht dit feit dan ook voldoende wettig en overtuigend bewezen op basis van de verklaring van [Naam 4] .
Ten aanzien van het (laten) betasten van zijn geslachtsdeel en/of laten aftrekken
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat er zich een incident heeft voorgedaan waarbij [Naam 1] het geslachtsdeel van verdachte heeft betast. Zo heeft verdachte ter zitting verklaard over een incident op zijn computerkamer waarbij [Naam 1] zijn geslachtsdeel heeft aangeraakt. Toen verdachte hierbij werd betrapt door [Naam 3] heeft hij snel de deken over zijn geslachtsdeel getrokken hetgeen door [Naam 3] wordt bevestigd in haar verklaring. [Naam 2] heeft verklaard dat [Naam 3] haar heeft verteld dat ze had gezien dat [Naam 1] het geslachtsdeel van verdachte aanraakte. [Naam 2] heeft verdachte hier vervolgens mee geconfronteerd en verdachte heeft toen bevestigd dat [Naam 1] zijn geslachtsdeel zou hebben aangeraakt.
Anders dan de verdediging is de rechtbank tevens van oordeel dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is voor het laten aftrekken door [Naam 1] . Uit de verklaringen van [Naam 1] , [Naam 2] , [Naam 3] en [Naam 4] blijkt namelijk dat er zich tevens een incident heeft voorgedaan waarbij alle vier de slachtoffers aanwezig zijn geweest. Alle slachtoffers verklaren immers over een gebeurtenis waarbij verdachte met zijn broek naar beneden op bed zou hebben gelegen op zijn slaapkamer. [Naam 4] heeft hierover verklaard dat verdachte aan hen zou hebben gevraagd of ze aan zijn geslachtsdeel zouden willen trekken waarbij verdachte zijn stijve geslachtsdeel vasthield. Verdachte zou ook voor hebben gedaan hoe dit moest. [Naam 4] heeft vervolgens gezien dat [Naam 1] , [Naam 3] en [Naam 4] aan het geslachtsdeel van verdachte hebben getrokken. [Naam 1] heeft in haar studioverhoor ook aangegeven dat verdachte zijn geslachtsdeel vasthad en vroeg of zij er aan wilde komen. Hoewel [Naam 1] verklaart over ‘een tikje’, beeldt ze ook uit dat haar vingers gebogen waren. Ook verklaart ze dat het geslachtsdeel vochtig aanvoelde. Daarnaast is het verdachte zelf nog die verklaart over een incident waarbij [Naam 1] het geslachtsdeel van verdachte heeft vastgepakt en de voorhuid heeft teruggetrokken om zijn plasgaatje te zien.
Gezien de inhoud van de verklaring van [Naam 4] , de wijze waarop verdachte zijn geslachtsdeel heeft vastgehouden, de beschrijving van [Naam 1] op welke manier zij het geslachtsdeel van verdachte heeft aangeraakt en de verklaring van verdachte hoe [Naam 1] zijn geslachtsdeel heeft vastgepakt is er naar het oordeel van de rechtbank sprake geweest van aftrekken. Dit leidt er toe dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is om de ontuchtige handelingen, ten laste gelegd onder het eerste gedachtestreepje van feit 1 bewezen te verklaren.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat het onder feit 1 tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen met uitzondering van het betasten van de borsten en vagina van [Naam 1] .
Feit 2 Ontuchtige handelingen met [Naam 2]
Ten aanzien van het betasten van de billen en/of borsten en/of vagina
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende bewijs in het dossier aanwezig is om tot een bewezenverklaring te komen van het betasten van de borsten van [Naam 2] door verdachte. Hoewel [Naam 3] verklaart dat verdachte de, zoals door [Naam 3] benoemde, “bobbels|” van [Naam 2] heeft aangeraakt heeft [Naam 2] hier in haar verklaring niets over verteld. Zij geeft aan dat verdachte haar nergens heeft aangeraakt. Er kan dan ook geen steunbewijs gevonden worden voor de verklaring van [Naam 3] . Er is tevens onvoldoende bewijs voor het betasten van de billen en vagina van [Naam 2] door verdachte, de rechtbank zal verdachte hier dan ook van vrijspreken.
