ECLI:NL:RBZWB:2021:5930

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 november 2021
Publicatiedatum
19 november 2021
Zaaknummer
BRE-20_10119
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar inzake ambtshalve vermindering aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende, wonende te Breda, en de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft een beroep tegen de niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar van de belanghebbende tegen de afwijzing van zijn verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2011. De belanghebbende had op 11 mei 2020 verzocht om vermindering van de aanslag, maar dit verzoek werd door de inspecteur op 17 juli 2020 afgewezen omdat het buiten de geldende termijn was ingediend. De belanghebbende maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd op 4 november 2020 niet-ontvankelijk verklaard.

De rechtbank heeft op 28 oktober 2021 de zitting gehouden, waar de gemachtigde van de belanghebbende en de inspecteur aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat het bezwaarschrift te laat was ingediend, aangezien de wettelijke termijn van zes weken was overschreden. De rechtbank benadrukte dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was, omdat de belanghebbende het bezwaarschrift op de laatste dag van de termijn per reguliere post vanuit het buitenland had verzonden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om immateriële schadevergoeding af, omdat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch. De rechtbank heeft de zaak behandeld onder zaaknummer BRE 20/10119.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 20/10119
uitspraak van 19 november 2021
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te Breda,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 4 november 2020 op het bezwaar van belanghebbende tegen de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) 2011 (aanslagnummer [aanslagnummer]H.16.01).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 oktober 2021 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord namens belanghebbende, zijn gemachtigde [gemachtigde], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Eindhoven, en namens de inspecteur, [verweerder].

1.Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om immateriëleschadevergoeding af.

2.Gronden

Procesverloop
2.1.
Aan belanghebbende is met dagtekening 21 februari 2014 de aanslag IB/PVV opgelegd.
2.2.
Bij brief van 11 mei 2020 verzoekt belanghebbende om ambtshalve vermindering van de aanslag.
2.3.
In de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering met dagtekening 17 juli 2020 wordt aangegeven dat de brief van 11 mei 2020 buiten de geldende termijn is ingediend.
2.4.
Bij brief van 28 augustus 2020, ontvangen bij de inspecteur op 10 september 2020, maakt belanghebbende bezwaar tegen die afwijzing.
2.5.
Bij uitspraak op bezwaar van 4 november 2020 wordt het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
2.6.
Bij brief met dagtekening 14 december 2020 komt belanghebbende in beroep tegen deze uitspraak. Belanghebbende betwist de late ontvangst van het bezwaarschrift door de inspecteur.
Beoordeling
2.7.
De afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering heeft als dagtekening 17 juli 2020. Er zijn geen aanwijzingen dat verzending aan belanghebbende pas na die dagtekening heeft plaatsgevonden. De wettelijke termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt zes weken. Deze termijn eindigde op 28 augustus 2020. Een bezwaarschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ook is het tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd en niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen op grond van artikel 6:9, tweede lid van de Awb
2.8.
Het bezwaarschrift is, gelet op de poststempel op de enveloppe, op 28 augustus 2020 per reguliere post verzonden uit Liechtenstein en later dan een week na afloop van de termijn ontvangen.
2.9.
De wetsartikelen over bezwaartermijnen zijn dwingend van aard. Dit betekent dat bij een termijnoverschrijding een niet-ontvankelijkverklaring moet volgen. Dat is alleen anders indien “redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het bezwaarschrift in verzuim is geweest”, oftewel indien de termijnoverschrijding ‘verschoonbaar’ is.
2.10.
Blijkens de wetsgeschiedenis van artikel 6:9, tweede lid, van de Awb, is door de wetgever onderkend dat de termijn van artikel 6:9, tweede lid, van de Awb onvoldoende kan zijn voor verzendingen vanuit het buitenland. Onder omstandigheden kan in die gevallen artikel 6:11 van de Awb worden toegepast. Daarvoor is wel vereist dat belanghebbende het beroepschrift heeft verzonden op een tijdstip dat en met gebruikmaking van een middel dat niet het ernstige risico in zich draagt dat de termijn van artikel 6:9, tweede lid, van de Awb wordt overschreden. [1] Naar het oordeel van de rechtbank is echter van een dergelijke situatie geen sprake, aangezien belanghebbende op de laatste dag van de termijn per reguliere post het stuk vanuit het buitenland heeft opgestuurd. Belanghebbende draagt dan het risico van een te late bezorging bij de inspecteur.
2.11.
Belanghebbende betwist de ontvangst op 10 september 2020 door de inspecteur en stelt dat deze het bezwaarschrift eerder ontvangen moet hebben. Belanghebbende voert hiervoor aan dat de inspecteur zijn werk niet goed heeft gedaan.
2.12.
Als uitgangspunt geldt dat het bezwaarschrift is binnengekomen op de datum die is vermeld op het stempel dat er bij binnenkomst op is geplaatst [2] . De enkele stelling van belanghebbende dat de inspecteur het bezwaarschrift eerder moet hebben ontvangen, kan hem niet baten. Het gevolg van de discussie die is ontstaan over de ontvangst van het bezwaarschrift, komt voor risico van belanghebbende door het bezwaarschrift niet eerder, dan wel niet aangetekend, te verzenden. Niet is gebleken dat belanghebbende het bezwaarschrift niet (veel) eerder ter post heeft kunnen bezorgen.
2.13.
Belanghebbende heeft geen andere redenen aangevoerd op basis waarvan kan worden geconcludeerd dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
2.14.
Het bezwaar is dan ook, gelet op de artikelen 6:7 tot en met 6:11 van de Awb terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is daarom in ongegrond.
Immateriële schade en proceskostenvergoeding
2.15.
Belanghebbende heeft verzocht om een vergoeding van immateriële schade als gevolg van het overschrijden van de redelijke termijn.
2.16.
Gelet op de uitgangspunten in de jurisprudentie van de Hoge Raad [3] , een redelijke termijn van twee jaar in dit geval, de datum waarop het bezwaarschrift is ontvangen (10 september 2020), en de datum van deze uitspraak, wordt de door belanghebbende gevraagde vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn afgewezen.
2.17.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van P. van der Hoeven, griffier, op 19 november 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.

Voetnoten

1.Zie Centrale Raad van Beroep, 31 mei 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BA6714
2.Vgl. Centrale Raad van Beroep, 16 november 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY5325
3.Hoge Raad, 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252