ECLI:NL:RBZWB:2021:4800

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 september 2021
Publicatiedatum
24 september 2021
Zaaknummer
AWB- 21_1917
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van AIO-aanvulling door de Sociale Verzekeringsbank en de beoordeling van het inkomen van eiser

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 september 2021, werd het beroep van eiser tegen de beslissing van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) ongegrond verklaard. Eiser had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Svb, waarin hem en zijn echtgenote een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) van € 124,92 per maand was toegekend, met ingang van januari 2021. Eiser ontving eerder een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en een pensioen op basis van de Algemene ouderdomswet (AOW). Hij had ook een rustpensioen uit België en een pensioen van het Pensioenfonds metaal en techniek (PMT).

De rechtbank behandelde de vraag of de Svb op goede gronden de AIO-aanvulling had vastgesteld. Eiser stelde dat de Svb ten onrechte rekening had gehouden met zijn buitenlandse pensioen en de afkoopsom van zijn ABP-pensioen als inkomen. De rechtbank oordeelde dat de Svb deze middelen terecht als inkomen had aangemerkt, omdat deze konden worden aangewend voor het levensonderhoud. De rechtbank benadrukte dat de AIO-aanvulling een bijstandsregeling is die afhankelijk is van het inkomen van de aanvrager.

De rechtbank concludeerde dat de Svb de AIO-aanvulling correct had vastgesteld op basis van de geldende wetgeving en dat er geen reden was om de beslissing van de Svb te herzien. Het beroep van eiser werd dan ook ongegrond verklaard, zonder dat er aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/1917 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 september 2021 in de zaak tussen

[eiser], te [plaatsnaam], eiser,

en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank Breda (Svb), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 29 december 2020 (primaire besluit) heeft de Svb aan eiser en zijn echtgenote, [naam echtgenote], met ingang van januari 2021 op grond van de Participatiewet een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) toegekend van € 124,92 per maand.
In het besluit van 18 maart 2021 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 12 augustus 2021. Hierbij was eiser aanwezig. De Svb heeft zich, met voorafgaand bericht, niet laten vertegenwoordigen.

