ECLI:NL:RBZWB:2021:4718

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 september 2021
Publicatiedatum
21 september 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 8438
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over naheffingsaanslag omzetbelasting en ambtshalve vermindering

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over een naheffingsaanslag omzetbelasting voor het tijdvak van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2016. De naheffingsaanslag, opgelegd op 31 oktober 2018, betrof een bedrag van € 21.458 aan te betalen omzetbelasting, met een belastingrente van € 2.161 en een vergrijpboete van € 5.000. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de inspecteur heeft dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Het bezwaar is ook behandeld als een verzoek om ambtshalve vermindering, dat door de inspecteur is afgewezen.

Tijdens de zitting op 3 september 2021 heeft de gemachtigde van de belanghebbende, drs. M.J.J.M. van Grootel RA, verklaard dat het bezwaar te laat was ingediend omdat de huidige gemachtigde het dossier van de vorige adviseur had overgenomen. De rechtbank oordeelde echter dat deze reden geen verschoonbare termijnoverschrijding opleverde, waardoor het bezwaar terecht niet-ontvankelijk was verklaard. De rechtbank kon derhalve geen inhoudelijk oordeel geven over de naheffingsaanslag, de belastingrente en de boete.

Wat betreft de beslissing van de inspecteur om de naheffingsaanslag ambtshalve niet te verminderen, overwoog de rechtbank dat de inspecteur op grond van artikel 65 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) bevoegd is om een aanslag ambtshalve te verminderen. De rechtbank verklaarde zich onbevoegd om kennis te nemen van het beroep tegen deze beslissing, aangezien deze niet voor bezwaar en beroep vatbaar is. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 20/8438
uitspraak van 24 september 2021
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden beslissingen
De uitspraak van de inspecteur van 1 augustus 2020 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende:
- voor het tijdvak 1 januari 2013 tot en met 31 december 2016 opgelegde naheffingsaanslag omzetbelasting (aanslagnummer [aanslagnummer] .F.01.6501) (hierna: de naheffingsaanslag); en
- de beslissing van de inspecteur van 1 augustus 2020 inhoudende de weigering de naheffingsaanslag ambtshalve te verminderen.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 september 2021 te Roermond. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende drs. M.J.J.M. van Grootel RA, verbonden aan D.G.U. Accountants & Bedrijfsadviseurs BV te Uden, en namens de inspecteur, [inspecteur] en [inspecteur] .

1.Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- verklaart zich onbevoegd met betrekking tot het beroep tegen de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering.

2.Gronden

2.1.
Met dagtekening 31 oktober 2018 is de naheffingsaanslag opgelegd aan belanghebbende voor een bedrag aan te betalen omzetbelasting van € 21.458 en in rekening gebrachte belastingrente van € 2.161. Tevens is gelijktijdig een vergrijpboete opgelegd van € 5.000.
2.2.
Met dagtekening 6 maart 2020 is belanghebbende in bezwaar gekomen tegen de naheffingsaanslag. De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Het bezwaar van belanghebbende is tevens in behandeling genomen als verzoek om ambtshalve vermindering, welk verzoek door de inspecteur is afgewezen.
2.3.
In geschil is of belanghebbende in beroep een oordeel kan krijgen over de hoogte van de naheffingsaanslag, de in rekening gebrachte belastingrente en de boete.
2.4.
De vraag is of het terecht is dat het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk is verklaard. Ter zitting heeft belanghebbende verklaard dat het bezwaar te laat is ingediend en dat de reden daarvoor is dat de huidige gemachtigde het dossier heeft overgenomen van de vorige adviseur en hij dus niet eerder bezwaar kon maken namens belanghebbende. Ter zitting heeft de gemachtigde aangegeven dat de uitspraak op bezwaar naar zijn mening dan ook juist is. De rechtbank is van oordeel dat de gestelde reden van latere betrokkenheid door de gemachtigde niet zorgt voor een verschoonbare termijnoverschrijding. Derhalve is de uitspraak op bezwaar naar het oordeel van de rechtbank juist. Langs deze weg is het voor belanghebbende dan ook niet mogelijk om een inhoudelijk oordeel te krijgen over de naheffingsaanslag, de in rekening gebrachte belastingrente en de boete.
2.5.
Ten aanzien van het besluit van de inspecteur inhoudende de weigering de naheffingsaanslag ambtshalve te verminderen, overweegt de rechtbank als volgt. De inspecteur heeft de bevoegdheid om een aanslag ambtshalve te verminderen op grond van artikel 65 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). Indien een belanghebbende verzoekt om een ambtshalve vermindering van een aanslag omzetbelasting en de inspecteur daarop beslist, is die beslissing niet voor bezwaar en beroep vatbaar. De belastingrechter is – gezien artikel 26, eerste lid van de AWR – onbevoegd tot kennisneming van een beroep tegen een dergelijke beslissing. Voor belanghebbende is het dus via deze weg ook niet mogelijk om een oordeel te krijgen over de naheffingsaanslag, de in rekening gebrachte belastingrente en de boete. Indien belanghebbende de rechtmatigheid van het niet verlenen van een ambtshalve teruggaaf door de inspecteur aan de rechter wil voorleggen, dan dient dat bij de civiele rechter te geschieden. [1]
2.6.
Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond verklaard en heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard voor zover het beroep gericht is tegen de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering.
2.7.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.M. van Meer, griffier, op 24 september 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.

Voetnoten

1.Vergelijk Hof Den Bosch 19 december 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:5407 en Hoge Raad 20 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1797, r.o. 4.2.4.