ECLI:NL:RBZWB:2021:5947

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 november 2021
Publicatiedatum
22 november 2021
Zaaknummer
AWB- 20_9035
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op grond van artikel 8:8 van de Arbeidsvoorwaarden-regeling en de beoordeling van de ontslagregeling

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, werkzaam bij het Werkplein Hart van West-Brabant, en zijn werkgever. Eiser was eervol ontslagen per 1 december 2019, na een reorganisatie en een periode van arbeidsongeschiktheid. Het ontslag was gebaseerd op artikel 8:8 van de Arbeidsvoorwaarden-regeling (Avr), dat ontslag mogelijk maakt bij een verstoorde arbeidsverhouding of een impasse in de samenwerking. Eiser heeft tegen het ontslag beroep ingesteld, stellende dat er geen sprake was van een onoverbrugbare impasse en dat de ontslagregeling niet toereikend was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er gedurende een langere periode problemen waren in de samenwerking tussen eiser en het Werkplein. Eiser had zijn functie niet meer willen uitvoeren en er waren meerdere gesprekken en onderzoeken geweest om tot een oplossing te komen. De rechtbank oordeelde dat het Werkplein voldoende pogingen had ondernomen om de impasse te doorbreken, maar dat eiser niet meewerkte aan een oplossing. De rechtbank concludeerde dat het Werkplein bevoegd was om het ontslag op grond van artikel 8:8 van de Avr te baseren en dat de aangeboden ontslagregeling passend was, gezien de omstandigheden van het geval.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat het ontslag en de bijbehorende regeling standhielden. Eiser had geen recht op een aanvullende uitkering, omdat het Werkplein niet verantwoordelijk was voor de ontstane situatie die tot het ontslag had geleid. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor werkgevers om zorgvuldig om te gaan met ontslagprocedures en de rol van de werknemer in het proces.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/9035 AW

uitspraak van de meervoudige kamer van 18 november 2021 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [naam woonplaats] , eiser

gemachtigde: mr. P. Bots,
en

Het dagelijks bestuur van Werkplein Hart van West-Brabant, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 28 oktober 2019 (primaire besluit) heeft het dagelijks bestuur van Werkplein Hart van West-Brabant (Werkplein) eiser eervol ontslagen per 1 december 2019.
In het besluit van 17 september 2020 (bestreden besluit) heeft het Werkplein het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het Werkplein heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 7 oktober 2021.
Hierbij waren aanwezig eiser en zijn gemachtigde. Namens het Werkplein waren aanwezig mr. M. Spruijt, [naam vertegenwoordiger verweerder] en [naam vertegenwoordiger verweerder] .

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1. Eiser was werkzaam bij de gemeente Roosendaal. In het kader van een reorganisatie is hij per 1 januari 2015 op detacheringsbasis gaan werken bij het Werkplein. Op 1 januari 2016 heeft de gemeente Roosendaal aan eiser reorganisatie-ontslag verleend. Met ingang van deze datum is eiser in dienst getreden bij het Werkplein, in de functie van klantmanager Werk en participatie.
Over de jaren 2016 en 2017 heeft eiser een negatieve beoordeling gekregen. Hij heeft bezwaar, beroep en hoger beroep aangetekend tegen deze beoordelingen. De zaken moeten ten tijde van deze uitspraak nog worden behandeld bij de Centrale Raad van Beroep.
Omdat zowel eiser, als het Werkplein niet tevreden waren over de uitoefening van eisers werkzaamheden in de functie van klantmanager zijn er vanaf 2017 loopbaangesprekken gehouden en heeft er een loopbaanonderzoek plaatsgevonden. Tevens heeft er een belastbaarheidsonderzoek plaatsgevonden.
Eiser heeft zich gedurende die periode een paar keer ziekgemeld, laatstelijk per 19 november 2018.
Bij brief van 9 augustus 2019 heeft het Werkplein aan eiser meegedeeld voornemens te zijn hem eervol ontslag te verlenen.
Eiser heeft op 24 augustus 2019 een zienswijze ingediend tegen dit voornemen.
Met het primaire besluit is aan eiser per 1 december 2019 eervol ontslag verleend. Tevens is aan eiser een garantie WW-uitkering, een bovenwettelijke en een na-wettelijke uitkering toegekend.
