ECLI:NL:RBMNE:2020:2014

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 mei 2020
Publicatiedatum
29 mei 2020
Zaaknummer
AWB - 16 _ 2640, 16_2641 en 16_2646
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van gebundelde uitkeringen aan de gemeente Dronten en de toepassing van het verdeelmodel

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 29 mei 2020 uitspraak gedaan over de toekenning van gebundelde uitkeringen aan de gemeente Dronten voor de jaren 2015 en 2016. De gemeente Dronten, vertegenwoordigd door het college van burgemeester en wethouders, heeft beroep ingesteld tegen besluiten van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, die een voorlopig en definitief budget voor de gebundelde uitkering over 2015 en een voorlopig budget voor 2016 heeft vastgesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris gebruik heeft gemaakt van een nieuw verdeelmodel, ontwikkeld door het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP), dat is neergelegd in het Besluit Participatiewet van 26 september 2014. De rechtbank oordeelt dat het SCP-model voor 2015 onderwerp van geschil was in eerdere uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) en dat de in het model neergelegde verdeelmaatstaven de exceptieve toets kunnen doorstaan. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij onevenredig is benadeeld ten opzichte van andere gemeenten door het nieuwe model. De rechtbank concludeert dat de verschillen in budgetten ook verklaard kunnen worden door het beleid van de gemeente zelf. Daarnaast oordeelt de rechtbank dat er geen sprake is van schending van het inzagerecht, omdat verweerder voldoende gelegenheid heeft geboden tot inzage en uitleg bij de modellen. Het beroep tegen de vaststelling van het voorlopige budget voor 2016 is niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 16/2640, UTR 16/2641 en UTR 16/2646

uitspraak van de meervoudige kamer van 29 mei 2020 in de zaak tussen

het college van burgemeester en wethouders van Dronten, te Dronten, eiser

(gemachtigde: mr. H. Eillert),
en

de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.E. van der Kamp).

Procesverloop

Bij besluit van 26 september 2014 (het primaire besluit 1) heeft verweerder aan eiser een voorlopig budget voor de gebundelde uitkering Participatiewet, IOAW, IOAZ en Bbz 2004 (gebundelde uitkering) over 2015 toegekend van € 8.226.972,-.
Bij besluit van 26 april 2016 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit 1 ongegrond verklaard.
Bij besluit van 27 november 2015 (het primaire besluit 2) heeft verweerder aan eiser een definitief budget voor de gebundelde uitkering over 2015 toegekend van € 8.351.540,-.
Bij besluit van 25 april 2016 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit 2 ongegrond verklaard.
Bij besluit van 4 december 2015 (het primaire besluit 3) heeft verweerder aan eiser een voorlopig budget voor de gebundelde uitkering over 2016 toegekend van € 8.751.784,-.
Bij besluit van 12 mei 2016 (het bestreden besluit 3) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit 3 ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten 1 (UTR 16/2640), 2 (UTR 16/2641) en 3 (UTR
16/2646) beroep ingesteld.
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
De beroepen zijn aangehouden in afwachting van de uitspraken in vergelijkbare zaken over het verdeelmodel 2015 die bij de Centrale Raad van Beroep (CRvB) aanhangig waren. Op 1 juli 2019 heeft de CRvB in deze zaken uitspraak [1] gedaan.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 december 2019. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door [A] , bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en ir. [B] .