Ten aanzien van het (laten) betasten van zijn geslachtsdeel en/of laten aftrekken
Verdachte heeft zowel ter terechtzitting als tijdens de verhoren bij de politie verklaard dat [Naam 2] zijn geslachtsdeel heeft betast. Verdachte heeft hierbij de situatie benoemd waarbij hij samen met [Naam 3] en [Naam 2] een massage heeft nagespeeld. [Naam 3] en [Naam 2] hebben toen zijn geslachtsdeel ingesmeerd met massageolie. Verdachte ontkent echter dat hij door [Naam 2] is afgetrokken. Hoewel de handelingen die door verdachte zijn beschreven naar het oordeel van de rechtbank al dienen te worden aangemerkt als aftrekken is er tevens voldoende steunbewijs in het dossier te vinden voor het aftrekken van verdachte door [Naam 2] . [Naam 2] bevestigt in haar verklaring dat zij een of twee keer het geslachtsdeel van verdachte heeft aangeraakt. Zij heeft het hierbij over het moment waarbij alle vier de meisjes aanwezig zouden zijn geweest en ze om de beurt het geslachtsdeel van verdachte hebben aangeraakt. [Naam 2] beschrijft evenals [Naam 1] dat verdachte zijn stijve penis omhoog hield. [Naam 2] beschrijft vervolgens in haar verhoor dat zij haar hand om het geslachtsdeel van verdachte heeft gelegd en vervolgens een beweging naar links en rechts heeft gemaakt. De verklaring van [Naam 4] dat verdachte aan de vier meisjes had gevraagd of ze aan zijn geslachtsdeel wilden trekken kan hierbij tevens ook als steunbewijs worden gezien. Ook [Naam 3] heeft bevestigd in haar verklaring dat zij en [Naam 2] op enig moment verdachte hebben afgetrokken. Zij beschreef hierbij dat [Naam 2] met haar hand een op en neergaande beweging maakte over het geslachtsdeel van verdachte.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder het eerste gedachtestreepje tenlastegelegde ontuchtige handelingen. Het laten betasten van zijn geslachtsdeel en laten aftrekken door [Naam 2] kan wel wettig en overtuigend worden bewezen.
Feit 3 ontuchtige handelingen met [Naam 4]
Ten aanzien van het betasten van de billen en/of borsten en/of vagina
Zowel verdachte als [Naam 4] beschrijven een aantal logeerpartijen waarbij verdachte tussen [Naam 1] en [Naam 4] in bed heeft gelegen. [Naam 4] beschrijft hierbij in haar verklaring heel concreet hoe verdachte tijdens deze logeerpartijen haar heeft betast aan haar billen, borsten en vagina. Verdachte heeft tijdens het verhoor bij de politie maar ook ter terechtzitting verklaard dat zijn hand tijdens deze logeerpartijen wel eens ging ‘dwalen’ en dat zijn hand daarbij ook wel eens in de broekband van [Naam 4] is gegaan en zijn hand op de billen van [Naam 4] lag. Ook zou hij aan de BH van [Naam 4] hebben gezeten. Verdachte heeft aangegeven dat hij niet bij de vagina van [Naam 4] is geweest, maar de rechtbank hecht geen waarde aan deze verklaring van verdachte. [Naam 4] heeft concreet verklaard over de wijze waarop zij voelde dat verdachte bij meerdere gelegenheden met zijn hand en zijn geslachtsdeel tussen haar benen heeft gewreven. De verklaring van [Naam 4] wordt hierbij ook ondersteund door de verklaring van [Naam 5] , de moeder van [Naam 1] en [Naam 2] . Zij heeft verklaard dat [Naam 1] op een van de logeerpartijen heeft gezien dat verdachte zijn hand in de broek van [Naam 4] had gestoken.
Ten aanzien van het (laten) betasten van zijn geslachtsdeel en/of laten aftrekken
[Naam 4] heeft in haar verklaring beschreven hoe verdachte op bed lag toen de vier buurmeisjes allen aanwezig waren en hij vroeg of ze aan zijn geslachtsdeel wilden trekken. Zij verklaart vervolgens dat zij zich niet meer kan herinneren of zij verdachte op dat moment heeft afgetrokken. Zowel [Naam 2] als [Naam 3] hebben echter in hun verklaring aangegeven dat [Naam 4] ook het geslachtsdeel van verdachte heeft aangeraakt. [Naam 3] verklaart dat [Naam 4] verdachte ook heeft afgetrokken en dat zij hierbij aanwezig was. Gezien het feit dat [Naam 4] verklaart ook aanwezig te zijn geweest bij het incident op de computerkamer met de andere slachtoffers en gezien de inhoud van de verklaringen van [Naam 2] en [Naam 3] is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdacht zich heeft laten betasten en aftrekken door [Naam 4] .