In het bestreden besluit zijn de bezwaren van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Geschil
2. In geschil is of het ontslag op grond van artikel 8:8 van de Arbeidsvoorwaarden-regeling (Avr) in stand kan blijven en zo ja, of de toegekende regeling toereikend is.
Wettelijk kader
3. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak en maakt daar onderdeel van uit.
Standpunt eiser
4. Eiser is van mening dat ten onrechte ontslag is verleend op grond van artikel 8:8 van de CAR/UWO (de rechtbank begrijpt: de Avr). Deze ontslaggrond betreft een restcategorie en moet terughoudend worden toegepast. Het moet gaan om een duurzaam en ernstig verstoorde arbeidsverhouding, een vertrouwensbreuk of een impasse zonder uitzicht op herstel van de samenwerking. Er moet een eindsituatie zijn ontstaan en daarvan is in dit geval geen sprake.
Dat eiser - mede op initiatief van de rechtbank tijdens de beroepszaak over de negatieve beoordelingen - heeft ingestemd met een gesprek over een vrijwillig vertrek, maakt niet dat er sprake is van een impasse. Eiser had zich echter inmiddels ziekgemeld en kon niet instemmen met een ontslagregeling tijdens arbeidsongeschiktheid, omdat hij dan een benadelingshandeling zou plegen als bedoeld in de Werkloosheidswet (WW).
Met betrekking tot de getroffen regeling merkt eiser op dat het Werkplein een groot aandeel heeft gehad in de totstandkoming van de situatie en het voortbestaan daarvan. Dit maakt dat het Werkplein gehouden is tot uitkering van een schadevergoeding conform de CRvB-formule. Eiser wijst voorts op de financiële consequenties. Omdat hij een Ziektewetuitkering ontvangt, heeft hij geen recht op een bovenwettelijke uitkering. Ook heeft hij geen recht op een compensatie vanuit de arbeidsongeschiktheidsverzekering, omdat deze verzekering zes maanden na het ontslag is komen te vervallen. Bij een zorgvuldig doorlopen re-integratie-traject zou eiser recht hebben gehad op een aanvulling op zijn WIA-uitkering. Door het handelen van het Werkplein is eiser aldus veel inkomen misgelopen en hier dient een schadevergoeding tegenover te staan.
Standpunt Werkplein
5. Het Werkplein betwist het beeld dat door eiser wordt geschetst. Het Werkplein is van mening dat sprake is van een onoverbrugbare impasse, waardoor een vruchtbare samenwerking niet langer mogelijk is. Eiser heeft zelf aangegeven zijn eigen functie niet te ambiëren en hij heeft geweigerd op voortvarende wijze concrete stappen te zetten om tot een oplossing te komen. Ook de mislukte pogingen om tot een schikking te komen, wijzen erop dat de ontstane impasse onoverbrugbaar is. Eiser heeft zelf overigens ook erkend dat hun wegen moeten scheiden.
Wat de arbeidsongeschiktheid betreft, was er was sprake van situatieve arbeidsongeschiktheid. De bedrijfsarts heeft (ook) geadviseerd om tot een beëindiging van de arbeidsovereenkomst te komen. Het mediationtraject had dan ook als doel om gezamenlijk tot een vertrekregeling te komen, maar eiser heeft voor dit traject was begonnen weer nieuwe eisen gesteld. Hierdoor is het traject uiteindelijk niet gestart.
De regeling die is getroffen, is in overeenstemming met de CAR/UWO (de rechtbank begrijpt: de Avr). Er bestaat geen aanleiding om boven op deze regeling een aanvullende compensatie toe te kennen. Het Werkplein heeft geen overwegend aandeel gehad in het ontstaan of voortbestaan van de situatie die tot het ontslag heeft geleid. Bij het aanbieden van deze regeling hoefde het Werkplein geen rekening te houden met allerlei mogelijke toekomstige (onzekere) ontwikkelingen. Dat eiser uiteindelijk geen aanspraak kon maken op een (aanvullende) WW-uitkering betekent niet dat de ontslagregeling achteraf als niet passend moet worden aangemerkt.
Beoordeling
Kan artikel 8.8 van de Avr ten grondslag worden gelegd aan het ontslag?
