In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 september 2021, werd het beroep van eiser tegen de beslissing van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) ongegrond verklaard. Eiser had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Svb, waarin hem en zijn echtgenote een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) van € 124,92 per maand was toegekend, met ingang van januari 2021. Eiser ontving eerder een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en een pensioen op basis van de Algemene ouderdomswet (AOW). Hij had ook een rustpensioen uit België en een pensioen van het Pensioenfonds metaal en techniek (PMT).
De rechtbank behandelde de vraag of de Svb op goede gronden de AIO-aanvulling had vastgesteld. Eiser stelde dat de Svb ten onrechte rekening had gehouden met zijn buitenlandse pensioen en de afkoopsom van zijn ABP-pensioen als inkomen. De rechtbank oordeelde dat de Svb deze middelen terecht als inkomen had aangemerkt, omdat deze konden worden aangewend voor het levensonderhoud. De rechtbank benadrukte dat de AIO-aanvulling een bijstandsregeling is die afhankelijk is van het inkomen van de aanvrager.
De rechtbank concludeerde dat de Svb de AIO-aanvulling correct had vastgesteld op basis van de geldende wetgeving en dat er geen reden was om de beslissing van de Svb te herzien. Het beroep van eiser werd dan ook ongegrond verklaard, zonder dat er aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.