Concluderend is er dan ook voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden voor de bewezenverklaring van het onder feit 3 tenlastegelegde.
Feit 4 ontuchtige handelingen met [Naam 3]
Ten aanzien van het betasten van de billen en/of borsten en/of vagina
De rechtbank is het met de verdediging en de officier van justitie eens dat niet bewezen kan worden verklaard dat verdachte [Naam 3] zou hebben betast aan haar billen, borsten en vagina. Dit blijkt niet uit de bewijsmiddelen. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van dit eerste gedachtestreepje onder feit 4.
Ten aanzien van het (laten) betasten van zijn geslachtsdeel en/of laten aftrekken
Evenals hetgeen verdachte over [Naam 2] heeft verklaard heeft verdachte verklaard dat [Naam 3] zijn geslachtsdeel heeft betast bij de eerder door verdachte genoemde massage. Door verdachte wordt eveneens ontkend dat [Naam 3] verdachte zou hebben afgetrokken. De rechtbank hecht echter geen waarde aan deze ontkenning van verdachte. [Naam 3] heeft het in haar verklaring over masturberen en aftrekken van de buurman door [Naam 2] en ook door haarzelf. Zij beschrijft dat [Naam 2] op en neer gaande bewegingen met haar hand heeft gemaakt bij het geslachtsdeel van verdachte en dat zij [Naam 2] uiteindelijk heeft nagedaan toen het haar beurt was. Hiermee is naar het oordeel van de rechtbank voldoende komen vast te staan dat verdachte [Naam 3] zijn geslachtsdeel heeft laten betasten en haar hem heeft laten aftrekken.
Concluderend zal verdachte worden vrijgesproken van het onder feit 4 eerste gedachtestreepje en acht de rechtbank het onder het tweede gedachtestreepje tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Ontuchtige handelingen
De bewezen verklaarde handelingen kunnen naar het oordeel van de rechtbank als ontuchtige handelingen worden gekwalificeerd. Het betreffen handelingen van seksuele aard die in strijd zijn met de ethische norm. Verdachte heeft zich laten betasten en aftrekken door zijn vier minderjarige buurmeisjes en heeft een tweetal van hen ook betast.
Tenlastegelegde periode
Uit de verklaring van verdachte van 14 januari 2021 blijkt dat het betasten van [Naam 4] is begonnen toen de buurmeisjes bij hem kwamen slapen. Volgens verdachte is dit begonnen toen [Naam 1] ongeveer vijf jaar oud was. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat de incidenten zijn begonnen omstreeks 2015 en dat de logeerpartijtjes zijn geëindigd enkele jaren voor 2020. Ook [Naam 1] en [Naam 4] bevestigen in hun verklaring dat [Naam 1] vijf jaar oud was toen het incident plaatsvond waarbij verdachte aan de slachtoffers had gevraagd om aan zijn geslachtsdeel te komen. Volgens verdachte is het betasten twee jaar geleden geëindigd voor de corona tijd. Dit komt overeen met de verklaring van [Naam 6] , de moeder van [Naam 3] en [Naam 4] . Zij geeft aan dat de logeerpartijtje begonnen toen [Naam 4] ongeveer 13 of 14 jaar oud was en [Naam 3] 10 of 11 jaar oud. Ergens halverwege 2018 zou het logeren zijn gestopt omdat [Naam 4] niet meer wilde. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de tenlastegelegde periode overeenkomt met de verklaringen die hieromtrent zijn afgelegd en die handelingen dus hebben plaatsgevonden toen de buurmeisjes de leeftijd van 16 jaar nog niet hadden bereikt
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op tijdstippen in de periode van 26 december 2015 tot en met 10
juni 2020 te ’s-Hertogenbosch met [Naam 1] (geboren [Geboortedag naam 1] 2011),
die toen de leeftijd van 16 jaren nog niet had bereikt, buiten echt,
ontuchtige handelingen heeft gepleegd (telkens) bestaande uit:
-het betasten van de billen van die [Naam 1] en
-het laten betasten van zijn geslachtsdeel en laten aftrekken door die [Naam 1]
2
op tijdstippen in de periode van 26 december 2015 tot en met 10
juni 2020 te ’s-Hertogenbosch met [Naam 2] (geboren [Geboortedag naam 2] 2007), die
toen de leeftijd van 16 jaren nog niet had bereikt, buiten echt
ontuchtige handelingen heeft gepleegd (telkens) bestaande uit:
-het laten betasten van zijn geslachtsdeel en laten aftrekken door die [Naam 2]
3
op tijdstippen in de periode van 26 december 2015 tot 11
juni 2018 te ’s-Hertogenbosch met [Naam 4] (geboren [Geboortedag naam 4] 2002), die
toen de leeftijd van 16 jaren nog niet had bereikt, buiten echt
ontuchtige handelingen heeft gepleegd (telkens) bestaande uit:
-het betasten van de billen en borsten en vagina van die [Naam 4] en
-het laten betasten van zijn geslachtsdeel en laten aftrekken door die [Naam 4] ;
4
op tijdstippen in de periode van 26 december 2015 tot en met 10
juni 2020 te ’s-Hertogenbosch met [Naam 3] (geboren [Geboortedag naam 3] 2005), die toen
de leeftijd van 16 jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige
handelingen heeft gepleegd (telkens) bestaande uit:
-het laten betasten van zijn geslachtsdeel en laten aftrekken door die [Naam 3] ;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Tevens vordert de officier van justitie dat er als bijzondere voorwaarde wordt opgelegd een contactverbod ten aanzien van [Naam 4] en [Naam 3] .
