Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende, wonende te Breda, en de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft een beroep tegen de niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar van de belanghebbende tegen de afwijzing van zijn verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2011. De belanghebbende had op 11 mei 2020 verzocht om vermindering van de aanslag, maar dit verzoek werd door de inspecteur op 17 juli 2020 afgewezen omdat het buiten de geldende termijn was ingediend. De belanghebbende maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd op 4 november 2020 niet-ontvankelijk verklaard.
De rechtbank heeft op 28 oktober 2021 de zitting gehouden, waar de gemachtigde van de belanghebbende en de inspecteur aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat het bezwaarschrift te laat was ingediend, aangezien de wettelijke termijn van zes weken was overschreden. De rechtbank benadrukte dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was, omdat de belanghebbende het bezwaarschrift op de laatste dag van de termijn per reguliere post vanuit het buitenland had verzonden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om immateriële schadevergoeding af, omdat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch. De rechtbank heeft de zaak behandeld onder zaaknummer BRE 20/10119.