Overwegingen

1.
Feiten en omstandigheden
Eiser ontving tot 17 augustus 2020 van het UWV een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Met ingang van 17 augustus 2020 ontvangt hij van de Svb een pensioen op grond van de Algemene ouderdomswet (AOW). Daarnaast ontvangt eiser een rustpensioen van de Federale pensioendienst in België en pensioen van het Pensioenfonds metaal en techniek (PMT). Voorts heeft hij in augustus 2020 een bedrag van
€ 4.308,28 in verband met de afkoop van een pensioen bij het ABP ontvangen.
Eiser heeft op 17 juni 2020 bij de Svb een aanvraag om een AIO-aanvulling ingediend.
Bij besluit van 4 augustus 2020 heeft de Svb aan eiser en zijn echtgenote met ingang van
17 augustus 2020 een AIO-aanvulling toegekend van € 341,41 per maand. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 1 december 2020 heeft de Svb eisers bezwaar tegen het besluit van 4 augustus 2020 niet-ontvankelijk verklaard, omdat dat buiten de wettelijke bezwaartermijn van zes weken was ingediend en eiser geen goede reden had voor die termijnoverschrijding.
Bij besluiten van 27 oktober 2020 heeft de Svb het bedrag aan AIO-aanvulling in verband met een verandering in inkomen met ingang van november 2020 aangepast naar € 193,46 per maand en de teveel betaalde AIO-uitkering teruggevorderd. De Svb is pas later op de hoogte geraakt van eisers PMT-pensioen en zijn afkoopsom van het ABP. Ook tegen deze besluiten heeft eiser bezwaar gemaakt.
In de brief van 2 december 2020 heeft de Svb uitleg gegeven over de berekening van eisers AIO-aanvulling. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft dit beroep doorgezonden aan de Svb om als bezwaar te worden behandeld. De Svb heeft eisers bezwaar tegen de brief van 2 december 2020 bij besluit van 18 maart 2021 niet-ontvankelijk verklaard, omdat die brief alleen een mededeling is en geen besluit en alleen tegen een besluit bezwaar kan worden gemaakt.
Met het primaire besluit heeft de Svb de AIO-aanvulling van eiser en zijn echtgenote met ingang van januari 2021 vastgesteld op € 124,92 per maand. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
2.
Bestreden besluit
Met het bestreden besluit heeft de Svb eisers bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. De Svb stelt dat de AIO-aanvulling het verschil is tussen de bijstandsnorm en het inkomen van eiser en zijn echtgenote. De voor eiser geldende bijstandsnorm is met ingang van 1 januari 2021 € 1.620,74. Het inkomen van eiser en zijn echtgenote inclusief de AIO-aanvulling is meer dan dit bedrag, zodat er geen reden is voor een hogere AIO-aanvulling. Bij vaststelling van dit inkomen heeft de Svb rekening gehouden met de afkoop van eisers ouderdomspensioen bij het ABP. De afkoop is berekend door de totale afkoopsom te delen door de voor eiser geldende levensverwachting in maanden op € 15,69 per maand. Daarnaast is rekening gehouden met (voorlopige) teruggave van de inkomstenbelasting over 2021. De teruggave wordt gerekend tot de middelen die eiser moet aanwenden om in zijn onderhoud te voorzien en is daarmee inkomen.
3.
Beroepsgronden
Eiser heeft gesteld er tussen het UWV en de Svb enorme verschillen bestaan. Voor de WAO hoeven bepaalde inkomsten niet gemeld te worden, zoals pensioen uit werk dat werd verricht voordat de WAO-uitkering werd toegekend en het pensioen van de partner. Bij de AIO-aanvulling wordt veel wel in mindering gebracht.
Daarnaast stelt eiser dat er door de Svb rekening is gehouden met een onjuist uitkerings-bedrag per 1 januari 2021. De Svb vermeldt een AOW-bedrag van € 565,44. De netto-bijstandsuitkering voor gehuwde AOW-ers is inclusief vakantie-uitkering € 1.620,74 per maand. 70% van dit bedrag is € 1.134,51. In verband met verblijf in het buitenland moet daarop een korting van 34% worden toegepast. Dit is een netto-AOW van € 748,78 per maand.
Eiser stelt verder dat de Svb ten onrechte zijn buitenlandse pensioen in mindering brengt, omdat dat een verworven recht is. Daarbij is daarmee al rekening gehouden omdat er 34% in mindering wordt gebracht op eisers AOW. Verder is dit pensioen begonnen voor 2009 en is het een pensioen uit werk voordat hij een AOW-uitkering kreeg.
Volgens eiser is er daarnaast ten onrechte rekening gehouden met de algemene heffingskorting. Dat is geen inkomen. Dit is een interpretatie van de Svb en niet wettelijk bepaald. Iedereen heeft recht op de algemene heffingskorting, of je nu werkt of een uitkering hebt. Heffingskortingen worden door de Belastingdienst berekend naar het inkomen en de zorgkosten en zijn daarom ook niet voor iedereen hetzelfde. Eiser en zijn echtgenote hebben door verschillende aandoeningen zeer hoge ziektekosten.
Volgens eiser zou de berekening van de AIO-aanvulling moeten zijn:
Netto bestaansminimum € 1.606,88
PMT pensioen incl vakantiegeld € 181,12 -/-
Svb AOW-pensioen incl vakantiegeld € 748,78 -/-
AIO-aanvulling € 676,98
Opvallend is tot slot volgens eiser dat de bedragen aan AOW-pensioen en de AIO-aanvulling niet iedere maand hetzelfde zijn.
4.
Wettelijk kader
Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
5.
Oordeel van de rechtbank
Ter beoordeling ligt aan de rechtbank voor of de Svb op goede gronden aan eiser en zijn echtgenote met ingang van januari 2021 een AIO-aanvulling van € 124,92 per maand heeft toegekend.
De Svb heeft dat AIO-bedrag vastgesteld door het inkomen van eiser en zijn echtgenote in mindering te brengen op het normbedrag van € 1.620,74. Bij vaststelling van het inkomen is rekening gehouden met:
  • Eisers AOW-pensioen
  • Eisers pensioen van PMT
  • Eisers Belgisch rustpensioen
  • De afkoopsom van het ABP
  • De heffingskortingen die eiser en zijn echtgenote via de voorlopige teruggave van de Belastingdienst hebben ontvangen
Eiser is het er niet mee eens dat de Svb zijn Belgisch rustpensioen, de afkoopsom van het ABP en de heffingskortingen als inkomen aanmerkt en op het normbedrag in mindering brengt. Volgens eiser is daarnaast het bedrag aan AOW-pensioen niet juist. Hij heeft voorts gewezen op de verschillen tussen de WAO-uitkering en de AIO-aanvulling en op de fluctuatie in zijn AIO-aanvulling.
Verschil WAO en AIO
