5.2.2Het black box-argument
Eisers hebben in dit kader allereerst aangevoerd dat zij in feite niet aan de hiervoor genoemde bewijslast kúnnen voldoen, vanwege het black box-karakter van het verdeelmodel. Toepassing van het verdeelmodel leidt voor eisers tot aanzienlijke tekorten zonder dat voor hen inzichtelijk is of dat nu komt door tekortkomingen in het model of door het door hen gevoerde beleid. Dit wordt volgens eisers veroorzaakt door het feit dat de in het model gebruikte variabelen onvoldoende te doorgronden zijn. De variabelen zijn enerzijds gebaseerd op microdata van het CBS – die alleen met veel moeite en door het maken van hoge kosten te verkrijgen te zijn – en anderzijds op gegevens van het onderzoeksbureau AvG. Anders dan de CBS-gegevens, zijn de gegevens van AvG niet opvraagbaar. Als voorbeeld hebben eisers de variabele ‘beschikbaarheid van werk’ aangehaald. Deze variabele heeft volgens eisers bijna het grootste schattingsgewicht van het verdeelmodel. Uit diverse cijfers blijkt dat de regionale ontwikkeling van de arbeidsmarkt op Walcheren flink achterblijft ten opzichte van het gemiddelde in Nederland (en ook ten opzichte van overig Zeeland). Het rijmt daarmee niet dat eisers geen inzicht krijgen in deze variabele. Er lijkt volgens eisers bovendien sprake van een soort matroesjka van black boxes: iedere analyse van een onbekende variabele in het verdeelmodel, leidt weer tot nieuwe variabelen die in de berekening worden gebruikt en waarvan het voor eisers niet bekend is hoe deze zijn bepaald. Zo wordt er bijvoorbeeld voor de variabele ‘beschikbaarheid van werk’ gebruik gemaakt van reistijdgegevens van ESRI. Maar hoe ESRI deze reistijden heeft berekend, is voor eisers onduidelijk. Dat in de verschillende onderzoeksrapporten wordt toegelicht hoe de maatstaven tot stand zijn gekomen en waarom zij zijn opgenomen in het verdeelmodel, doet volgens eisers niet af aan het black box-karakter van het verdeelmodel. Weliswaar zijn er in de loop der tijd ‘stappen gezet’, maar het black box-karakter van het model blijft bestaan. Het alsnog beschikbaar stellen van gegevens laat onverlet dat er door de staatssecretaris niet reeds vooraf inzicht in die gegevens is geboden. Eisers stellen dat het verdeelmodel niet voldoet aan de criteria neergelegd in de zogenoemde ‘PAS-uitspraak’ van 17 mei 2017 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRvS, ECLI:NL:RVS:2017:1259, r.o. 14.3 en 14.4). De rechtbank stelt allereerst vast dat verweerder inderdaad in eerste instantie, onder verwijzing naar het intellectueel eigendomsrecht van AvG, heeft geweigerd om inzicht in de AvG variabele ‘beschikbaarheid van werk’ te verstrekken. Hangende de bezwaar- en de beroepsprocedure, is deze informatie alsnog aan eisers verstrekt met een mondelinge toelichting.
Uit de door eisers aangehaalde uitspraak van de AbRvS volgt dat op verweerder de verplichting rust om de ten aanzien van het verdeelmodel gemaakte keuzes en de gebruikte gegevens en aannames volledig, tijdig en uit eigen beweging openbaar te maken op een passende wijze zodat deze keuzes, gegevens en aannames voor derden toegankelijk zijn. Dit is noodzakelijk zodat belanghebbenden kunnen bepalen of zij gebruik willen maken van de mogelijkheid om rechtsmiddelen aan te wenden tegen de besluitvorming, maar ook om de juistheid van de gebruikte gegevens en de gemaakte berekeningen inhoudelijk te kunnen betwisten. Dit betekent echter niet dat alle data die zijn gehanteerd bij de berekening en bijbehorende rekenformules en modellen ter beschikking moeten worden gesteld. Voldoende is dat in of met het besluit duidelijk is gemaakt hoe de verdeelmodellen tot stand zijn gekomen en welke keuzes bij de invoer zijn gemaakt ten aanzien van de invoergegevens (zie ook ECLI:NL:RBMNE:2020:2014, r.o. 19). Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hieraan voldaan. Met de wettelijke basis, de onderzoeksrapporten (de SEO-rapporten), de online rekentool, de via het CBS beschikbare gegevens, de in bezwaar en beroep beschikbaar gestelde AvG-gegevens, het kunnen participeren in de begeleidingscommissie en de (mogelijkheid tot) nadere uitleg vanuit het ministerie is de rechtbank van oordeel dat er voor eisers voldoende mogelijkheden aanwezig zijn om inzicht te krijgen in de werking en uitkomst van het verdeelmodel. De rechtbank acht in dit kader ook van belang dat de CRvB in zijn uitspraken van 1 juli 2019, na een uitgebreide beoordeling, geen aanleiding heeft gezien het verdeelmodel en de daarin neergelegde verdeelmaatstaven, zoals dat eruit zag bij de invoering daarvan in 2015, verbindende kracht te ontzeggen. De CRvB heeft daarbij betrokken dat, uitgaande van de keuze voor budgetbekostiging en de complexiteit van het instrument verdeelmodel, verweerder een ruime beslissingsruimte toekomt bij de keuze voor een bepaald verdeelmodel en de technische invulling daarvan. Daarbij werd door de CRvB van belang geacht dat aan de keuze van het toe te passen verdeelmodel uitgebreid onderzoek is voorafgegaan, bij de (door)ontwikkeling van het verdeelmodel verschillende deskundigen en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) betrokken zijn geweest en dat er sprake is geweest van parlementaire controle.
