ECLI:NL:RBZWB:2021:5368
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Toekenning van huishoudelijke ondersteuning op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de beoordeling van het uurtarief voor persoonsgebonden budget
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een 67-jarige eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Etten-Leur. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de besluiten van het college waarin haar huishoudelijke ondersteuning op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) was toegekend in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb). De primaire besluiten, die de ondersteuning voor verschillende periodes toekenden, werden door het college deels herroepen na de bezwaren van eiseres. Eiseres stelde dat het college het uurtarief voor de ondersteuning, vastgesteld op € 12,50, niet correct had berekend en dat het pgb niet toereikend was voor haar behoeften.
Tijdens de zitting op 13 september 2021 werd eiseres vertegenwoordigd door haar gemachtigde, terwijl het college werd vertegenwoordigd door mr. M.L.B. Spruijt. De rechtbank oordeelde dat eiseres voldoende procesbelang had bij de beoordeling van haar beroep, ondanks de argumenten van het college dat het contractueel vastgestelde tarief voldoende was. De rechtbank concludeerde dat het college het uurtarief op correcte wijze had vastgesteld en dat het toegekende pgb een passende bijdrage leverde aan de zelfredzaamheid van eiseres. De rechtbank verwierp de argumenten van eiseres over de hoogte van het tarief en de toereikendheid van het pgb, en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt de beleidsvrijheid van het gemeentebestuur bij de uitvoering van de Wmo 2015 en de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van de belangen van de cliënt.