ECLI:NL:RBZWB:2021:6084

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 november 2021
Publicatiedatum
30 november 2021
Zaaknummer
AWB- 20_8426
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering ZW-uitkering op basis van arbeidsomvang en medische geschiktheid

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV, waarin haar aanvraag voor een Ziektewet (ZW) uitkering per 10 februari 2020 werd afgewezen. Eiseres, die sinds 15 augustus 2013 een WIA-uitkering ontving, was per 1 mei 2016 in dienst als administratief medewerkster, maar werkte feitelijk minder uren dan haar contract van 20 uur per week. Na het faillissement van haar werkgever in oktober 2019, werd haar een WW-uitkering toegekend. Eiseres meldde zich op 10 februari 2020 ziek en vroeg een ZW-uitkering aan, die door het UWV werd geweigerd op basis van een rapportage van een verzekeringsarts die concludeerde dat zij geschikt was voor 7 uur werk per week.

De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat het UWV terecht de arbeidsomvang op 7 uur per week heeft vastgesteld. Eiseres voerde aan dat de ZW-uitkering bedoeld is om het volledige loonverlies te compenseren en dat de maatstaf van 7 uur niet overeenkomt met haar laatst verrichte arbeid van 20 uur. De rechtbank oordeelde echter dat de verzekeringsartsen een juiste invulling hebben gegeven aan het begrip 'zijn arbeid' en dat de feitelijk gewerkte uren en het daarmee verdiende loon in aanmerking zijn genomen. De rechtbank concludeerde dat het UWV op goede gronden de ZW-uitkering heeft geweigerd en verklaarde het beroep ongegrond.

De uitspraak werd gedaan door rechter G.M.J. Kok op 26 november 2021, en is openbaar gemaakt. Eiseres kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/8426 ZW

uitspraak van 26 november 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres,

