Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[inspecteur], [inspecteur] en [inspecteur].
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2017, die was opgelegd op basis van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 58.720. De inspecteur had de aangifte van de belanghebbende gecorrigeerd, omdat hij van mening was dat de activiteiten van de belanghebbende onder de naam van zijn eenmanszaak geen bron van inkomen vormden.
Tijdens de zitting op 3 september 2021 in Roermond is de belanghebbende gehoord, evenals vertegenwoordigers van de inspecteur. De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende in 2017 loon uit dienstbetrekking genoot, maar daarnaast ook activiteiten verrichtte in de racemotorenbranche. De rechtbank heeft de omstandigheden van de belanghebbende, waaronder een burn-out en artrose, meegewogen in haar oordeel.
De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van een objectieve voordeelsverwachting met betrekking tot de activiteiten van de belanghebbende. De rechtbank oordeelt dat de negatieve resultaten en de beperkte activiteiten van de belanghebbende in de jaren voorafgaand aan de aanslag meebrengen dat redelijkerwijs geen voordeel te verwachten was. Het beroep van de belanghebbende op de menselijke maat werd door de rechtbank niet gehonoreerd, omdat dit niet voldoende was om te concluderen dat de inspecteur zijn werk niet naar behoren had uitgevoerd. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en ziet zij geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.