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt om aan verdachte een taakstraf op te leggen. Verdachte heeft een blanco strafblad en de reclassering heeft geconcludeerd dat de kans op herhaling laag is. De verdediging heeft ook gewezen op de hoge leeftijd van verdachte. Indien en voor zover artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) van toepassing zou zijn verzoekt de verdediging een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van de tijd dat verdachte al in voorlopige hechtenis heeft gezeten.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ontucht met zijn vier minderjarige buurmeisjes door twee van hen te betasten en zich door zijn buurmeisjes te laten betasten en te laten aftrekken. Deze ontuchtige handelingen vonden plaats tijdens bezoekjes en logeerpartijtjes in de woning van verdachte.
Door het plegen van deze ontuchtige handelingen heeft verdachte de lichamelijke integriteit van [Naam 1] , [Naam 2] , [Naam 3] en [Naam 4] in ernstige mate geschonden. Het is een feit van algemene bekendheid dat het ondergaan van ontuchtige handelingen langdurige en ernstige schade kan toebrengen aan de geestelijke gezondheid van de slachtoffers en de normale gezonde seksuele ontwikkeling van een kind kan doorkruisen. Uit het feit dat alle vier de slachtoffers in meer of mindere mate psychologische hulp hebben gekregen, leidt de rechtbank af dat het gebeurde ook daadwerkelijk een aanzienlijke impact bij hen heeft gehad, net zoals bij hun ouders. Dit blijkt ook uit de ter zitting voorgelezen slachtofferverklaringen waarbij duidelijk is dat de ouders van de slachtoffers gebukt gaan onder schuldgevoel omdat zij hun kinderen niet hebben kunnen beschermen tegen verdachte.
Verdachte heeft op ernstige wijze het gevoel van veiligheid dat de vier buurmeisjes bij hem hadden moeten hebben geschaad en op ernstige wijze misbruik gemaakt van het vertrouwen wat in hem gesteld was door hun ouders . De slachtoffers brachten geregeld tijd door met verdachte, mede door een niet altijd gemakkelijke thuissituatie, en bleven ook regelmatig bij hem slapen. Hun ouders vertrouwden een deel van de zorg van hun kinderen toe aan verdachte. Verdachte heeft met zijn grensoverschrijdende gedrag het gevoel van veiligheid geschaad en het vertrouwen dat de ouders en de slachtoffers in hem hadden gesteld, ernstig geschaad. Verdachte heeft hierbij ook misbruik gemaakt van de grote loyaliteit die [Naam 1] , [Naam 2] , [Naam 3] en [Naam 4] voor hem voelden. Verdachte heeft hen op enig moment verzocht om niets tegen hun ouders te zeggen en zij hebben het misbruik voor hun ouders verborgen gehouden. Verdachte was de volwassene en had de slachtoffers moeten beschermen tegen dergelijk normoverschrijdend gedrag. Verdachte heeft ook tijdens de zitting laten zien dat hij weinig oog heeft voor de bescherming die van volwassenen jegens minderjarige kinderen kan worden verwacht waar hij het doet voorkomen alsof de ontuchtige handelen hem zijn overkomen en zijn ‘uitgelokt’ door de kinderen. Hij heeft weinig oog getoond voor de gevolgen van zijn handelen en heeft zijn handelen gebagatelliseerd. Verdachte heeft ook weinig inzicht getoond in de gevolgen van zijn handelen voor de slachtoffers en hun persoonlijke ontwikkeling.
