ECLI:NL:RBZWB:2021:4623

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 september 2021
Publicatiedatum
16 september 2021
Zaaknummer
AWB- 20_6732
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning bijstandsuitkering en verrekening kinderalimentatie onder de Participatiewet

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oisterwijk. Eiseres had een bijstandsuitkering aangevraagd, die door verweerder was toegekend met ingang van 3 september 2019. Eiseres was het niet eens met de inhouding van kinderalimentatie op haar uitkering en de afwijzing van haar verzoek om bijstandsuitkering met terugwerkende kracht vanaf 1 april 2019. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres op 1 april 2019 een aanvraag had ingediend, maar deze was buiten behandeling gesteld omdat niet alle gevraagde stukken waren ingeleverd. Eiseres heeft geen bezwaar gemaakt tegen deze beslissing. Pas op 3 september 2019 heeft zij opnieuw een aanvraag ingediend, die wel werd gehonoreerd. De rechtbank oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van de hoofdregel rechtvaardigden, waardoor de bijstandsuitkering niet met terugwerkende kracht kon worden verleend. Daarnaast oordeelde de rechtbank dat de inhouding van de kinderalimentatie op de bijstandsuitkering terecht was, omdat deze als inkomen werd beschouwd dat in mindering kon worden gebracht op de bijstandsuitkering. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/6732 PW

uitspraak van 15 september 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [naam woonplaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. T. Möller,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oisterwijk, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 14 november 2019 (primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres vanaf 3 september 2019 een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (PW) toegekend. Op de uitkering wordt de maandelijkse kinderalimentatie van € 200,00 ingehouden.
In het besluit van 22 april 2020 (bestreden besluit), verzonden op 24 april 2020, heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 8 juli 2021. De onderhavige zaak is gelijktijdig met de beroepsprocedure BRE 20/6733 PW behandeld. Partijen zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen.
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden

1. Op grond van de stukken gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres heeft op 1 april 2019 een bijstandsuitkering aangevraagd. Deze aanvraag is in het besluit van 11 juni 2019 buiten behandeling gesteld, omdat eiseres bij de aanvraag niet alle door verweerder opgevraagde stukken heeft ingeleverd. Eiseres heeft geen bezwaar gemaakt tegen deze beslissing.
Eiseres heeft zich later, op 3 september 2019, opnieuw gemeld voor het aanvragen van een bijstandsuitkering. Zij heeft in de aanvraag verzocht om de bijstandsuitkering met terugwerkende kracht vanaf 1 april 2019 toe te kennen. Verder is in de aanvraag aangegeven dat eiseres bij haar moeder inwoont en dat zij € 200,00 per maand aan kinderalimentatie ontvangt. Uit de bankafschriften van eiseres bij de aanvraag volgt onder meer dat zij ook een kindgebonden budget ontvangt.
Verweerder heeft eiseres in het primaire besluit vanaf 3 september 2019 een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande ouder toegekend. Hierbij is ook de kostendelersnorm toegepast. De verzochte toekenning met terugwerkende kracht vanaf 1 april 2019 is afgewezen. Verder wordt de maandelijkse kinderalimentatie van € 200,00 op de uitkering van eiseres ingehouden.
Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt. Op 4 februari 2020 vond de hoorzitting plaats.
In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar, onder verwijzing naar het advies van de bezwaaradviescommissie, ongegrond verklaard. De afwijzing van de aangevraagde toekenning met terugwerkende kracht en de verrekening van de maandelijkse kinderalimentatie zijn ongewijzigd in stand gebleven.
Geschil
2. In geschil is of verweerder op goede gronden de aangevraagde bijstandsuitkering voor de periode van 1 april 2019 tot 3 september 2019 heeft afgewezen en of verweerder terecht de maandelijkse kinderalimentatie op de uitkering inhoudt.
Beroepsgronden en verweer
3.1
Eiseres stelt dat er bijzondere omstandigheden waren om de toegekende bijstandsuitkering met terugwerkende kracht vanaf 1 april 2019 te verlenen. Eiseres voert daartoe aan dat de woning waarin zij woonde op last van de burgemeester op grond van artikel 13b van de Opiumwet gedurende drie maanden is gesloten. De huurovereenkomst van eiseres is vervolgens door de verhuurder ontbonden en zij is met haar dochter dakloos geraakt. Haar dochter kon toen bij de moeder van eiseres worden ingeschreven. Eiseres kon zich pas op 27 mei 2019 bij haar moeder inschrijven en heeft toen gelijk een uitkering aangevraagd.
Voor wat betreft de inhouding van de kinderalimentatie op de uitkering stelt eiseres dat afgesproken is dat de ex-partner van eiseres de kinderalimentatie rechtstreeks aan de moeder van eiseres betaalt. Volgens eiseres wordt een deel van de ontvangen kinderalimentatie feitelijk aangewend voor kost en inwoning van eiseres. De verrekening van de kinderalimentatie op de uitkering is, volgens eiseres, dan ook niet terecht.
3.2
Verweerder voert aan dat bijstand in beginsel niet met terugwerkende kracht verleend kan worden. Van deze hoofdregel kan in geval van bijzondere omstandigheden worden afgeweken. Echter, de door eiseres aangevoerde omstandigheden zijn geen bijzondere omstandigheden die nopen tot afwijking van de hoofdregel. Het recht op bijstand is gekoppeld aan de woonplaats en niet het adres van inschrijving. Er had eventueel ook een daklozenuitkering aangevraagd kunnen worden. Verweerder betwist ook dat eiseres direct na inschrijving op het adres van haar moeder een uitkering heeft aangevraagd. Voorts heeft eiseres eerst al op 1 april 2019 bijstand aangevraagd, waarmee vaststaat dat het voor eiseres feitelijk niet onmogelijk was om de bijstand eerder aan te vragen.
Verder ziet de toegekende bijstandsuitkering op de noodzakelijke bestaanskosten van eiseres en haar dochter. De kinderalimentatie mag dan ook met de bijstand verrekend worden. Verweerder verwijst hiervoor naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 11 juli 2017 [1] .