gemachtigde: mr. C. Buitelaar,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 28 juli 2020 (bestreden besluit) van het UWV inzake haar aanspraak op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Middelburg op 15 oktober 2021.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Reitsma.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiseres ontving met ingang van 15 augustus 2013 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).
Per 1 mei 2016 is eiseres in dienst getreden bij [naam bedrijf] als administratief medewerkster. Zij had een arbeidsovereenkomst voor 20 uur per week, maar feitelijk werkte ze minder uur per week. De werkgever hield rekening met haar klachten en betaalde eiseres het overeengekomen loon voor 20 uur per week.
Het recht op WIA-uitkering werd per 27 februari 2018 beëindigd. De mate van arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op minder dan 35%.
Op 21 oktober 2019 ging de werkgever failliet en werd aan eiseres een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toegekend.
Eiseres heeft zich op 10 februari 2020 vanuit de WW ziekgemeld vanwege vermoeidheidsklachten en spierpijn als gevolg van lang bestaande fibromyalgische klachten en CVS.
Het UWV heeft bij besluit van 2 april 2020 (het primaire besluit) geweigerd aan eiseres met ingang van 10 februari 2020 een ZW-uitkering toe te kennen.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Op 1 juli 2020 heeft een telefonische hoorzitting plaatsgevonden.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht geweigerd heeft om per 10 februari 2020 een ZW-uitkering toe te kennen.
3.
Wettelijk kader
De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).
Naar vaste rechtspraak wordt onder het begrip ‘zijn arbeid’ verstaan de arbeid die de verzekerde het laatst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht.
Als een verzekerde geen werkgever (meer) heeft, wordt onder ‘zijn arbeid’ verstaan: de werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid (artikel 19, vijfde lid, van de ZW).
4.
Arbeidsmaatstaf
De rechtbank stelt vast dat het werk als administratief medewerkster als ‘zijn arbeid’ in de zin van artikel 19 van de ZW moet worden aangemerkt. Tussen partijen is in geschil of het UWV de arbeidsomvang van deze arbeid terecht heeft vastgesteld op 7 uur per week.
5.
Standpunt partijen
5.1
Het bestreden besluit is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
De verzekeringsarts heeft op 2 april 2020 gerapporteerd dat eiseres met haar beperkte belastbaarheid geschikt is voor de maatstaf van administratief medewerkster voor
7 uur per week (hierna ook aangeduid als: de maatstaf) en dat zij daarom niet arbeidsongeschikt is. Eiseres kampt met pijnklachten, met name van haar schouders en armen. Er is sprake van een continue verzurende pijn in de spieren. Bij inspanning ervaart eiseres meer klachten en er is eigenlijk niets wat de pijn minder maakt. Daarnaast heeft eiseres klachten van lichamelijke en geestelijke vermoeidheid, waardoor haar concentratie verminderd is. Eiseres verrichtte lichte administratieve werkzaamheden van 5 à 10 uur per week en zij heeft aangegeven dat dit werk ideaal voor haar was. Daarmee acht zij zichzelf geschikt voor de maatstaf. Gezien de medische situatie is het reëel om aan te nemen dat ze beperkt is voor zwaardere fysieke belasting. Daarnaast is ze energetisch beperkt. Omdat de maatstaf lichamelijk en energetisch zeer beperkt belastend is geweest, ziet de verzekeringsarts geen aanleiding om eiseres niet geschikt te achten voor de maatstaf.
De verzekeringsarts b&b heeft in haar rapport van 1 juli 2020 geen aanleiding gezien om van dit oordeel af te wijken. Het onderzoek van de primaire verzekeringsarts was voldoende om tot een weloverwogen oordeel te komen. In bezwaar zijn geen nieuwe medische gegevens overgelegd die maken dat eiseres per datum in geding beperkter moet worden geacht dan toen zij nog werkte. Eiseres heeft benutbare mogelijkheden en is met de beperkte belastbaarheid geschikt voor de maatstaf van administratief medewerkster voor 7 uur per week.
5.2
Eiseres heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat het UWV is uitgegaan van een onjuiste maatstaf, namelijk 7 uur per week in plaats van 20 uur per week, zoals zou moeten. Dat baseert eiseres op vier argumenten.
In de eerste plaats is eiseres van mening dat de ZW-uitkering bedoeld is om iemand een inkomensvoorziening te verschaffen. Door de maatstaf aan te passen, wordt niet het volledige loonverlies gecompenseerd en wordt niet meer voldaan aan het doel van de ZW. Verder verstaat de ZW onder ‘zijn arbeid’ de laatstelijk verrichte arbeid. In de jurisprudentie gaat het altijd om een functie die iemand in volle omvang heeft verricht, in dit geval dus 20 uur. In de derde plaats gaat het om werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor die arbeid. Nu wordt haar voormalige werkgever als maatstaf gehanteerd, maar het moet een soortgelijke werkgever zijn. Ten slotte noemt eiseres in dit verband dat gesproken wordt over een verruiming van begrip ‘zijn arbeid’ en de bijzondere aspecten die buiten beschouwing worden gelaten. Dat ziet echter op de inhoud van het werk, op de taken, en niet op de omvang van het werk.