De rechtbank stelt vast dat het juist is dat er verschillen bestaan tussen de WAO en de AIO-aanvulling. De WAO is een arbeidsongeschiktheidsuitkering. De AIO-aanvulling is een vorm van bijstand, die zijn basis vindt in de Participatiewet, en daarmee een vangnetregeling op sociaal minimum is.
De WAO is dus een ander soort regeling dan de AIO-aanvulling. Het is geen vangnetregeling op sociaal minimum, maar gerelateerd aan het laatst verdiende loon. Daarvoor gelden andere regels. Daarom worden bepaalde gelden bij het vaststellen van de WAO-uitkering buiten beschouwing gelaten. Dat betekent echter niet dat die gelden niet kunnen worden betrokken bij de vaststelling van de AIO-aanvulling.
AIO en inkomen
Het verschil tussen het sociaal minimum (dat is het normbedrag) en het inkomen (het bedrag waarover men kan beschikken als voorziening in het levensonderhoud) wordt door de AIO aangevuld. Dit is bepaald in artikel 19, tweede lid, van de Participatiewet. De AIO-aanvulling is dus afhankelijk van het inkomen. Dat verklaart wellicht de door eiser gestelde fluctuaties. Dit inkomen kan immers variëren, zeker als het, zoals in geval van eiser, uit verschillende onderdelen is samen gesteld.
Volgens vaste rechtspraak van - de hoogste bestuursrechter - de Centrale Raad van Beroep (CRvB) valt uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 32, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (gelijkluidend aan het huidige artikel 32, eerste lid, van de Participatiewet) af te leiden dat de bedoeling van de wetgever was dat middelen die over het algemeen periodiek worden ontvangen, zoals inkomsten uit arbeid en uitkeringen, en kunnen worden ingezet voor de voorziening in het levensonderhoud, als inkomen in aanmerking moeten worden genomen.
Belgisch rustpensioen:
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de Svb eisers Belgisch rustpensioen terecht aangemerkt als inkomen. De rechtbank wijst daarbij op de uitspraak van de CRvB van
26 januari 2021 [1] . In deze uitspraak heeft de CRvB geoordeeld dat een buitenlands pensioen als inkomen in aanmerking dient te worden genomen voor zover dat betrekking heeft op een periode van bijstandsverlening. Nu dat in de situatie van eiser ook aan de orde is, dient het Belgisch rustpensioen als inkomen te worden beschouwd en te worden betrokken bij de vaststelling van de AIO-aanvulling.
Afkoopsom ABP:
De CRvB heeft in de uitspraak van 13 december 2016 [2] geoordeeld:
‘Volgens vaste rechtspraak (uitspraken van bijvoorbeeld 25 januari 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BP2458 en 31 juli 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX3329) komen de door appellante bij wijze van afkoopsom van het ABP ontvangen middelen naar hun aard overeen met inkomsten uit arbeid en moeten die middelen geacht worden te zijn bestemd voor de periode na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. Een pensioen is immers bedoeld als aanvulling op het AOW-pensioen. (…) De Raad heeft het eerder redelijk geacht om bij die vaststelling uit te gaan van de gemiddelde levensverwachting van de groep personen van 65 jaar (uitspraak van 13 mei 2003, ECLI:NL:CRVB:2003:AF8845). Deze levensverwachting kan blijkens de overlevingstafels van het CBS worden vastgesteld. De Svb heeft op deze wijze het bedrag van de afkoopsom herleid tot een inkomen per maand.’
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de Svb, gelet op deze uitspraak, de afkoopsom van het ABP als inkomen kunnen aanmerken, die op basis van de levensverwachting kunnen herleiden tot een bedrag per maand en dat bedrag in mindering kunnen brengen op het normbedrag.
Belastingteruggave/heffingskorting:
In de Participatiewet is bepaald dat de heffingskorting en een (voorlopige) teruggave van inkomsten- en loonbelasting tot de middelen/inkomsten worden gerekend. Dit is geregeld in de artikelen 31, eerste lid, en 32, eerste lid, aanhef en onder a, van de Participatiewet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de Svb dan ook terecht deze inkomsten in mindering gebracht op het normbedrag. Dat vloeit namelijk voort uit de wet.
Hoogte AOW
Eiser heeft gesteld dat de Svb ten onrechte rekening houdt met een bedrag van € 565,44 aan AOW-pensioen. Volgens hem dient dat € 748,78 te zijn.
De vraag wat de hoogte van eisers AOW-pensioen zou moeten zijn kan in deze procedure echter niet aan de orde komen. Het besluit van 18 maart 2021, waartegen eiser beroep heeft ingesteld, ziet namelijk alleen op (de hoogte van) eisers AIO-aanvulling en niet op (de hoogte van) zijn AOW-pensioen. Alleen de hoogte van eisers AIO-aanvulling kan daarom nu worden beoordeeld. Bij het bepalen van de hoogte van die AIO-aanvulling heeft de Svb terecht rekening gehouden met eisers AOW-pensioen. Dat is namelijk inkomen en dient daarom in mindering te worden gebracht.
Voor de hoogte van eisers AOW-pensioen dient te worden uitgegaan van hetgeen eerder door de Svb is vastgesteld. De hoogte van de AOW is immers door middel van een besluit vastgesteld, en als eiser het daar niet mee eens is, had hij tegen dit besluit bezwaar kunnen maken. Overigens zou, als rekening wordt gehouden met het door eiser geclaimde hogere AOW-pensioen, dat ongunstiger voor hem uitwerken omdat dan een hoger bedrag aan inkomen op de AIO-aanvulling in mindering zou moeten worden gebracht, waardoor de AIO-aanvulling lager wordt.
6.
Conclusie
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de Svb het Belgisch rustpensioen van eiser, de afkoopsom van het ABP en de belastingteruggave/ heffingskorting terecht aangemerkt als inkomen. Eiser kan daarover beschikken en die gelden kunnen worden ingezet voor het levensonderhoud. Daarmee is sprake van inkomen. De Svb heeft dat inkomen terecht in mindering gebracht op het normbedrag. Het besluit van de Svb tot vaststelling van eisers AIO-aanvulling op € 124,92 houdt daarom stand.
Het beroep is dan ook ongegrond.
Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. H.D. Sebel, griffier, op 24 september 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid de uitspraak mede te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Bijlage: Wettelijk kader