Wettelijk kader

4. De relevante regels zijn opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
Beoordeling door de rechtbank
5. De rechtbank zal hierna eerst de aanvangsdatum van de uitkering beoordelen en daarna de verrekening van de kinderalimentatie op de uitkering.
Aanvangsdatum bijstandsuitkering
5.1
Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres geen bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van verweerder van 11 juni 2019, waarbij haar aanvraag van 1 april 2019 voor een bijstandsuitkering buiten behandeling is gesteld. Vervolgens heeft eiseres zich pas weer op 3 september 2019 gemeld voor het aanvragen van een bijstandsuitkering.
5.2
Volgens vaste rechtspraak inzake de toepassing van de artikel 44 van de Participatiewet, wordt in beginsel geen bijstand verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen of – in voorkomende gevallen – een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen. Zulke omstandigheden kunnen zich voordoen als het de betrokkene niet kan worden verweten dat hij/zij niet tijdig een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Dit kan het geval zijn als de betrokkene niet in staat was om tijdig een aanvraag om bijstand in te dienen of als de betrokkene daarvan is afgehouden door de bijstandsverlenende instantie [2] .
5.3
De rechtbank is van oordeel dat er zich in deze zaak geen bijzondere omstandigheden voordoen die tot afwijking van voornoemd uitgangspunt leiden. Daartoe overweegt de rechtbank dat eiseres al op 1 april 2019 een bijstandsuitkering heeft aangevraagd. Feitelijk gezien was het voor haar dus niet onmogelijk om de uitkering op een eerdere datum aan te vragen. Voor zover zij zich niet voor 27 mei 2019 op het adres van haar moeder had kunnen inschrijven, had zij eventueel een daklozenuitkering kunnen aanvragen. Van een aanvraag ingediend op of kort na 27 mei 2019 is de rechtbank bovendien niet gebleken. Verweerder heeft dan ook terecht de bijstandsuitkering toegekend vanaf de datum waarop eiseres zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen en dat is 3 september 2019.
Verrekening kinderalimentatie met de bijstandsuitkering
5.3
Tussen partijen is de toegekende norm – inclusief de toepassing van de kostendelersnorm – niet in geding. Op 1 januari 2015 is de Wet hervorming kindregelingen [3] in werking getreden. Bij deze wet zijn de regelingen met betrekking tot de bijdrage van de Nederlandse overheid in de kosten van verzorging en opvoeding van kinderen herzien. Uit artikel 21, sub a, van de Participatiewet volgt dat de bijstandsnorm voor een ‘alleenstaande ouder’ gelijk is gesteld aan de bijstandsnorm voor een ‘alleenstaande’. In de inkomensondersteuning voor alleenstaande ouders wordt voorzien door middel van een zogenaamde ‘alleenstaande-ouderkop’. Dit is een onderdeel van het kindgebonden budget, een toeslag die wordt uitbetaald door de Belastingdienst/Toeslagen. Uit de door eiseres bij de aanvraag overgelegde bankafschriften volgt ook dat zij het kindgebonden budget ontvangt.