Verder heeft het UWV volgens eiseres de belastbaarheid onjuist vastgesteld. Er is sprake van een toename van klachten, in het bijzonder van de vermoeidheidsklachten. Ter onderbouwing van haar fibromyalgieklachten heeft eiseres in de bezwaarprocedure medische informatie van de behandelend reumatoloog overgelegd.
6.
Oordeel van de rechtbank over de arbeidsmaatstaf
6.1
In de uitspraak van 6 februari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ0672, heeft de CRvB over de betekenis van artikel 19, vijfde lid, van de ZW overwogen dat deze bepaling is geschreven met het doel om voor een zogenoemde vangnetter, een verzekerde zonder werkgever, het begrip “zijn arbeid” te verruimen door, in het geval sprake is van bijzondere aspecten van het werk die aan een werkhervatting in de weg staan, deze buiten beschouwing te laten. Gelet op dit doel dienen alleen bijzondere verzwarende aspecten van het laatst verrichte werk buiten beschouwing gelaten te worden. Bijzondere verlichtende aspecten van de laatste functie dienen niet buiten beschouwing gelaten te worden (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 17 augustus 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3092).
6.2
In dit geval is artikel 19, vijfde lid, van de ZW van toepassing omdat eiseres op de datum in geding geen dienstverband meer had. Dit betekent dat de maatstaf arbeid het laatstelijk
feitelijkverrichte werk is, met inbegrip van bijzondere verlichtende aspecten. Dit volgt ook uit de uitspraak van de CRvB van 29 januari 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:199). Uit deze uitspraak leidt de rechtbank af dat de verzekeringsartsen in dit geval een juiste invulling aan het begrip “het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn” hebben gegeven door uit te gaan van het werk dat eiseres feitelijk heeft verricht. Dit betekent dat de desbetreffende argumenten van eiseres falen.
6.3
De rechtbank ziet vervolgens niet in waarom de verlichtende aspecten uitsluitend betrekking kunnen hebben op de inhoud van de werkzaamheden. Immers, ook een vermindering van het aantal uren dat een werknemer voor het overeengekomen loon moet werken, maakt dat het werk feitelijk lichter is dan formeel is overeengekomen. Het loon dat eiseres verdiende is door haar ex-werkgever niet (naar beneden) aangepast aan het aantal uren dat zij feitelijk werkte. Door uit te gaan van het feitelijk gewerkte aantal uren en het (daarmee) feitelijk verdiende loon is het UWV, anders dan eiseres stelt, wel uitgegaan van compensatie van het volledige loonverlies. Ook deze argumenten van eiseres falen dus.
6.4
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het UWV bij de vaststelling van de maatstaf arbeid terecht is uitgegaan van de werkzaamheden zoals eiseres deze feitelijk verrichtte. Daarbij heeft het UWV uit kunnen gaan van een (gemiddeld) aantal daadwerkelijk gewerkte uren van 7 uur per week. Dit sluit aan bij wat eiseres daarover heeft gezegd bij de verzekeringsarts b&b en bij de verklaring van haar ex-werkgever van 12 juni 2020 dat eiseres slechts 5 tot 7 uur gemiddeld werkte.
7.
Oordeel van de rechtbank over de belastbaarheid
7.1
Verder is de rechtbank van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de verzekeringsarts en de verzekeringsarts b&b blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiseres gestelde pijn- en vermoeidheidsklachten. Verder heeft de verzekeringsarts b&b voldoende gemotiveerd waarom zij van mening is dat eiseres geschikt is om haar eigen arbeid te verrichten. De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsarts b&b. Eiseres heeft bij de verzekeringsarts ook aangegeven dat het werk ideaal was en dat zij nog steeds bij de ex-werkgever zou hebben gewerkt als deze niet failliet was gegaan. Bovendien heeft eiseres geen medische gegevens overgelegd waaruit moet worden afgeleid dat zij door een toename van klachten niet in staat is om te werken. Uit de door eiseres overgelegde medische informatie van de behandelend reumatoloog van 27 mei 2020 blijkt weliswaar dat de vermoeidheidsklachten zijn toegenomen, maar tevens dat deze toename het gevolg is van spanningen rondom het herkeuringstraject. Door deze informatie van de reumatoloog wordt dan ook onvoldoende geobjectiveerd dat de beperkingen van eiseres voor het verrichten van arbeid zijn toegenomen. Hieruit kan daarom niet worden afgeleid dat de geschiktheid van eiseres voor de maatgevende functie niet juist is vastgesteld.
8.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat het UWV op goede gronden geweigerd heeft om per 10 februari 2020 aan eiseres een ZW-uitkering toe te kennen.
Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
9.
Proceskosten en griffierecht
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard is er geen reden om een proceskostenveroordeling uit te spreken.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M.J. Kok, rechter, in aanwezigheid van
mr. N. Graumans, griffier, op 26 november 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.