6.1
Volgens vaste rechtspraak kan de ontslaggrond van artikel 8:8 van de CAR/UWO worden toegepast als voortzetting van het dienstverband redelijkerwijs niet van het bestuursorgaan kan worden verlangd, omdat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding en/of als een in de loop der tijd ontstane impasse in de weg staat aan vruchtbare verdere samenwerking. [1]
Ook is het vaste rechtspraak dat een ontslag op andere gronden zoals bedoeld in artikel 8:8 van de CAR/UWO geen ultimum remedium is, dat slechts in aanmerking kan komen als andere ontslaggronden uitgesloten zijn. Bij samenloop van ontslaggronden heeft het bestuursorgaan keuzevrijheid. Wel moet de gehanteerde ontslaggrond voldoende worden onderbouwd. [2] Het moet dan gaan om een zodanige impasse dat voortzetting niet meer van de werkgever kan worden gevergd. [3]
De bepalingen van de Avr zijn gelijk aan die van de CAR/UWO. De rechtspraak die is ontwikkeld naar aanleiding van de CAR/UWO kan daarom ook worden toegepast op de bepalingen van de Avr.
6.2
Uit de hiervoor genoemde rechtspraak blijkt dat aan het Werkplein een keuzevrijheid toekomt als er sprake is van samenloop van ontslaggronden. Deze keuzevrijheid geldt ook als er sprake is van arbeidsongeschiktheid. [4] Het Werkplein heeft gemotiveerd gekozen voor de ontslaggrond van artikel 8:8 van de Avr. Aan dit ontslag heeft het Werkplein ten grondslag gelegd dat er sprake is van een onoverbrugbare impasse en dat voortzetting van het dienstverband niet kan worden gevergd.
6.3
Bij de beoordeling of er in december 2019 voldoende grondslag was voor het gegeven ontslag acht de rechtbank het volgende van belang.
Uit de stukken blijkt dat eiser zijn eigen functie niet (meer) wilde uitvoeren, niet voldoende functioneerde in deze functie en dat partijen al gedurende enige jaren bezig waren om naar een oplossing te zoeken. Het Werkplein heeft eiser diverse mogelijkheden aangeboden om erachter te komen waar hij gelukkig van wordt en wat hij nodig heeft. De trajecten waar eiser aan deel heeft genomen, zijn moeizaam verlopen en (mogelijke) oplossingen zijn niet altijd voortvarend opgepakt. Verder blijkt uit het belastbaarheidsonderzoek dat er een wederzijds gebrek aan vertrouwen is.
Ook heeft het Werkplein een overzicht van de (interne) vacatures over de jaren 2016 tot en met 2019 overgelegd, met een toelichting waarom deze vacatures niet passend waren voor eiser. De rechtbank kan het Werkplein volgen in zijn motivering waarom de vacatures niet passend waren. Daarbij is overwogen dat eiser steeds heeft benadrukt dat hij geen administratieve functies ambieert, de vacatures bij het Werkplein nagenoeg allemaal (grotendeels) administratief van aard zijn, niet passen bij de salarisschaal van eiser of anderszins niet passend zijn voor hem. Overigens kan afgeleid worden dat ook eiser van mening was dat nagenoeg geen van de vacatures geschikt was voor hem. Hij heeft immers, op één vacature na, niet gesolliciteerd op deze vacatures. Ondanks zijn stelling dat er in zo’n grote organisatie als het Werkplein toch wel passende vacatures voor hem moeten zijn geweest, heeft eiser zelf geen stukken ingebracht waaruit blijkt dat er geschikte vacatures voor hem waren. De rechtbank zal er bij de verdere beoordeling dan ook van uitgaan dat er binnen het Werkplein ten tijde in geding geen passende vacatures waren.
Tot slot is ter zitting – hoewel eiser in het begin van de zitting nog aangaf terug te willen keren in een andere functie bij het Werkplein – uiteindelijk ook gebleken dat terugkeer naar het Werkplein geen reële optie meer is. Eiser is nog steeds arbeidsongeschikt en een terugkeer naar het Werkplein zou niet bevorderlijk zijn voor zijn gezondheid, zo heeft hij ter zitting gesteld.