PARTICIPATIEWET

Artikel 19

1. Onverminderd paragraaf 2.2, heeft de alleenstaande of het gezin recht op algemene bijstand indien:
a. het in aanmerking te nemen inkomen lager is dan de bijstandsnorm; en
b. er geen in aanmerking te nemen vermogen is.
2. De hoogte van de algemene bijstand is het verschil tussen het inkomen en de bijstandsnorm.

Artikel 22. Normen pensioengerechtigden (met ingang van 1 januari 2021)

Voor belanghebbenden die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt is de norm per kalendermaand, indien het betreft:
a. een alleenstaande of een alleenstaande ouder zonder kostendelende medebewoners:
€ 1.195,97;
b. gehuwden waarvan beide echtgenoten de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt, zonder kostendelende medebewoners: € 1.620,74;
c. gehuwden waarvan een echtgenoot de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt en de andere echtgenoot 21 jaar of ouder, doch de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt, zonder kostendelende medebewoners: € 1.620,74.

Artikel 31

1. Tot de middelen worden alle vermogens- en inkomensbestanddelen gerekend waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Tot de middelen worden mede gerekend de middelen die ten behoeve van het levensonderhoud van de belanghebbende door een niet in de bijstand begrepen persoon worden ontvangen. In elk geval behoort tot de middelen de ten aanzien van de alleenstaande of het gezin toepasselijke heffingskorting, bedoeld in hoofdstuk 8 van de Wet inkomstenbelasting 2001.

Artikel 32

1. Onder inkomen wordt verstaan de op grond van artikel 31 in aanmerking genomen middelen voorzover deze:
a. betreffen inkomsten uit of in verband met arbeid, inkomsten uit vermogen, een premie als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel j, een kostenvergoeding als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel k, inkomsten uit verhuur, onderverhuur of het hebben van een of meer kostgangers, socialezekerheidsuitkeringen, uitkeringen tot levensonderhoud op grond van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, voorlopige teruggave of teruggave van inkomstenbelasting, loonbelasting, premies volksverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdragen als bedoeld in artikel 43 van de Zorgverzekeringswet, dan wel naar hun aard met deze inkomsten en uitkeringen overeenkomen; en
b. betrekking hebben op een periode waarover beroep op bijstand wordt gedaan.

Artikel 47a

1. De Sociale verzekeringsbank heeft tot taak het verlenen van algemene bijstand in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening ouderen aan:
a. alleenstaanden en alleenstaande ouders die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt;
b. gehuwden, van wie beide echtgenoten de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt dan wel van wie één echtgenoot de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt;
hier te lande die in zodanige omstandigheden verkeren of dreigen te geraken dat zij niet over de middelen beschikken om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien.
2. De artikelen 1 tot en met 6, hoofdstuk 2, met uitzondering van artikel 18, hoofdstuk 3, de paragrafen 5.1 en 5.2, hoofdstuk 6 en de artikelen 79, 80 en 81 zijn van toepassing op de uitvoering van de taak, bedoeld in het eerste lid, door de Sociale verzekeringsbank, tenzij in deze paragraaf anders is bepaald.

Voetnoten

1.vindplaats op rechtspraak.nl: ECLI:NL:CRVB:2021:264