Overwegingen

1. Omwille van de leesbaarheid wordt zo veel mogelijk in voetnoten verwezen naar de
relevante wet- en regelgeving, die als bijlage is toegevoegd aan deze uitspraak.
2. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
Verweerder heeft eiser een voorlopig budget [2] voor de gebundelde uitkering over 2015
toegekend van € 8.226.972,-. Voor de vaststelling hiervan heeft verweerder gebruik gemaakt van een nieuw verdeelmodel, ontwikkeld door het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP). Dit verdeelmodel is neergelegd in het Besluit Participatiewet (Besluit PW) van 26 september 2014, dat op 3 oktober 2014 is gepubliceerd in het Staatsblad (Stb. 2014, nr. 344).
3. Bij toekenning van het definitieve budget [3] over 2015 aan eiser heeft verweerder rekening
gehouden met een wijziging van de relatieve verdeling van het macrobudget en er heeft een correctie plaatsgevonden in verband met bij de toepassing van het verdeelmodel 2015 geconstateerde onjuistheden. De uitkering is toen vastgesteld op € 8.351.540,-
4. Vervolgens heeft verweerder aan eiser een voorlopig budget [4] voor de gebundelde
uitkering over 2016 toegekend van € 8.751.784,-, waarbij het verbeterde verdeelmodel 2015 is toegepast.
5. Aan eiser is geen vangnetuitkering [5] toegekend en op de situatie van eiser is geen
overgangsregeling van toepassing verklaard.
Het SCP-model
6. Het SCP-model houdt kort gezegd in dat aan de hand van specifieke kenmerken van een
gemeente voor die gemeente de kans op bijstand voor alle huishoudens binnen die gemeente wordt bepaald. Deze verdeelsystematiek houdt in dat volgens een verklaringsmodel - gebaseerd op landelijke enquêtegegevens - de kans wordt berekend dat huishoudens een beroep op de bijstand moeten doen, waarna het verdeelmodel - dat toegespitst is op de specifieke gemeente - wordt toegepast om het budget voor de betreffende gemeente te bepalen.
De gezamenlijke behandeling van de voorlopige en definitieve toekenning voor 2015
7. De rechtbank ziet, gezien de doorwerking van het bestreden besluit 1 in het bestreden
besluit 2 en de samenhang van beide bestreden besluiten, aanleiding om de voorlopige en definitieve toekenning voor 2015 gezamenlijk te behandelen. Zoals de CRvB in de hierna genoemde uitspraken van 1 juli 2019 ook heeft overwogen is door de vaststelling van het definitieve budget het belang bij beoordeling van het besluit over het voorlopige budget niet komen te ontvallen.
Dient het model buiten toepassing gelaten te worden?
8. Eiser heeft toegelicht dat de inzet van de beroepsprocedures erop is gericht om meer
inzicht te krijgen in het besluitvormingsproces. Hij voert aan dat het model buiten toepassing moet worden gelaten, omdat het model bekend staat om gebreken betreffende het niet meenemen van negatieve gevolgen voor bepaalde groepen, dan wel het niet deugdelijk motiveren daarvan. Eiser wijst op het advies van de Raad voor de Financiële Verhoudingen van 16 juli 2015. Gemeenten kunnen door het enkele feit dat hun eigen specifieke situatie afwijkt van het landelijke gemiddelde een uitkomst verkrijgen die niet kostendekkend is, zonder dat de gemeente dit had kunnen voorkomen of verhelpen door middel van beleid en uitvoering.
9. Daarnaast voert eiser aan dat de tekortkomingen van het model hem ook specifiek raken. Eiser kon vóór 2015 relatief goed uitkomen met de toegekende budgetten. De gebreken in het model van 2015 en de specifieke uitwerking hiervan voor eiser zorgen voor een onevenredig groot tekort over het jaar 2015. Omdat de situatie van de populatie van Dronten afwijkt van het Nederlandse gemiddelde voor vergelijkbare gemeenten, heeft de kennelijke input van data, in samenhang met het gebruik van enquêtedata, gezorgd voor een uitkomst die sterk afwijkt van de gemeentelijke werkelijkheid. Eiser wijst daarbij op het aantal huishoudtypes met een bijstandsuitkering zonder koopwoning, het aantal huishoudtypes van niet-westerse uitkomst en het aantal alleenstaanden met een bijstandsuitkering. De aantallen kunnen door eiser niet worden gecontroleerd, omdat eiser niet alle data waar om is verzocht heeft ontvangen. Eiser is er ten opzichte van 2014 12,6% op achter uitgegaan, terwijl de landelijke daling voor alle gemeenten 3,9% bedraagt. Gelet hierop is sprake van strijd met het evenredigheidsbeginsel.
10. De rechtbank stelt vast dat het onderhavige model voor 2015 dat is neergelegd in een