6.4
Gelet op wat hiervoor is overwogen, heeft de rechtbank de overtuiging gekregen dat het partijen niet meer lukt om onderling tot een oplossing te komen. Er is dan ook sprake van een zodanige impasse dat voortzetting van de arbeidsovereenkomst niet meer gevergd kan worden. Het Werkplein was dus bevoegd om artikel 8:8 van de Avr ten grondslag te leggen aan het ontslag. Er zijn geen omstandigheden gebleken waardoor geoordeeld kan worden dat het Werkplein niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Hierbij heeft de rechtbank tevens betrokken dat de situatie al veel langer speelt, ook al ruim voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid van eiser. Het ontslag van eiser heeft ook uitdrukkelijk niet te maken met zijn ziekmelding. De stelling van eiser dat hij van het begin af aan al op een niet passende functie is geplaatst, maakt dat niet anders. Zoals ook al in de uitspraak van 12 februari 2020 van deze rechtbank in eisers beroep tegen de negatieve beoordelingen is geoordeeld, kan eiser de plaatsing in de functie van klantmanager nu niet meer ter discussie stellen. Als eiser het destijds met die plaatsing niet eens was geweest, had hij toen daar bezwaar tegen moeten maken.
Is de aangeboden regeling passend?
7.1
Het Werkplein heeft bij het ontslag de standaard regeling ingevolge de Avr toegekend. Uit vaste rechtspraak volgt dat de minimum (standaard)regeling ontoereikend is als het bestuursorgaan een overwegend aandeel heeft gehad in het ontstaan en voortbestaan van de situatie die tot het ontslag heeft geleid, of als een uitkering op dat niveau gezien de omstandigheden van het geval niet redelijk kan worden geacht. [5] De rechtbank ziet zich dan ook in dit kader eerst voor de vraag gesteld of het Werkplein een overwegend aandeel in de ontstane impasse heeft gehad.
7.2
Uit de stukken blijkt dat, nadat duidelijk was geworden dat eiser niet naar behoren functioneerde, er veel gesprekken zijn geweest om te kijken wat eiser graag zou willen. Daarnaast heeft er een belastbaarheidsonderzoek plaatsgevonden en er is een loopbaantraject gestart. Nu eiser zich uitdrukkelijk op het standpunt had gesteld niet te willen terugkeren in zijn eigen functie, is de beslissing van het Werkplein om geen verbetertrajecten, begeleiding of cursussen gericht op het eigen werk aan te bieden begrijpelijk. Anders dan eiser is de rechtbank van oordeel dat het Werkplein gedurende lange tijd voldoende pogingen heeft ondernomen om de ontstane impasse op te lossen. Mogelijkerwijs had het Werkplein wat voortvarender kunnen optreden nadat eiser zich arbeidsongeschikt had gemeld, maar hieruit volgt niet dat het Werkplein een overwegend aandeel in de ontstane impasse heeft gehad.
Toen duidelijk werd dat eiser niet in een andere functie binnen het Werkplein geplaatst kon worden, en mede gelet op wat tijdens de zitting van 28 januari 2019 [6] is besproken, heeft het Werkplein kunnen besluiten om een mediationtraject voor te stellen om zo op een voor beide partijen acceptabele manier tot een beëindiging van de arbeidsovereenkomst te komen. Eisers stelling dat hij niet akkoord kon gaan met een beëindiging van de arbeidsovereenkomst, omdat hij dan een benadelingshandeling in het kader van de WW zou plegen, volgt de rechtbank niet. Ingevolge artikel 24, zesde lid, van de WW leidt het instemmen met een beëindiging van de arbeidsovereenkomst door of op verzoek van de werkgever immers niet tot het plegen van een benadelingshandeling. Nu duidelijk was dat eiser niet meer geplaatst kon worden binnen het Werkplein en hij ook niet mee wilde werken aan een vertrekregeling, kan niet worden ingezien welke andere acties het Werkplein nog had moeten ondernemen om uit de ontstane impasse te komen. De enkele omstandigheid dat eiser niet (nogmaals) een gesprek met de directeur is aangeboden, is onvoldoende om te oordelen dat het Werkplein nog meer had kunnen doen. De rechtbank volgt eiser dan ook niet in zijn stelling dat het Werkplein een overwegend aandeel heeft gehad in het ontstaan en voortbestaan van de situatie die tot het ontslag heeft geleid.
7.3
Vervolgens zal beoordeeld moeten worden of de aangeboden regeling, gelet op de omstandigheden van het geval, redelijk kan worden geacht. Bij deze beoordeling zal gekeken moeten worden naar de situatie ten tijde van het ontslag.