De rechtbank constateert dat het verdeelmodel sindsdien is verbeterd (2017) en vervolgens nog enigszins is verfijnd (2018 en 2019). Een expertgroep bestaande uit [naam professor] , [naam professor] en de Raad voor het Openbaar Bestuur was betrokken bij de verbeteringen en verfijningen van de verdeelmodellen en heeft unaniem positief geadviseerd over het verdeelmodel 2019 en ook de VNG heeft ermee ingestemd. Ten aanzien van de verdeelmodellen 2020 en 2021 is slechts ‘regulier onderhoud’ gepleegd. De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat deskundigen het erover zijns dat het verdeelmodel zoals geïntroduceerd in 2015 en sindsdien verbeterd en verfijnd is, het meest geschikte model is om tot een zo goed mogelijke verdeling van de beschikbare middelen te komen.
Van strijd met het motiverings- en duidelijkheidsbeginsel of met de zogenoemde PAS-uitspraak van de AbRvSis dan ook geen sprake.
Omdat de gegevens ten aanzien van de AvG variabele ‘beschikbaarheid van werk’ pas tijdens de beroepsprocedure zijn verstrekt, ziet de rechtbank wel aanleiding om verweerder in de zaaknummers die zien op de budgetten voor 2017 en 2018 (BRE 18/4599 PW, BRE 18/5163 PW, BRE 18/4775 PW, BRE 18/4776 PW) op te dragen het door eisers betaalde griffierecht te vergoeden en om verweerder in die zaken te veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten.
5.2.3Inhoudelijk – de variabele ‘beschikbaarheid van werk’
Inhoudelijk hebben eisers aangevoerd dat, na bestudering van de in beroep verkregen gegevens inzake de AvG variabele ‘beschikbaarheid van werk’, hen is gebleken dat met een aantal gemeente-specifieke factoren geen rekening is gehouden. Het gaat volgens eisers om het effect van de toltunnel op de bereikbaarheid van banen, de banen in de toerismesector in combinatie met de bereikbaarheid via het openbaar vervoer (OV) en de banen in de scheepsbouwsector. Eisers hebben toegelicht dat Walcheren voor de verbinding met Zeeuws-Vlaanderen afhankelijk is van een toltunnel. De bereikbaarheid van sommige plaatsen met het OV is matig tot slecht, wat van invloed is op de beschikbare banen. Er wordt onvoldoende rekening gehouden met banen in de scheepsbouwsector waarvan uit onderzoek van de Inspectie blijkt dat deze gezien de specifieke eisen, vooral door buitenlandse specialisten worden ingevuld.
Ter zitting is vastgesteld dat de factor ‘toltunnel’ voor het budget voor de jaren hier in geding buiten beschouwing kan worden gelaten. Verweerder heeft het effect van de toltunnel laten toetsen door het onderzoeksbureau en dit leidde niet tot een voor eisers hoger budget. Ook eisers erkennen dat deze factor in de berekeningen van Orionis niet leidt tot een hoger budget. De benadeling wordt volgens hen veroorzaakt door de overige twee gemeente-specifieke factoren.
Door Orionis is voor de jaren 2017 en 2018 berekend wat het effect is van deze twee factoren. Eisers hebben daarbij de kanttekening gemaakt dat deze berekening ‘mitsen en maren’ bevat, omdat deze onvermijdelijk gebaseerd is op verschillende aannames. De verrichte rekenexercitie leidt tot een lagere getalswaarde van de variabele ‘beschikbaarheid van werk’, wat moet leiden tot een hoger bijstandsbudget: een bedrag van circa € 35.000 per jaar voor de gemeente Middelburg en circa € 47.000 voor de gemeente Vlissingen. Na overleg met verweerder is ervan af gezien om het effect van deze gemeente-specifieke factoren ook voor de jaren 2019 tot en met 2021 te berekenen, omdat de bedragen in dezelfde orde van grootte zullen liggen.
Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de door eisers aangedragen factoren te specifiek zijn, de berekeningen onvoldoende onderbouwd zijn omdat deze mede gebaseerd zijn op aannames, en dat de met de berekeningen gemoeide bedragen te klein zijn om tot aanpassing van het verdeelmodel te nopen. Veel gemeenten hebben kleine factoren die zij graag in het verdeelmodel verdisconteerd zouden willen zien. Het zou volgens verweerder onwerkbaar zijn om het – inmiddels uitgekristalliseerde en door experts goedgekeurde model – naar wens van alle gemeenten op al die hele specifieke punten aan te passen.
De rechtbank overweegt als volgt. Niet in geschil is dat eisers voor de jaren hier in geding minder budget hebben ontvangen dan de kosten die zij in werkelijkheid voor de bekostiging van bijstand in hun gemeenten hebben moeten maken. De rechtbank maakt daarbij de kanttekening dat de tekorten in feite lager zijn dan in de beroepschriften gesteld omdat, zoals ter zitting is gebleken, eisers over de jaren 2017 en 2018 (en de gemeente Vlissingen óók voor het jaar 2019) met succes een beroep op de vangnetregeling hebben gedaan en daarmee een deel van de tekorten hebben kunnen opvangen. Het enkele feit dat de toegekende budgetten lager zijn dan de werkelijk gemaakte kosten, maakt echter nog niet dat daarmee is aangetoond dat dit te wijten is aan tekortkomingen in het verdeelmodel. Het verdeelmodel is noodzakelijkerwijs een abstractie van de te verwachten werkelijkheid en komt daarmee dus per definitie niet overeen. De validiteit van een model wordt pas aangetast wanneer de uitkomsten te zeer afwijken van de redelijkerwijs te verwachten werkelijkheid. Het is aan eisers om te onderbouwen dat het model tekortkomingen bevat die juist hun gemeenten treffen en die leiden tot een voor hen zodanig onevenredig nadeel dat het model buiten toepassing moet worden gelaten.
De rechtbank is van oordeel dat eisers dit onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt. De rechtbank merkt in dit kader allereerst op dat uit het SEO rapport Verfijning bijstandsverdeelmodel 2018 blijkt dat ‘reistijden per openbaar vervoer’ in 2018 is onderzocht als mogelijke verfijning van het verdeelmodel. Uit het rapport blijkt dat geen van de onderzochte correcties voor bereikbaarheid van werk per openbaar vervoer een voldoende verbeterde verklaringskracht van het model opleverde, zodat besloten is deze factor niet mee te nemen als verbetering van het bestaande verdeelmodel. De berekeningen die eisers hebben overgelegd zijn onvoldoende om tot de verstrekkende conclusie van het buiten toepassing verklaren van het verdeelmodel te komen. In de beroepschriften en ter zitting is bevestigd dat deze berekeningen deels zijn gebaseerd op (ongefundeerde) aannames. Zo is ter zitting duidelijk geworden dat Orionis percentages op de berekeningen heeft losgelaten die niet op wetenschap / onderzoek zijn gebaseerd. Mede gelet op de (relatief) beperkte omvang van de berekende bedragen, acht de rechtbank onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de verdeelmodellen voor de jaren 2017 tot en met 2021 dusdanige tekortkomingen bevatten, dan wel zo onevenredig uitpakken voor eisers dat deze buiten toepassing moeten worden gelaten.
Ook het argument van eisers dat het verschil in de herverdeeleffecten van de beide gemeenten, aantoont dat er een tekortkoming is in het verdeelmodel, omdat de beide gemeenten onder één uitvoeringsorganisatie vallen (Orionis) en er derhalve geen verschil bestaat tussen beleid en uitvoering van beleid, volgt de rechtbank niet. Zoals ook verweerder heeft aangegeven, verschilt de situatie per gemeente, bijvoorbeeld door verschillen in kenmerken van een bepaald type huishouden, en kan daardoor hetzelfde beleid in verschillende gemeenten anders uitpakken. En ook hier geldt dat het verdeelmodel een abstractie is van de werkelijkheid, de werkelijkheid zo goed mogelijk probeert te benaderen, maar daarmee niet overeenstemt. Uit het feit dat er – ondanks het gegeven dat eisers onder één uitvoeringsinstantie vallen – verschillen bestaan in herverdeeleffecten, kan de rechtbank niet afleiden dat dit voortvloeit uit het tekortkomingen in het model.
Gelet op het voorgaande hebben eisers naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij als gevolg van de gestelde tekortkomingen in de verdeelmodellen 2017 tot en met 2021 ten opzichte van andere gemeenten onevenredig zijn benadeeld. Er is dus geen sprake van strijd met het evenredigheidsbeginsel. Evenmin is aannemelijk geworden dat sprake is van strijd met een ander rechtsbeginsel. De rechtbank ziet, gelet hierop, geen aanleiding het verdeelmodel en/of het Besluit Participatiewet buiten toepassing te laten. Dit betekent dat de toegekende budgetten over de hier in geding zijnde jaren in stand blijven.