5.5Eiseres heeft ook aangevoerd dat haar ouders deze bedragen hebben overgemaakt zodat zij haar vaste lasten kon betalen. Ter zitting heeft zij toegelicht dat de bedragen bedoeld waren om diverse zakelijke kosten te kunnen voldoen. In reactie daarop heeft Baanbrekers gesteld dat voor zover er sprake is van zakelijke kosten, deze mee zijn genomen bij de berekening van de inkomsten uit onderneming. Daarbij is verwezen naar pagina 9 en 10 van het advies. Daaruit volgt dat het op 23 maart 2020 afgeschreven bedrag van € 237,45 met de omschrijving ‘glamour nagels’ en het op 26 maart 2020 afgeschreven bedrag van € 355,44 met de omschrijving ‘verlenging telefoon abonnement’ aangemerkt zijn als zakelijke kosten bij de berekening van het inkomen uit onderneming.
De rechtbank constateert dat direct voorafgaand aan deze als zakelijke kosten in aanmerking genomen afschrijvingen bedragen door de ouders van eiseres overgemaakt zijn ter hoogte van € 250,- (omschrijving ‘hand en lamp’) en € 355,44 (omschrijving ‘verlenging telefoon abonnement’). Naar het oordeel van de rechtbank houden deze bij- en afschrijvingen rechtstreeks verband met elkaar gelet op het moment van overschrijven, de hoogte van de bedragen en de omschrijvingen daarbij. Baanbrekers heeft deze bijschrijvingen van de ouders van eiseres dan ook ten onrechte aangemerkt als middelen waar eiseres vrijelijk over kon beschikken.
6. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond. Dit betekent dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien en komt tot de volgende berekening van de terugvordering:
De afschrijvingen van € 237,45 en € 355,44 worden niet meegenomen als zakelijke kosten bij de berekening van het inkomen uit onderneming. In dat geval is er nog steeds een totaal van € 2.163,40 aan inkomsten, maar is er slechts sprake van € 1.347,52 aan zakelijke kosten (€ 1.940,41 - € 355,44 - € 237,45). Het inkomen uit onderneming bedraagt dan € 815,88. Hier wordt een forfaitair belastingpercentage van 18% op in mindering gebracht, zodat het netto resultaat € 669,02 bedraagt. Verder geldt dat als de bedragen die door de ouders van eiseres zijn overgemaakt worden weggestreept tegen de zakelijke uitgaven die eiseres daarmee heeft gedaan, een bedrag van € 32,55 resteert waar eiseres vrijelijk over kon beschikken.
In totaal heeft eiseres over de maand maart 2020 dus € 701,57 (€ 669,02 plus € 32,55) aan inkomsten gehad. Dit bedrag kan dan ook van haar worden teruggevorderd, nu daarvoor geen Tozo hoeft te worden verstrekt (zie onder 5). Dit betekent dat de terugvordering van het Tozo-voorschot dient te worden verlaagd van het in het verweerschrift vastgestelde (gecorrigeerde) bedrag van € 805,29 naar een terugvordering van € 701,57.
7. De rechtbank veroordeelt Baanbrekers in de door eiseres gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Baanbrekers dient de reis- en verletkosten van eiseres te vergoeden.
Volgens artikel 2, eerste lid, aanhef en onder d, van het Bpb geldt voor reiskosten het tarief als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onder d, van het Besluit tarieven in strafzaken 2003. Op grond van deze bepaling bedraagt het tarief voor vergoedingen wegens reiskosten een tarief waarvan de hoogte gelijk is aan de reiskosten per openbaar vervoer, laagste klasse dan wel een kilometervergoeding van € 0,28 per kilometer indien openbaar vervoer niet of niet voldoende mogelijk is. Niet is gebleken dat voor eiseres reizen met openbaar vervoer niet of niet voldoende mogelijk is. De rechtbank stelt de te vergoeden reiskosten daarom vast op basis van de kosten van openbaar vervoer, tweede klasse, ter hoogte van 2 x € 10,18 = € 20,36.
Op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder e, van het Bpb wordt in verband met gemaakte verletkosten een tarief vastgesteld dat afhankelijk van de omstandigheden ligt tussen € 7,- en € 88,- per uur. Verletkosten zijn kosten van tijdverzuim door het vrijaf moeten nemen voor het bijwonen van een zitting. De rechtbank acht het aannemelijk dat eiseres voor de zitting twee uur vrij heeft moeten nemen. Ter zitting heeft eiseres gesteld dat zij gemiddeld € 25,- per uur verdient. De rechtbank stelt vast dat een totaal van 2 uur x € 25,- per uur, dus € 50,- aan verletkosten voor vergoeding in aanmerking komt.
De totale som aan te vergoeden proceskosten bedraagt daarmee € 70,36.