algemeen verbindend voorschrift, onderwerp van geschil was in de hiervoor genoemde uitspraken van de CRvB van 1 juli 2019. De CRvB oordeelt dat de in het model neergelegde verdeelmaatstaven als zodanig de exceptieve toets kunnen doorstaan en dat er geen aanleiding bestaat om aan het model als zodanig verbindende kracht te ontzeggen. [6] De CRvB heeft bij dit oordeel onder meer van belang geacht dat, uitgaande van de keuze voor budgetbekostiging en de complexiteit van het instrument van een verdeelmodel, verweerder een ruime beslissingsruimte toekomt bij de keuze voor een bepaald model en de technische invulling daarvan. Verder heeft de CRvB onder meer van belang geacht dat aan de keuze van het toe te passen model uitgebreid onderzoek is voorafgegaan, bij de (door)ontwikkeling van het model deskundigen en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) betrokken zijn geweest en dat niet gezegd kan worden dat het bij de totstandkoming van het model aan parlementaire controle heeft ontbroken. [7]
11. Dit betekent echter niet dat de bestuursrechter onder omstandigheden niet tot het oordeel
zou kunnen komen dat verweerder om andere redenen gehouden was het Besluit PW buiten toepassing te laten. In de uitspraken van de CRvB is in alle vier de zaken geoordeeld dat de betrokken gemeenten door het model significant zijn benadeeld ten opzichte van andere gemeenten. Daarbij kwam aan de orde dat juist gemeenten met een grote centrumfunctie in 2015 zijn geconfronteerd met grote negatieve herverdeeleffecten, zonder dat dit toe te schrijven was aan gemeentelijk beleid. Ook bleek dat het model problemen oplevert voor gemeenten waarvan de populatie sterk afwijkt van het Nederlands gemiddelde. Dit soort omstandigheden kunnen onder meer een rol spelen bij de beoordeling of sprake is van een disproportioneel financieel nadeel voor een bepaalde gemeente. [8]
12. De rechtbank dient gezien het voorgaande te beoordelen of eiser aannemelijk heeft
gemaakt dat hij als gevolg van het nieuwe model in 2015 onevenredig is benadeeld ten opzichte van andere gemeenten. In dat geval kan de rechtbank tot het oordeel komen dat verweerder het Besluit PW buiten toepassing had moeten laten.
13. De rechtbank wijst er allereerst op dat het verdeelmodel noodzakelijkerwijs een abstractie van de te verwachten werkelijkheid weergeeft en dus per definitie daar niet mee overeenkomt. De validiteit van een model wordt pas aangetast wanneer de uitkomsten te zeer afwijken van de redelijkerwijs te verwachten werkelijkheid. De rechtbank vindt hiervoor steun in vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS). [9]
Eiser heeft aangevoerd dat verweerder onjuiste aantallen heeft gehanteerd ten aanzien van het aantal huishoudtypes met een bijstandsuitkering zonder koopwoning, het aantal huishoudtypes van niet-westerse uitkomst en het aantal alleenstaanden met een bijstandsuitkering. Dat er andere aantallen zijn gehanteerd dan eiser voorstaat maakt, gelet op wat hiervoor is overwogen over de abstractie, dus op zichzelf echter niet dat de toepassing van het model onevenredig is. Het verklaringsmodel gaat uit van landelijke enquêtedata en het verdeelmodel dat daar vervolgens op wordt toegepast gaat uit van data specifiek voor de gemeente Dronten, afkomstig van het CBS, die deze uit de basisregistratie personen heeft gehaald. Nu het verdeelmodel wordt toegepast op het verklaringsmodel wordt er dus hoe dan ook een situatie verkregen die afwijkt van de werkelijkheid. Voor zover eiser met de genoemde voorbeelden van afwijkende aantallen heeft willen aantonen dat de gemeente Dronten afwijkt van het landelijk gemiddelde en dat het model om die reden buiten toepassing gelaten zou moeten worden voor deze gemeente, slaagt deze stelling dus niet.
14. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat de gemeente Dronten geen centrumfunctie heeft, anders dan de gemeenten in de genoemde uitspraken van de CRvB. De gemeente Dronten is geen centrumgemeente voor vrouwenopvang, voor beschermd wonen of voor de arbeidsmarktregio, zoals verweerder in zijn verweerschrift heeft toegelicht. De gemeente Almere geldt in de regio als centrumgemeente.