7.4
Op 1 december 2019 was eiser nog geen 104 weken arbeidsongeschiktheid. Gelet op de adviezen van de bedrijfsarts had het Werkplein de verwachting kunnen en mogen hebben dat eiser het einde van de wachttijd voor de WIA niet zou bereiken. Er was volgens de bedrijfsarts immers sprake van situatieve arbeidsongeschiktheid en ook eiser zelf heeft aangegeven dat hij ziek werd van zijn werk. Het lag daarom in de lijn der verwachting dat na het einde van de arbeidsovereenkomst de beperkingen van eiser zouden afnemen en eiser de wachttijd niet zou volmaken, dan wel geen recht op een WIA-uitkering zou hebben. Bij het aanbieden van de ontslagregeling was er dan ook geen aanleiding om te veronderstellen dat eiser geen recht zou krijgen op een WW-uitkering. Er bestaat geen verplichting voor het Werkplein om rekening te houden met alle mogelijke en onzekere ontwikkelingen in de toekomst.
De aangeboden regeling was dan ook ten tijde in geding toereikend. Dat in januari 2021 aan eiser met ingang van 16 november 2020 een WIA-uitkering is toegekend en eiser daarom geen aanspraak kan maken op de regeling, maakt niet dat alsnog geoordeeld moet worden dat de regeling op zich ontoereikend is. [7] Hetzelfde geldt voor de stelling van eiser dat zijn arbeidsongeschiktheidsverzekering niet uitbetaald wordt, omdat er geen sprake is van een arbeidsongeschiktheidsontslag. Nog los van het gegeven dat deze stelling niet nader onderbouwd is, is het feit dat die verzekering niet tot uitbetaling komt inherent aan de keuze voor de ontslaggrond. Zoals onder de punten 6.3 en 6.4 al is overwogen heeft het Werkplein deze keuze mogen maken. Daarbij geldt nog dat ook als er een ander re-integratietraject zou zijn gestart, zoals eiser voor ogen had, het Werkplein de keuze zou hebben gehad uit de verschillende ontslaggronden. Nu de reden voor de beëindiging van de arbeidsovereenkomst niet gelegen is in de arbeidsongeschiktheid van eiser, ligt het niet voor de hand dat als een ander re-integratietraject zou zijn gestart, het Werkplein zou hebben gekozen voor een arbeidsongeschiktheidsontslag. Ook dan zou de arbeidsongeschiktheidsverzekering niet tot uitbetaling zijn gekomen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de aangeboden regeling niet als onredelijk kan worden aangemerkt.
Conclusie
8. Gelet op alles wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit stand kan houden. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E.M. Marsé, voorzitter, en mr. A.G.J.M. de Weert en mr. I.M. Josten, leden, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Hees, griffier, op 18 november 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Bijlage wettelijk kader
Avr (gelijkluidend aan de Car-Uwo )
Artikel 8:8
Een ambtenaar die vast is aangesteld kan eervol worden ontslagen op een bij het besluit omschreven grond, niet vallende onder de gronden in vorige artikelen van dit hoofdstuk genoemd.
Ontslag op grond van dit artikel kan ook gedeeltelijk worden verleend.
Artikel 10d:4 Rechten bij ontslag op grond van artikel 8:8
Voor de ambtenaar die op grond van artikel 8:8 ontslagen wordt, treft het college een passende regeling.
De ambtenaar wordt over de inhoud van de regeling voorafgaand door het college gehoord.
Het college betrekt bij de vaststelling van de regeling de inhoud van de paragraaf over aanvullende uitkering bij ontslag uit dit hoofdstuk, voor zover dit redelijk en billijk is.
§ 6 Aanvullende uitkering
Artikel 10d:25 Aanvullende uitkering
Recht op een aanvullende uitkering heeft de ambtenaar die:
op grond van artikel 8:6 is ontslagen en de re-integratiefase heeft doorlopen, waarbij de situatie zoals beschreven in artikel 10d:7 tweede en derde lid niet aan de orde is;
of
op grond van artikel 8:3 is ontslagen en het Van werk naar werk-traject heeft doorlopen, waarbij de situatie zoals beschreven in artikel 10d:19 niet aan de orde is;
en
recht heeft op een werkloosheidsuitkering en deze werkloosheidsuitkering ontvangt.
Voorwaarde voor het verkrijgen van een aanvullende uitkering is dat de ambtenaar ten
aanzien van iedere betaling van de aanvullende uitkering alle gegevens aan de gemeente
overlegt die van invloed kunnen zijn op de hoogte van zijn aanvullende uitkering.