De feiten zoals bewezen verklaard zijn vergaande handelingen die het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigen. Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank acht geslagen op de straffen die in het algemeen in soortgelijke gevallen worden opgelegd.
Anders dan de officier van justitie voorstelt, zal de rechtbank geen voorwaardelijk strafdeel opleggen. Dit gezien het feit dat de reclassering heeft geconstateerd dat het recidiverisico laag is. De rechtbank zal hierbij ook geen contactverbod opleggen als bijzondere voorwaarde aangezien verdachte niet actief contact probeert te zoeken met [Naam 4] en [Naam 3] en er ook geen redenen zijn om aan te nemen dat hij dit alsnog zal gaan doen.
De rechtbank ziet ook geen aanleiding om in strafverminderende zin rekening te houden met de leeftijd van verdachte. De rechtbank kent voorts geen bijzondere betekenis toe aan het feit dat verdachte nog niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen.
Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van de tijd dat verdachte in voorarrest heeft doorgebracht voldoende recht doet aan de ernst van de feiten en de persoon van verdachte.
De tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De benadeelde partijen

7.1
De benadeelde partij [Naam 1]
Bij monde van mr. S. Van Schaik wordt namens de benadeelde partij [Naam 1] een schadevergoeding gevorderd bestaande uit een bedrag aan materiële schade van € 32,27 aan reiskosten en een bedrag van € 500,- voor immateriële schade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld jegens de benadeelde partijen en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partijen te vergoeden.
De rechtbank acht het bedrag van € 32,27 aan materiële schade toewijsbaar. Dit betreft de helft van de reiskosten naar de gezamenlijke therapeut van [Naam 1] en [Naam 2] en de politie.
De door [Naam 1] geleden immateriële schade acht de rechtbank naar billijkheid voor de volledige € 500,-- toewijsbaar, gelet op de onderbouwing en de hoogte van de schadevergoedingen die in min of meer vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
Met betrekking tot het toegewezen bedrag van € 532,27 zal tevens de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf 10 juni 2020 . De rechtbank zal daarnaast de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet-betaling gijzeling kan worden toegepast.
7.2
De benadeelde partij [Naam 2]
Bij monde van mr. S. Van Schaik wordt namens de benadeelde partij [Naam 2] een schadevergoeding gevorderd bestaande uit een bedrag aan materiële schade van € 32,27 aan reiskosten en een bedrag van € 500,- voor immateriële schade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld jegens de benadeelde partijen en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partijen te vergoeden.
De rechtbank acht het bedrag van € 32,27 aan materiële schade toewijsbaar. Dit betreft de helft van de reiskosten naar de gezamenlijke therapeut van [Naam 1] en [Naam 2] en de politie.
De door [Naam 2] geleden immateriële schade acht de rechtbank naar billijkheid voor de volledige € 500,-- toewijsbaar, gelet op de onderbouwing en de hoogte van de schadevergoedingen die in min of meer vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
Met betrekking tot het toegewezen bedrag van € 532,27 zal tevens de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf 10 juni 2020 . De rechtbank zal daarnaast de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet-betaling gijzeling kan worden toegepast.
7.3
De benadeelde partij [Naam 4]
stelt dat verdachte onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld en dat zij als gevolg daarvan schade lijdt, onder meer bestaande uit het eigen risico voor de zorgverzekering ten bedrage van € 385,00, reiskosten van 2018 tot en met 2021 in verband met medische/therapeutische behandelingen ten bedrage van € 493,67 en smartengeld ten bedrage van € 7.500,00. Zij stelt dat haar sociaal-emotionele ontwikkeling als gevolg van de ontuchtige handelingen is gestoord en dat zij als gevolg daarvan fysieke en psychische klachten ondervindt en wordt gehinderd in het dagelijks leven en scholing, in verband waarmee zij zich onder behandeling heeft gesteld. Ter onderbouwing van de behandelingen heeft zij verwezen naar een brief van 29 januari 2018 van [Naam 7] en een behandelovereenkomst van maart 2018 van [Naam 8]
Verdachte heeft aangevoerd dat [Naam 4] geen vorderingsrecht heeft wat de reiskosten betreft nu die kosten zijn gemaakt door haar moeder. Hij betwist dat [Naam 4] als gevolg van de ontucht een eigen risico had van € 385,00 en dat zij als gevolg daarvan de door haar gestelde reiskosten tot oktober 2020 heeft gemaakt. Verder bestrijdt hij de redelijkheid van de gevorderde vergoeding voor immateriële schade.