Eiser heeft verder geen andere verklaring gegeven voor het verschil tussen de toegekende budgetten en de werkelijke kosten. De enkele gestelde omstandigheid dat het definitieve budget voor 2015 ten opzichte van 2014 11,4% lager is en het negatief verschil tussen het toegekende bedrag voor 2015 en de daadwerkelijke uitgaven voor 2015 3,6% bedraagt is daarvoor onvoldoende. De rechtbank vindt daarbij van belang dat verweerder er terecht op heeft gewezen dat de verschillen ook verklaard kunnen worden door het beleid dat gevoerd wordt. Eiser zegt dat in zijn beleid op dit punt niets is gewijzigd, maar heeft dat niet concreet gemaakt. Eiser heeft bovendien niet weersproken dat aan hem voor 2014 meer is toegekend dan nodig was. Ook geldt dat voor 2016 een hoger definitief budget is toegekend dan voor 2015 en dat voor 2017 zelfs sprake is van een overschot. Dat voor 2015 sprake is van een uitschieter naar beneden is het gevolg van het verdeelmodel, waarbij dergelijke herverdelingseffecten ook zijn beoogd. Voor de gevallen waar dit tot een onacceptabele situatie leidt, is er een overgangs- en vangnetregeling. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser daar voor 2015 niet voor in aanmerking komt, maar dat betekent nog niet dat eiser dusdanig onevenredig is benadeeld dat het Besluit PW voor hem buiten toepassing moet worden gelaten. Dit geldt temeer nu geen vergelijkbare effecten voor andere jaren zijn opgetreden. Ook de omstandigheid dat het model voor 2016 is verbeterd, heeft dit niet tot gevolg. Daarvoor heeft eiser te weinig aangevoerd. Verweerder heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat eiser onvoldoende concreet heeft gemaakt dat de afwijking alleen het gevolg is van het model en niet van eisers eigen beleid.
15. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij als gevolg van het nieuwe model 2015 onevenredig is benadeeld ten opzichte van andere gemeenten en wat de reden daarvan is. Daarom bestaan geen aanknopingspunten voor de conclusie dat de toepassing van het model voor de gemeente Dronten substantieel bijdraagt aan de verschillen in het toegekende en feitelijke budget. Niet valt uit te sluiten dat het tekort voor de gemeente Dronten is gelegen in zijn beleid, zodat het tekort voor rekening en risico van eiser dient te komen. Deze beroepsgronden slagen niet.
Schending inzagerecht
16. Eiser voert verder aan dat verweerder het recht op inzage heeft geschonden. Ondanks herhaalde verzoeken van eiser heeft verweerder geweigerd een deel van de op de zaak betrekking hebbende stukken te verstrekken, dan wel ter inzage te leggen. Als gevolg hiervan kan eiser de berekeningen die ten grondslag liggen aan de bestreden besluiten niet reproduceren en inzichtelijk krijgen. Eiser wijst op de ruime uitleg van de term “op de zaak betrekking hebbende stukken” die de wetgever voor ogen heeft gehad. Daarnaast heeft verweerder geen expliciet gebruik gemaakt van de mogelijkheid die artikel 7:4, zesde lid, van de Awb biedt, zodat het achterwege laten van de informatievoorziening met een beroep op de privacy niet langer mogelijk is. Tot slot wijst eiser er in dit verband op dat hij er alles aan heeft gedaan om inzage te verkrijgen in de betreffende stukken in overleg met verweerder, door middel van verzoeken op grond van de Wet openbaarheid van bestuur, maar ook met inzet van een externe adviseur en betaling aan het CBS om inzage te verkrijgen in de beveiligde omgeving, om vervolgens op verschillende onmogelijkheden te stuiten. Overigens merkt eiser op dat met het verwijzen naar het CBS voor toegang tot een beveiligde omgeving niet wordt voldaan aan de verplichting van verweerder om inzage te geven in de op de zaak betrekking hebbende stukken. Deze schending zou al tot vernietiging van de bestreden besluiten moeten leiden.
17. Over de vraag welke gegevens verweerder ter beschikking moet stellen, sluit de
rechtbank aan bij rechtspraak [10] van de ABRvS over de procespositie van belanghebbenden die rechtsmiddelen aanwenden tegen een besluit waarbij gebruik is gemaakt van geautomatiseerde gegevensverwerking. De verplichting om de voor de beoordeling van de zaak van belang zijnde gegevens over te leggen is niet beperkt tot de op papier vastgelegde gegevens. Die verplichting ziet ook op de in elektronische vorm vastgelegde, op de zaak betrekking hebbende gegevens, waaronder begrepen invoerdata, grafische weergaven en afbeeldingen, die op papier of in andere vorm leesbaar of anderszins waarneembaar kunnen worden gemaakt.
18. De ABRvS oordeelt dat als gevolg van geautomatiseerde besluitvorming een
ongelijkwaardige procespositie van partijen kan ontstaan en dat ter voorkoming daarvan op het bestuursorgaan de verplichting rust om de gemaakte keuzes en de gebruikte gegevens en aannames volledig, tijdig en uit eigen beweging openbaar te maken op een passende wijze zodat deze keuzes, gegevens en aannames voor derden toegankelijk zijn. Deze volledige, tijdige en adequate beschikbaarstelling moet het mogelijk maken de gemaakte keuzes en de gebruikte gegevens en aannames te beoordelen of te laten beoordelen en zo nodig gemotiveerd te betwisten, zodat reële rechtsbescherming tegen besluiten die op deze keuzes, gegevens en aannames gebaseerd zijn mogelijk is, waarbij de rechter aan de hand hiervan in staat is de rechtmatigheid van deze besluiten te toetsen.