Uit de totstandkomingsgeschiedenis van de Wet hervorming kindregelingen [4] volgt dat de alleenstaande ouder als gezinshoofd de volledige zorg draagt voor de tot zijn last komende kinderen. De bijstand voor zowel paren met kinderen als voor alleenstaande ouders ziet mede op het levensonderhoud van die kinderen. Kinderen hebben als gezinsleden geen zelfstandig recht op bijstand. Omdat de bijstand als gezinsbijstand wordt verstrekt, dienen de middelen van alle gezinsleden in beginsel in aanmerking te worden genomen. Een voorbeeld hiervan is kinderalimentatie. Dit sluit aan bij het complementaire karakter van de bijstand [5] .
5.4
Uit de vorige rechtsoverweging volgt dan ook dat de bijstand van eiseres mede ten behoeve van haar dochter wordt verstrekt. De door eiseres ontvangen kinderalimentatie heeft verweerder dan ook terecht op de bijstand van appellante in mindering heeft gebracht. Dat de kinderalimentatie feitelijk aan de moeder van eiseres wordt uitbetaald, doet aan het voorstaande niet af. Uit artikel 31, eerste lid, tweede volzin, van de PW volgt immers dat ook de middelen in aanmerking moeten worden genomen die door een derde worden ontvangen ten behoeve van het levensonderhoud van de betrokkene. Overigens volgt uit het beroepschrift dat de aan de moeder van eiseres uitbetaalde kinderalimentatie wordt aangewend voor kosten van levensonderhoud van eiseres en haar dochter.
Conclusie
6. Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.E. Loontjens, griffier, op 15 september 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Bijlage:
Artikel 4, eerste lid, sub c, ten eerste, van de Participatiewet:
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder gezin: de alleenstaande ouder met de tot zijn last komende kinderen.
Artikel 31, eerste lid, van de Participatiewet:Tot de middelen worden alle vermogens- en inkomensbestanddelen gerekend waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Tot de middelen worden mede gerekend de middelen die ten behoeve van het levensonderhoud van de belanghebbende door een niet in de bijstand begrepen persoon worden ontvangen. In elk geval behoort tot de middelen de ten aanzien van de alleenstaande of het gezin toepasselijke heffingskorting, bedoeld in hoofdstuk 8 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
Artikel 40, eerste lid, van de Participatiewet:Het recht op bijstand bestaat jegens het college van de gemeente waar de belanghebbende woonplaats heeft als bedoeld in de artikelen 10, eerste lid, en 11 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat bijstand aan een belanghebbende die niet is ingeschreven als ingezetene met een woonadres of briefadres in de basisregistratie personen wordt verleend door het college van een bij die maatregel aan te wijzen gemeente.
Artikel 44, eerste lid, van de Participatiewet:Indien door het college is vastgesteld dat recht op bijstand bestaat, wordt de bijstand toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan, voor zover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen.

Voetnoten

1.CRvB 11 juli 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2496.
2.CRvB 23 februari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:386.
3.Stb. 2014, 227.
4.Kamerstukken II 2012/2013, 33 716, nr. 3, blz. 34.
5.CRvB 14 november 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3953.