Artikel 10d:26 Hoogte aanvullende uitkering bij ontslag
De aanvullende uitkering kent twee fases. De aanvullende uitkering wordt uitgedrukt in een percentage van de grondslag zoals gedefinieerd in artikel 10d:2 onderdeel b, over het aantal uren dat de ambtenaar werkloos is.
Gedurende de eerste fase bedraagt de aanvullende uitkering:
voor ambtenaren met een grondslag tot een bedrag van € 4.375,= 10%;
voor ambtenaren met een grondslag vanaf € 4.375,= tot een bedrag van € 5.250,= 20%;
voor ambtenaren met een grondslag vanaf € 5.250,= 30%.
Gedurende de tweede fase bedraagt de aanvullende uitkering:
voor ambtenaren met een grondslag van € 4.375,= tot een bedrag van € 5.250,= 10;
voor ambtenaren met een grondslag van € 5.250,= tot een bedrag van € 6.560,= 20%;
voor ambtenaren met een grondslag vanaf € 6.560,= 30%.
Artikel 10d:27 Duur aanvullende uitkering bij ontslag
De eerste fase van de aanvullende uitkering is één jaar, te rekenen vanaf de dag na de dag van ontslag.
De tweede fase van de aanvullende uitkering begint direct na afloop van de eerste fase en
duurt tot het einde van de werkloosheidsuitkering.
Artikel 10d:28 Sancties
Wanneer op grond van de Werkloosheidswet een sanctie wordt toegepast op de werkloosheidsuitkering, wordt deze sanctie evenredig toegepast op de aanvullende uitkering.
Het college stelt voor de toepassing van sancties naast de sanctie op grond van het eerste lid, een sanctiebeleid op.
Wanneer op grond van de Werkloosheidswet een sanctie wordt toegepast kan het college besluiten om het recht op na-wettelijke uitkering geheel of gedeeltelijk te laten vervallen.
Het college stelt ter uitvoering van het derde lid nadere regels op.
Artikel 10d:29 Einde aanvullende uitkering
De aanvullende uitkering eindigt als de uitkeringsduur is verstreken.
§ 7 Na-wettelijke uitkering
Artikel 10d:30 Na-wettelijke uitkering
De ambtenaar die recht had op een aanvullende uitkering heeft recht op een na-wettelijke uitkering indien:
de werkloosheid direct aansluitend op de werkloosheidsuitkering voortduurt;
hij ten aanzien van iedere betaling alle gegevens aan de gemeente overlegt die van invloed kunnen zijn op de hoogte van zijn na-wettelijke uitkering.
Bij ontslag op grond van artikel 8:6 geldt als voorwaarde dat het ontslag gelegen is in omstandigheden binnen de werksfeer.
Artikel 10d:31 Hoogte na-wettelijke uitkering
De na-wettelijke uitkering bij werkloosheid voor 36 uur of meer heeft de hoogte van de werkloosheidsuitkering, als deze zou zijn voortgezet.
Wanneer sprake is van minder dan 36 uur werkloosheid, wordt het bedrag van de uitkering berekend naar rato van het aantal uren dat de ambtenaar werkloos is.
De na-wettelijke uitkering en het inkomen dat de ambtenaar uit of in verband met arbeid ontvangt, mag een hoogte van 90% van de grondslag zoals gedefinieerd in artikel 10d:2 onderdeel b, niet overschrijden. Het meerdere wordt gekort op de na-wettelijke uitkering.
Artikel 10d:32 Duur na-wettelijke uitkering
De na-wettelijke uitkering is één maand per dienstjaar in de gemeentelijke sector maal een
correctiefactor. De correctiefactor is
a. 1,4 voor dienstjaren tot de leeftijd van 40 jaar
b. 2 voor dienstjaren vanaf de leeftijd van 40 tot de leeftijd van 50 jaar
c. 3 voor dienstjaren vanaf de leeftijd van 50 jaar.
Artikel 10d:33 Einde na-wettelijke uitkering
De na-wettelijke uitkering eindigt wanneer de uitkeringsduur is verstreken.
De na-wettelijke uitkering eindigt wanneer de werkloosheid eindigt.
Vanaf 15 juli 2014 eindigt de na-wettelijke uitkering op de dag waarop de ambtenaar de
AOW-gerechtigde leeftijd bereikt.