De rechtbank overweegt allereerst dat verdachte door zijn ontuchtige handelingen een inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van [Naam 4] en mitsdien onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld, zodat zij recht heeft op vergoeding van haar schade als gevolg daarvan.
Anders dan namens de verdachte is aangevoerd, kan [Naam 4] op grond van artikel 6:107 lid 1 sub a BW ook vergoeding vorderen van reiskosten die haar moeder ten behoeve van haar heeft gemaakt (verplaatste schade). Indien zij deze zelf zou hebben gemaakt, zouden deze ook voor vergoeding in aanmerking komen. Uit de medische informatie blijkt dat [Naam 4] vanaf 2017 in behandeling is geweest in verband met klachten als gevolg van verschillende traumatische gebeurtenissen, waaronder conflictsituaties in de thuissituatie en het overlijden van haar oma. Zoals de raadsman naar voren heeft gebracht is [Naam 4] eerst in oktober 2020 met haar verhaal over de ontucht naar buiten gekomen. Dit brengt mee dat zonder nader onderzoek, waarvoor dit strafproces zich niet leent, niet kan worden vastgesteld dat de behandelingen en de daarmee gemoeide reiskosten tot oktober 2018 als gevolg van de ontucht kunnen worden toegerekend. De rechtbank zal [Naam 4] in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. De gevorderde reiskosten vanaf oktober 2020 ten bedrage van
€ 93,21 zijn niet weersproken, zodat de vordering in zoverre zal worden toegewezen.
De kosten betreffende het eigen risico zijn door verdachte betwist. Ook op dit punt kan zonder nadere onderbouwing niet worden vastgesteld dat deze kosten een gevolg zijn van de ontucht. Dit strafproces leent zich daar niet voor, zodat [Naam 4] ook in zoverre niet-ontvankelijk zal worden verklaard in haar vordering.
Smartengeld vormt een naar billijkheid vast te stellen vergoeding voor het niet in vermogensschade bestaand nadeel dat is geleden door een persoon die als gevolg van een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is, voor zover hier van belang, in de persoon is aangetast. Bij de begroting dient rekening te worden gehouden met alle omstandigheden, waaronder in het bijzonder de aard en ernst van het psychische letsel en de gevolgen van de aantasting voor de benadeelde. Tevens dient bij de begroting te worden gelet op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
De jegens [Naam 4] bewezen verklaarde ontuchtige handelingen vormen een ernstige aantasting van haar integriteit en in het algemeen mag ervan worden uitgegaan dat dit ingrijpende gevolgen heeft voor het slachtoffer. Zoals de rechtbank hiervoor ten aanzien van de reiskosten heeft overwogen, zijn er in het leven van [Naam 4] ook andere traumatische gebeurtenissen geweest, in verband waarmee zij medische/therapeutische behandelingen heeft ondergaan. Zonder nader onderzoek, waartoe dit strafproces zich niet leent, kan niet worden vastgesteld welke gevolgen precies als gevolg van de ontucht zijn aan te merken. Gelet op de aard van de aantasting en de wel bekende gevolgen oordeelt de rechtbank met inachtneming van de voornoemde maatstaf thans een smartengeldvergoeding van € 2.000,00 redelijk. Voor het overige zal [Naam 4] ook wat betreft deze vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Met betrekking tot het toegewezen bedrag van € 2.093,21 zal tevens de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf 11 juni 2018. De rechtbank zal daarnaast de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet-betaling gijzeling kan worden toegepast.
7.4
De benadeelde partij [Naam 3]
stelt dat verdachte onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld en dat zij als gevolg daarvan schade lijdt, onder meer bestaande uit reiskosten van 2020 tot en met 2021 in verband met therapeutische behandelingen ten bedrage van € 180,44 en smartengeld ten bedrage van € 7.500,00. Zij stelt dat zij veel moeite heeft in het dagelijks functioneren vanwege het seksueel misbruik door de verdachte, maar ook een laag zelfbeeld heeft en zichzelf pijn doet en suïcidale uitlatingen heeft gedaan in verband waarmee zij zich onder behandeling heeft gesteld. Ter onderbouwing van de behandelingen heeft zij verwezen naar een brief van [Naam 9] en een verslag van het onderzoek van de gemeente ’s-Hertogenbosch d.d. 21 juli 2021.
