Uitspraak
20 1732 PW
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, die tot 14 april 2019 een WIA-uitkering ontving, had op 16 mei 2019 een aanvraag voor bijstand ingevolge de Participatiewet ingediend. Hij verzocht om bijstand met terugwerkende kracht vanaf 14 april 2019. Het college van burgemeester en wethouders van Utrecht verleende bijstand met ingang van 16 mei 2019, omdat er volgens hen geen bijzondere omstandigheden waren die een eerdere ingangsdatum rechtvaardigden.
De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond. In hoger beroep voerde de appellant aan dat hij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde en dat zijn psychische problemen, verslavingsproblemen en schulden hem verhinderden om tijdig bijstand aan te vragen. De Raad overwoog dat het aan de appellant was om aan te tonen dat er bijzondere omstandigheden waren die het verlenen van bijstand met terugwerkende kracht rechtvaardigden. De Raad concludeerde dat de appellant hierin niet was geslaagd. Het feit dat hij sinds 14 april 2019 geen WIA-uitkering meer ontving, werd niet als een bijzondere omstandigheid beschouwd. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.