19. Gezien deze vaste rechtspraak overweegt de rechtbank dat de aan het gebruik van het
verklaringsmodel en verdeelmodel 2015 ten grondslag liggende gegevens uit eigen beweging op papier of anderszins waarneembaar moeten worden overgelegd als op de zaak betrekking hebbende gegevens. Dit is noodzakelijk zodat belanghebbenden kunnen bepalen of zij gebruik willen maken van de mogelijkheid om rechtsmiddelen aan te wenden tegen de besluitvorming, maar ook om de juistheid van de gebruikte gegevens en de gemaakte berekeningen inhoudelijk te kunnen betwisten. Dit betekent vervolgens echter niet dat alle data die zijn gehanteerd bij de berekening en bijbehorende rekenformules en modellen ter beschikking moeten worden gesteld. Voldoende is dat in of met het besluit duidelijk is gemaakt hoe het verklaringsmodel en verdeelmodel tot stand zijn gekomen en welke keuzes bij de invoer zijn gemaakt ten aanzien van de invoergegevens. Dat heeft verweerder gedaan. Daarnaast heeft verweerder de gelegenheid geboden tot inzage en uitleg bij de modellen bij het CBS, zodat hij het eiser mogelijk heeft gemaakt de gemaakte keuzes en de gebruikte gegevens en aannames te beoordelen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van schending van artikel 7:4, tweede lid, van de Awb, omdat verweerder met de motivering van zijn besluitvorming en het bieden van de gelegenheid tot inzage in en uitleg van de invoergegevens van het CBS en uitleg van het verklaringsmodel en verdeelmodel het mogelijk heeft gemaakt de gemaakte keuzes en gebruikte gegevens en aannames te beoordelen.
Dat verweerder in de besluitvormingsfase niet expliciet heeft medegedeeld dat er sprake is van geheimhouding van bepaalde gegevens in het kader van privacy, maar pas op een later moment - in het verweerschrift - hiernaar heeft verwezen, betekent evenmin dat artikel 7:4 van de Awb is geschonden en/of dat verweerder zich daarop niet meer zou mogen beroepen. Daarbij is van belang dat verweerder, zoals hiervoor al is overwogen, er alles aan heeft gedaan om inzage en uitleg te geven aan eiser over de gebruikte gegevens en voorts dat het alleen gaat om de brongegevens die afkomstig zijn van het CBS en waarvan het CBS heeft aangegeven dat deze geheim moeten blijven. Deze beroepsgrond slaagt dus evenmin.
21. Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat de beroepen
gericht tegen de bestreden besluit 1 en 2 ongegrond zijn. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorlopige toekenning voor 2016
22. De rechtbank dient ten aanzien van het beroep tegen het bestreden besluit 3 eerst te
beoordelen of eiser procesbelang heeft bij die procedure. De rechtbank overweegt hierover dat eiser geen enkel financieel of feitelijk belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van dit beroep. Eisers beroepsgronden richten zich immers niet tot de vaststelling van het voorlopige budget voor 2016, maar eiser wenst een antwoord op de principiële vraag of verweerder het recht op inzage heeft geschonden. Het is vaste rechtspraak dat het enkele feit dat een partij een principiële uitspraak wenst geen rechtens te respecteren procesbelang oplevert. Daarnaast is in de beroepsprocedures die zien op de besluiten over 2015 een oordeel gegeven over de gestelde schending van het inzagerecht, zodat de rechtbank van oordeel is dat eiser procesbelang bij de procedure over het voorlopige budget over 2016 kan worden ontzegd.
23. Het beroep gericht tegen het bestreden besluit 3 is daarom niet-ontvankelijk wegens het
ontbreken van procesbelang. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart:
  • de beroepen gericht tegen de bestreden besluiten 1 (UTR 16/2640) en 2 (UTR 16/2641) ongegrond;
  • het beroep gericht tegen het bestreden besluit 3 (UTR 16/2646) niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, voorzitter, en mr. L.A. Banga en mr. H.H.L. Krans, leden, in aanwezigheid van mr. A.M. Slierendrecht, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 29 mei 2020.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
(de voorzitter is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen)
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
BIJLAGE
Wet werk en bijstand