Verdachte heeft aangevoerd dat [Naam 3] geen vorderingsrecht heeft wat de reiskosten betreft nu die kosten zijn gemaakt door haar moeder. Hij betwist dat [Naam 3] als gevolg van de ontucht de door haar gestelde reiskosten tot november 2020 heeft gemaakt. Verder bestrijdt hij de redelijkheid van de gevorderde vergoeding voor immateriële schade.
De rechtbank overweegt allereerst dat verdachte door zijn ontuchtige handelingen een inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van [Naam 3] en mitsdien onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld, zodat zij recht heeft op vergoeding van haar schade als gevolg daarvan.
Anders dan namens de verdachte is aangevoerd, kan [Naam 3] op grond van artikel 6:107 lid 1 sub a BW ook vergoeding vorderen van reiskosten die haar moeder ten behoeve van haar heeft gemaakt (verplaatste schade). Indien zij deze zelf zou hebben gemaakt, zouden deze ook voor vergoeding in aanmerking komen. Uit de medische informatie blijkt dat [Naam 3] vanaf februari 2020 in behandeling is geweest in verband met klachten als gevolg van verschillende traumatische gebeurtenissen. Zoals de raadsman naar voren heeft gebracht is [Naam 3] eerst in november 2020 met haar verhaal over de ontucht naar buiten gekomen. Dit brengt mee dat zonder nader onderzoek, waarvoor dit strafproces zich niet leent, niet kan worden vastgesteld dat de behandelingen en de daarmee gemoeide reiskosten tot november 2020 als gevolg van de ontucht kunnen worden toegerekend. De rechtbank zal [Naam 3] in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. De gevorderde reiskosten vanaf november 2020 ten bedrage van € 92,98 zijn niet weersproken, zodat de vordering in zoverre zal worden toegewezen.
Smartengeld vormt een naar billijkheid vast te stellen vergoeding voor het niet in vermogensschade bestaand nadeel dat is geleden door een persoon die als gevolg van een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is, voor zover hier van belang, in de persoon is aangetast. Bij de begroting dient rekening te worden gehouden met alle omstandigheden, waaronder in het bijzonder de aard en ernst van het psychische letsel en de gevolgen van de aantasting voor de benadeelde. Tevens dient bij de begroting te worden gelet op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
De jegens [Naam 3] bewezen verklaarde ontuchtige handelingen vormen een ernstige aantasting van haar integriteit en in het algemeen mag ervan worden uitgegaan dat dit ingrijpende gevolgen heeft voor het slachtoffer. Zoals de rechtbank hiervoor ten aanzien van de reiskosten heeft overwogen, zijn er in het leven van [Naam 3] ook andere traumatische gebeurtenissen geweest, in verband waarmee zij medische/therapeutische behandelingen heeft ondergaan. Zonder nader onderzoek, waartoe dit strafproces zich niet leent, kan niet worden vastgesteld welke gevolgen precies als gevolg van de ontucht zijn aan te merken. Gelet op de aard van de aantasting en de wel bekende gevolgen oordeelt de rechtbank met inachtneming van de voornoemde maatstaf thans een smartengeldvergoeding van € 2.000,00 redelijk. Voor het overige zal [Naam 3] ook wat betreft deze vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Met betrekking tot het toegewezen bedrag van € 2.092,98 zal tevens de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf 10 juni 2020. De rechtbank zal daarnaast de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet-betaling gijzeling kan worden toegepast.
7.5
De benadeelde partij [Naam 6]
Door mr. N.M.E. Verpaalen is tot slot nog namens [Naam 6] , de moeder van [Naam 3] en [Naam 4] , een immateriële schadevergoeding ingediend van € 1.000,-. [Naam 6] heeft hiertoe gesteld dat verdachte onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld doordat hij ernstig misbruik heeft gemaakt van het door haar in hem gestelde vertrouwen door [Naam 3] en [Naam 4] langdurig en stelselmatig te misbruiken. [Naam 6] stelt dat zij in een nachtmerrie is beland waarin zij moet zorgen voor twee dochters met uiteenlopende ernstige psychische problematiek. Zij stelt dat zij psychische nood heeft ervaren door de wetenschap wat er met haar dochters is gebeurd en zij daaraan – kort gezegd – heeft bijgedragen doordat zij haar dochters bij de buurman heeft gebracht om op hen te passen. Zij stelt met een enorm schuldgevoel te kampen omdat zij het gevoel heeft te hebben gefaald in de bescherming van haar dochters.
