In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, zijn belanghebbenden, een man en een vrouw, in beroep gegaan tegen de uitspraken van de inspecteur van de Belastingdienst over de aan hen opgelegde aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2018. De rechtbank heeft op 28 oktober 2021 uitspraak gedaan na een zitting op 5 augustus 2021. De inspecteur had op 2 juli 2020 de bezwaren van belanghebbenden afgewezen, zonder hen te horen, wat leidde tot de vraag of de uitspraken op bezwaar vernietigd moesten worden wegens schending van het hoorrecht.
De rechtbank oordeelde dat het hoorrecht inderdaad was geschonden, omdat belanghebbenden herhaaldelijk om een hoorgesprek hadden verzocht, maar dit niet was toegestaan. De rechtbank concludeerde dat de schending van het hoorrecht niet kon worden gepasseerd, omdat belanghebbenden hierdoor niet in hun belangen waren gehoord. De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd en de inspecteur opgedragen om belanghebbenden alsnog te horen en alle ingediende stukken mee te wegen in zijn oordeel.
Daarnaast werd er een dwangsom besproken die de inspecteur had opgelegd, maar de rechtbank oordeelde dat deze correct was berekend. De rechtbank heeft de inspecteur ook veroordeeld in de proceskosten van belanghebbenden, vastgesteld op € 18,90. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.