Artikel 69. Uitkering en verdeling onder de gemeenten

1. Onze Minister verstrekt jaarlijks ten laste van ’s Rijks kas aan het college een uitkering
om het college van middelen te voorzien met het oog op het toekennen van:
algemene bijstand;
uitkeringen, als bedoeld in de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen,
en voor de daarbij verschuldigde loonbelasting, premies volksverzekeringen en de inkomensafhankelijke bijdrage, bedoeld in artikel 42 van de Zorgverzekeringswet.
2. Bij wet wordt het totale bedrag dat beschikbaar is voor de uitkering, bedoeld in het eerste
lid, vastgesteld, waarbij uitgangspunt is dat dit bedrag voor het desbetreffende kalenderjaar toereikend is voor de geraamde kosten van alle gemeenten in verband met uitgaven als bedoeld in het eerste lid.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld voor de
verdeling van de uitkering, bedoeld in het eerste lid, onder de gemeenten en het verzamelen van gegevens noodzakelijk voor het vaststellen van deze verdeling.
4. De uitkering aan het college wordt ten minste drie maanden voorafgaand aan het
kalenderjaar waarop zij betrekking heeft door Onze Minister bekend gemaakt.
[…].
Participatiewet
§7.1. Financiering
Artikel 69. Uitkering en verdeling onder de gemeenten
1. Onze Minister verstrekt jaarlijks ten laste van ’s Rijks kas aan het college een uitkering
om het college van middelen te voorzien met het oog op:
het toekennen van algemene bijstand en van uitkeringen als bedoeld in de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen en voor de daarbij verschuldigde loonbelasting, premies volksverzekeringen en de inkomensafhankelijke bijdrage, bedoeld in artikel 42 van de Zorgverzekeringswet;
de kosten van de loonkostensubsidies, die op grond van artikel 10d, worden verstrekt.
De leden twee tot en met vier van artikel 69 van de PW zijn gelijkluidend aan de leden twee tot en met vier van het tot 1 januari 2015 geldende artikel 69 van de Wet werk en bijstand.
[…]

Artikel 71. Aanpassing uitkering

1. Het totale bedrag, bedoeld in artikel 69, tweede lid, voor de uitkering, bedoeld in artikel
69, eerste lid, wordt in het jaar waarop het bedrag betrekking heeft bij of krachtens de wet aangepast op basis van nieuwe ramingsgegevens.
2. Indien het totale bedrag wordt herzien, wordt het bedrag waarmee de uitkering, bedoeld
in artikel 69, eerste lid, wordt aangepast binnen een periode van vier weken na de herziening door Onze Minister vastgesteld.
Artikel 74. Vangnetuitkering
1. Indien de verstrekte uitkering op grond van artikel 69 onvoldoende dekking biedt voor
de netto lasten van het toekennen van algemene bijstand, loonkostensubsidies of uitkeringen als bedoeld in artikel 69, eerste lid, kan door Onze Minister op verzoek van het college een vangnetuitkering worden verleend.
[…].
Besluit Participatiewet

Artikel 6. Objectief verdeelmodel en macrobudget

1. Aan de hand van het verdeelmodel dat is opgenomen in de bijlage bij dit besluit worden
de objectief bepaalde kosten voor algemene bijstand en uitkeringen, bedoeld in artikel 69, eerste lid, onderdeel a, waaronder de algemene bijstand ten behoeve van startende ondernemers op grond van het Bbz 2004 vastgesteld en de kosten van de loonkostensubsidies, bedoeld in artikel 69, eerste lid, onderdeel b, van de wet.
[…]

Voetnoten

1.ECLI:NL:CRVB:2019:2016-2017-2018-2019.
2.Artikel 69 van de Wet werk en bijstand (WWB) en artikel 69 van de Participatiewet (PW).
3.Artikel 71 van de Participatiewet (PW).
4.Artikel 69 van de PW.
5.Artikel 74 van de PW en artikel 10 van Besluit PW.
6.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2019:2016, r.o. 7.12.
7.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2019:2016, r.o. 7.8.
8.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2019:2016, r.o. 8.2
9.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 3 juli 2019 van de ABRvS, ECLI:NL:RVS:2019:2217, r.o. 35.4.
10.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de ABRvS van 17 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1259 en 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2454.