Mr. Koningsbloem heeft namens verdachte – kort gezegd - bestreden dat de gevorderde schade voor vergoeding in aanmerking komt.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte niet alleen jegens [Naam 4] en [Naam 3] maar ook jegens [Naam 6] onrechtmatig heeft gehandeld. Verdachte had een goede band met [Naam 6] en [Naam 6] heeft haar dochters, mede in verband met de thuissituatie, veelvuldig aan de zorg van verdachte toevertrouwd. Door het plegen van ontucht, heeft verdachte het in hem gestelde vertrouwen ernstig geschaad en heeft hij gehandeld in strijd met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt. Dat betekent dat [Naam 6] in beginsel aanspraak kan maken op schadevergoeding, zoals geregeld is in afdeling 6.1.10 BW (de artikelen 6:95 tot en met 6:110 BW).
Op grond van artikel 6:106 aanhef en onder sub b BW bestaat recht op vergoeding van immateriële schade in geval van lichamelijk letsel, schending van de eer of goede naam of indien de benadeelde anderszins in de persoon is aangetast. [Naam 6] stelt dat zij anderszins in haar persoon is aangetast. Van zodanige aantasting is in ieder geval sprake indien de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan, waartoe nodig is dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. De aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde kunnen echter ook een aantasting van de persoon op andere wijze met zich meebrengen. Deze aantasting zal met concrete gegevens moeten worden onderbouwd. In voorkomend geval kunnen de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen (vlg ECLI:NL:GHARL:2020:1618).
Dat bij [Naam 6] sprake is van geestelijk letsel in de hiervoor genoemde betekenis is niet gesteld. In de kern komt de gestelde aantasting in de persoon hierop neer dat [Naam 6] zich enorm schuldig voelt omdat zij haar dochters niet heeft beschermd tegen het misbruik en dit psychisch zwaar op haar drukt. Naar het oordeel van de rechtbank is dit evenwel, hoe begrijpelijk ook, onvoldoende voor een aantasting in de persoon die recht geeft op vergoeding van immaterieel nadeel. De vordering van [Naam 6] zal daarom worden afgewezen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 57, 247 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen
plegen, meermalen gepleegd
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 12 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf;
Benadeelde partij [Naam 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [Naam 1] van € 532,27. waarvan € 32,27 aan materiële schade en € 500 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 10 juni 2020 tot aan de dag der voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op € 9,70;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [Naam 1] , € 532,27 te betalen; vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 10 juni 2020 tot aan de dag der voldoening.
- bepaalt dat bij niet betaling 11 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Benadeelde partij [Naam 2]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [Naam 2] van € 532,27 waarvan € 32,27 aan materiële schade en € 500 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 10 juni 2020 tot aan de dag der voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op € 9,70;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [Naam 2] , € 532,27 te betalen; vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 10 juni 2020 tot aan de dag der voldoening.
- bepaalt dat bij niet betaling 11 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Benadeelde partij [Naam 4]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [Naam 4] van € 2.093,91. waarvan € 93,91 aan materiële schade en € 2.000 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 11 juni 2018 tot aan de dag der voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op € nihil ;
- verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [Naam 4] , € 2.093,91 te betalen; vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 11 juni 2018 tot aan de dag der voldoening.
- bepaalt dat bij niet betaling 42 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Benadeelde partij [Naam 3]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [Naam 3] van € 2.092,98, waarvan € 92,98 aan materiële schade en € 2.000 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 10 juni 2020 tot aan de dag der voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op € nihil ;
-verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [Naam 3] , € 2.092,98 te betalen; vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 10 juni 2020 tot aan de dag der voldoening.
- bepaalt dat bij niet betaling 42 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Benadeelde partij [Naam 6]
- wijst de vordering van de benadeelde partij [Naam 6] af;
- bepaalt dat de benadeelde partij en verdachte ieder de eigen kosten dragen, tot nu toe begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van de Wetering, voorzitter, mr. L.W. Louwerse en mr. R.J.H. Goossens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.G.E. van Dooren, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 29 november 2021.
Mr. Louwerse en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.